De verloren 10 stammen van Israël opnieuw aangenomen
We gaan nu terug naar Romeinen 11. Hier geeft Paulus zijn uitleg rond het twee-stammenrijk Juda dat verhard is en Jezus verworpen heeft. Daarom gaat het evangelie nu naar het verheidenste tienstammenrijk, het Huis van Israël.
Paulus zegt duidelijk in Romeinen 11:26:“En aldus zal gans Israël (12 stammen) behouden worden gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van JAKOB afwenden.”
Want God heeft het verordineerd dat zij gelijkvormig zullen zijn aan het beeld van Zijn Zoon Jezus Christus.
Zie ook de zendbrieven aan de Korintiërs; daarin lezen wij dat deze twee brieven gericht zijn aan de heiligen (Israël), de afgezonderden van God. In 1 Korintiërs 10 spreekt Paulus over het nageslacht van diegenen die onder de wolk waren, onder Mozes. Met andere woorden, de Korintiërs zijn het nageslacht van Israël. Paulus waarschuwt de Galaten tegen diegene die de gelovige weer wil brengen onder het juk van dienstbaarheid, niet door geloof, maar door gerechtigheid door de wet verkondigd. En Paulus wijst de Galaten in hoofdstuk 3 vers 17-18 daarop; namelijk dat de zegen en alles wat God aan Abraham toegezegd heeft niet afhangt van het onderhouden van de wet, maar berust op geloof in Gods beloften.
En zoals Abraham daar zijn geloof op heeft gevestigd, zo moet ook zijn nageslacht het niet proberen het te verdienen. Abrahams geloof werd door God als rechtvaardig beschouwd. Dus zijn nageslacht moet door het geloof in Gods beloften leven. Maar waarom heeft dan het volk de wet ontvangen? Dit lezen we in de brief van Paulus aan de Galaten 3:23. De wet was onze tuchtmeester tot Christus, opdat we gerechtvaardigd zouden worden door het geloof. Wat was nu de taak van de tuchtmeester? Hij moest de erfgenaam die nog niet bekwaam was opleiden om de erfenis over te kunnen nemen en het erfgoed zelfstandig te besturen. Want zo heeft de Vader het bepaald in zijn testament. Wanneer dan het kind goed geschoold en opgeleid is, zal de erfenis (erfgoed) in de familie blijven. En Israël is Gods familie! En over het doel van de wet die aan Israël is gegeven, kunnen we lezen in Psalm 147:19-20. Deuteronomium 4:8; 33:3-4; Romeinen 9:4.
Psalm 147:19-20:“Hij heeft Jakob zijn woorden bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet.”
Deuteronomium 4:8;“En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg?”
Deuteronomium 33:3-4:“Ja, Hij heeft de volken lief; al zijn heiligen in uw hand zijn zij, aan uw voeten legeren zij zich, vangen iets op van uw woorden. Mozes heeft ons de wet geboden, een van uw woorden, een bezit voor de gemeente van Jakob.”
Romeinen 9:4:“Immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.”
Uit deze verzen blijkt overduidelijk dat God alleen aan Israël zijn wet heeft gegeven met het doel het volk in bewaring te houden tot de komst van Jezus Christus. En deze wet moet hun dan ook opvoeden tot volwaardige erfgenamen van Jezus Christus om het erfgoed goed te kunnen hanteren. God heeft namelijk aan Abraham, Isaäk en Jakob beloofd dat hun nageslacht samen met Christus zou regeren.
Galaten 4:4-6:“Maar toen de volheid destijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij (Israël) het recht van zonen zouden verkrijgen. En, dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept ABBA, Vader.”
De correcte vertaling van Johannes 1:12. Luidt: ”Hij gaf hun gezag/mandaat om als waarheid te aanvaarden dat zij kinderen Gods zijn.”
Deze Galaten dus waren een deel van het volk dat vroeger onder de wet was, Israël, en nu zijn zij door aanneming kinderen Gods geworden, zoals was voorzegd door Hosea. En door de Heilige Geest kunnen zij God weer aanspreken als VADER. Want God is de Vader van Israël!
