DE AFVALLIGHEID VAN DE ZONEN VAN GOD
(1 Korintiërs 6: 3; 2 Petrus 2: 4; Judas 6)
DEZE TEKSTEN WORDEN VEEL GEBRUIKT met het idee te bewijzen dat hemelse wezens de overtreders waren die van hun hoge stand vielen – hun zonde bestond uit het trouwen met menselijke vrouwen.
Zoals wij reeds hebben opgemerkt, is het woord “Elohim” op vele plaatsen in het Oude Testament gebruikt als betekenend “rechters”, namelijk, Psalm 82, Exodus 21: 6; 22: 8, 9, 28; ook 22. 28 in kantlijn: 28 in marge, en daarom zijn we gerechtvaardigd om de zinsnede, “de zonen van de Elohim,” te vertalen met “de zonen van de rechters.” Dit maakt de Schriftpassage in Genesis 6:2 heel duidelijk en logisch. Het zou als volgt luiden: “…de zonen van de rechters zagen dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen hun vrouwen van alles wat zij verkozen.”
De term “engelen” in Judas 6 is erg misleidend, omdat ons geleerd is om het woord alleen van toepassing te laten zijn op hemelse wezens, terwijl het volgens de Schrift vertaald zou kunnen worden naar alle soorten boodschappers – profeten, priesters, afgezanten, ambassadeurs, agenten, rechters en zelfs spionnen.
Het is interessant om op te merken dat de zin die in de Hebreeuwse tekst van Genesis 6:2 “de zonen van God” (de zonen van Elohim) luidt, in de Septuagintversie verschijnt als “de zonen van God” en in de Alexandrijnse tekst als “de engelen van God”. Het is opmerkelijk dat bekende theologen en Schriftverklaarders het er unaniem over eens zijn dat “de engelen van God” de juiste betekenis is, ondanks het feit dat Jezus Zelf verklaarde dat de engelen van de hemel “niet trouwen en ook niet ten huwelijk worden gegeven!”, wat betekent dat dit in strijd is met hun natuur. Zijn duidelijke uitspraak is zeker voldoende om de zaak definitief te bevestigen.
Men zal zich herinneren dat Hij tegen de Sadduceeën zei: “…in de opstanding trouwen zij niet en worden ook niet ten huwelijk gegeven, maar zij zijn als de engelen in de hemel.” (Mattheüs 22:30).
Het woord Elohim staat niet voor DE GOD, DE HEER, zoals we hebben gezien in Psalm 82, waar er een duidelijk onderscheid is tussen EL-De GOD en Elohim-Goden. (“Ik zei: ‘Gij zijt goden’,” met verwijzing naar de rechters van Israël).
Nu, naast de zonen van de rechters waarnaar wordt verwezen als vrouwen nemend die ongeschikt voor hen waren uit de dochters van mensen – vermoedelijk afgodendienaars – hebben we een voorbeeld van andere afgezanten van God, die bedroevend tekort schoten, en als gevolg daarvan werden afgesneden van het Beloofde Land; zij waren ook “engelen” (boodschappers) en zij waren verspieders. We verwijzen naar de tien van de twaalf mannen uit de stammen van Israël die door Mozes werden uitgezonden om het land van de belofte te bespioneren. We weten dat we op zeker terrein zijn als we hen engelen noemen, want de twee verspieders die door Rachab, de vrouw van Jericho, werden verborgen, werden beschreven als “engelen” (d.w.z. boodschappers, Jakobus 2:25).
Daarom, als Job over God zegt: “Hij stelt geen vertrouwen in zijn dienaar, en zijn engelen belast hij met dwaasheid,” (Job 4:18) zou dit heel gemakkelijk een verwijzing kunnen zijn naar de tien dwaze verspieders, omdat het Hebreeuwse woord “malak” de betekenissen heeft van boodschapper, engel, agent, ambassadeur; daarom lijkt het Hebreeuwse “malak” equivalent te zijn aan het Griekse woord “angelos”.
Dit zou ook Paulus’ uitspraak aan de Korintiërs verklaren dat de heiligen in de ecclesia’s van zijn tijd over boodschappers, of engelen, zouden oordelen. Hij zou kunnen bedoelen te zeggen dat ze “rechters” zouden beoordelen.
In Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs, hoofdstuk 6, zal te zien zijn dat hij de heiligen in Korinthe verwijt dat ze een zaak waarover ze een geschil hebben voor de burgerlijke rechter brengen. Hij wijst erop dat ze in staat zouden moeten zijn om hun eigen geschillen over dingen van dit leven, d.w.z. materiële dingen, te beslechten, aangezien ze op een dag als rechters zullen zitten om “engelen” te oordelen, welk woord vertaald zou kunnen worden met “rechters”.
Geloof jij dat Paulus bedoelde dat zij opgeroepen zouden worden om te oordelen over hemelse wezens? Hij zegt: “Weet gij niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En als de wereld door u geoordeeld zal worden, bent u dan onwaardig om over de kleinste zaken te oordelen?” Dit verwijst niet naar hemelse wezens!
“Weet gij niet dat gij rechters zult oordelen? Spreek niet over eigendomskwesties”, is de diverse weergave.
Deze kwestie van oordelen en recht is er een die, zo kunnen we begrijpen, dicht bij Paulus’ hart zou liggen, want we herinneren ons dat Paulus als Hebreeër werd geboren en werd opgeleid aan de voeten van Gamaliël, een beroemde Joodse leraar en doctor in de rechten.
Natuurlijk zou Paulus denken in termen van de Joodse wet als er een kwestie van de wet opdook, en wat is er dan logischer dan dat hij het Hebreeuwse woord “elohim” (rechters) vertaalt met de equivalente Griekse term “angelos”.
Het Griekse Lexicon (Cornelius Schrevelius) geeft aan het woord “angelos” de betekenis van: heraut, engel, iemand met gezag. Paulus, schrijvend aan de Filippenzen (2:25) verwees naar Epraphroditus als “mijn broeder en metgezel in arbeid en medesoldaat, maar uw engel”. (In de Engelse tekst staat het woord “messenger”).
In Lucas 7:24 staat: “…Toen de boodschappers van Johannes vertrokken waren…”. In de Griekse tekst staat “engelen”.
Waarom zouden we, gezien al deze feiten, geloven dat Paulus geestelijke wezens bedoelde toen hij bevestigde dat de heiligen over engelen zouden oordelen?