Lees de volgende gedeelten uit de Schrift: Deuteronomium 32:18-20. Jeremia 3:19; 31:9, 20; Jesaja 64:8. Deze teksten vertellen overduidelijk dat Israël Gods kind is en Hij hun Vader. Dus buiten Israël kan niemand God zijn Vader noemen.
Deuteronomium 32:18-20:“De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamd en vergeten de God, die u heeft voortgebracht. Toen de Here dat zag, heeft Hij hen verworpen, omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren; Hij zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergen en zien, wat hun einde wezen zal.”
Jeremia 3:19:“Ik had wel gezegd: Hoe zal Ik u onder de zonen rekenen en u een uitgezocht land geven, de allersierlijkste erve der volkeren! En Ik had gedacht dat gij Mij zoudt noemen: Mijn Vader, en dat gij u van Mij niet zoudt afkeren.”
De wet onderhouden is een erg belangrijke en diepe zaak. Waarom heeft God Zijn volk in tweeën gedeeld? In twee en tien stammen, waarna de tien stammen heidenen zijn geworden en de wet hebben losgelaten? Als we de brieven van Paulus lezen, kunnen we zien hoe hij strijd heeft gevoerd tegen mensen die zich hadden vastgeklemd aan de wet om op die manier gered te kunnen worden. Zij hebben hun gerechtigheid in de wet gezocht en het was de wijsheid van God die bepaald had dat het grootste gedeelte van zijn volk de wet zou afwijzen en afdwalen, met de bedoeling dat zij de wet niet meer kenden. Voor hen was het dan ook gemakkelijker om in het geloof te kunnen aanvaarden dat Jezus het voor hen had volbracht, namelijk het onderhouden van de wet en de vervulling daarvan. Voor de twee stammen die in het land zijn gebleven en in het bezit waren van de wet, was het erg moeilijk hun redding alleen in Jezus te aanvaarden en de wet als een bijkomstigheid te zien. Voor hen was het een worsteling om gerechtigheid buiten de wet te zoeken en te vinden. Terecht zegt Paulus in
Romeinen 11:33.
“O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!”
Wie waren de Efeziërs?
Efeziërs 2:11
“Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd waart door de zogenaamde besnijdenis die werk van mensenhanden aan het vlees is.”
Bij het lezen van dit gedeelte moet u goed beseffen dat het verheidenste deel van Israël, de tien stammen dus, onbesnedenen werden genoemd door het Juda-deel, dat zich juist zo aan de wet had vastgeklemd en aan de besnijdenis. Daarom waren de tien stammen, toen zij zowel wet als besnijdenis loslieten, in hun ogen net zulke heidenen als de andere volken.
We lezen verder in vers 12:“Dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart dichtbij gekomen door het bloed van Christus.”
Hier lezen we over mensen die vervreemd geraakt waren van het burgerrecht Israëls. Alleen een persoon die deze rechten heeft, kan vervreemd raken van dit recht. Maar wat wordt er nu bedoeld met “die eertijds veraf waart?” Wanneer we Handelingen 22:21 lezen, zien we dat God Paulus ver weg stuurt naar de heidenen.
“En Hij zeide tot mij: Ga heen, want Ik zal u uitzenden, ver weg naar de heidenen.”
Zij waren de verloren schapen, die ver weg waren. Het is van het allergrootste belang om dit te begrijpen. Anders ontgaat ons het doel van Paulus zendingsopdracht.
In Leviticus 26 en Deuteronomium 28 belooft God rijke zegen aan Zijn volk als zij Zijn verordeningen zullen houden. Ook dit is erg belangrijk om te weten. God heeft vrijwillig dit volk uitgekozen, hun Zijn beloften gegeven onder ede. Dus daarom zal God Zijn beloften gestand doen. Maar samen met de beloften heeft Hij hun ook Zijn verordeningen gegeven en als zij (Israël) die zouden onderhouden, was rijke zegen hun deel. Bijvoorbeeld regen op zijn tijd, goede oogsten, de aanwas van hun veestapel, vele nakomelingen enz. Maar bleven zij in gebreke dan zou vloek hun deel worden. Echter Gods handelingen met Zijn Volk gaan wel door. Denk aan Zijn heilige eed.
Straf en herstel
We keren terug naar Leviticus 26 en Deuteronomium 28. Hierin lezen we Gods rijke beloften van zegen voor de Israëlieten als ze aan Zijn geboden gehoor geven. Maar doen zij dit niet, dan volgt Zijn straf en het ergste van die straf is dat ze uit hun land worden verdreven. Deze straf dient echter nooit tot hun vernietiging, maar tot loutering en terugkeer. Lees deze hoofdstukken aandachtig en let vooral op de verzen 40-46 van Leviticus 26.
Als u de strafaankondiging leest in deze hoofdstukken, zult ook u zien dat herstel wordt beloofd.
Leviticus 26:33 zegt:“Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop.”
Deuteronomium 4:26; 28:64; Jeremia 31:10; Ezechiël 34:11-12; 30-31.
Ezechiël 34:11-12:“Want zo zegt de Here Here: Zie, Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet wanneer hij te midden van zijn verspreide schapen is zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis.”
Hier leest u dat God Israël tot zijn schapen rekent en niet alle mensen. Dit vindt u dikwijls in de Schrift. En u leest ook dat God zelf zijn schapen verstrooid heeft en ze ook zelf zal terughalen. De twee huizen van Israël zijn beide in verschillende ballingschappen weggevoerd. Het noordelijke rijk, het Huis Israël, is ver vóór het Huis Juda weggevoerd. Het Huis Israël is nooit als volk teruggekeerd naar Palestina. Ze zijn tot op de huidige dag nog in de vestrooiing. Ze zijn dus ver van Jeruzalem en de wetgeving gebleven. Ze waren ver van het aangezicht van God. Het zuidelijke rijk, het Huis Juda is later naar Babel weggevoerd om er 70 jaar te blijven. Daarna keerde het naar Jeruzalem terug en zodoende is het altijd dicht bij de tempel geweest. Zij waren dus steeds in de nabijheid van God.
Lees het verhaal van de Verloren Zoon. Zo ontstonden er twee groepen van Israël, één die nabij was en één die ver was. Juda dat dichtbij was, was ook sterk vermengd met Edomieten, het nageslacht van Ezau, en met andere volken. Het was dit onzuivere deel van Juda dat verantwoordelijk was voor de kruisiging van de Messias. Het was ook deze groep die de eerste Christenen, die overwegend voortkwamen uit het zuivere deel van het Huis Juda, zoals Paulus (Benjamin), vervolgde.
Daniël 9:7:“Bij U, Here, is de gerechtigheid maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israël, bij hen die dichtbij en die veraf wonen in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd.”
Paulus spreekt in Efeziërs 2:17 over hen die ver en die dichtbij zijn.
“En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren.”
Micha 4:7:“En Ik zal het kreupele stellen tot een overblijfsel en het verdrevene tot een machtig volk, en de Here zal Koning over hen zijn op de berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid.”
Jesaja 57:19:“Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre (10 stammen), en voor hem die nabij is, (2 stammen) zegt de Here; en Ik zal hem genezen.”
Handelingen 2:39:“Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here onze God, ertoe roepen zal.”
Paulus zegt in Efeziërs 2:13-17 dat Jezus de tussenmuur heeft afgebroken door zijn dood en opstanding.
Efeziërs 2:13-17;“Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want HIJ IS ONZE VREDE, die de twee één heeft gemaakt, en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren.”
Dus God heeft de scheiding die tussen de twee huizen van Israël was, weggebroken, omdat Jezus de wet vervuld heeft. Want de scheiding was ontstaan omdat Israël de wet niet heeft onderhouden. Daarvoor werd het volk gestraft: het Huis Israël werd met een scheidbrief weggezonden. We lezen in Efeziërs 2:20 dat zij als volk gebouwd waren op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus de hoeksteen is.
De apostelen brachten de goede boodschap dus aan de juiste mensen, want dit stond in de profeten: het herstel van Gods koninkrijk Israël.
Efeziërs 2:19-20:“Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoek
steen is.”
Laten we nu eens kijken naar Kolossenzen 1:21:“Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend.”
Hier is ook sprake van vervreemding, zoals bij de Efeziërs het geval was.