Blogserie

Home / serie / De oorsprong van rassen en beschaving – Deel 1

< Terug naar blogoverzicht

Rubrieken

Algemeen

Duivel & Satan

Israël

Geschiedenis & Oorsprong

Nieuws

Joden & Edom

Kerkhoaxes

Wetten

De oorsprong van rassen en beschaving – Deel 1

VOORWOORD

Er zijn misschien geen vragen die zo intrigerend en belangrijk zijn als die welke betrekking hebben op de oorsprong van onszelf, ons ras en onze beschavingen; aangezien zij ons fundamenteel vertellen wie en wat wij zijn. De mens is al eeuwen gedwongen om vragen te beantwoorden als: Wat is onze oorsprong? Waar en wanneer zijn onze voorvaderlijke wortels begonnen? Was er een Adam en Eva? Hoe zijn de verschillende soorten en rassen ontstaan? Zijn alle rassen gelijk? Waarom waren er hoogontwikkelde beschavingen terwijl andere primitief bleven? Dit zijn zonder twijfel de belangrijkste van alle vragen, want als de antwoorden eenmaal bekend zijn, zullen ze een enorme invloed hebben op ons leven, de manier waarop we dingen waarnemen, en onze kijk op wat we doen, zeggen en denken.

In dit materiaal zullen we deze “controversiële” vragen onderzoeken aan de hand van het bewijs van drie onveranderlijke bronnen: geschiedenis, wetenschap en de Bijbel. Met andere woorden, het ware bewijs uit deze bronnen kan niet worden veranderd, hoewel het kan worden verdraaid en vervormd in de geest of de manier van denken van de mens. De sleutel tot het identificeren van bewijs uit deze bronnen als zijnde waar, is consistentie en logica. Aangezien zij onveranderlijk zijn, kunnen zij zelf niet onlogisch zijn, noch kan er enige inconsistentie zijn tussen een van hen of binnen een van hen. Zij moeten, en doen, elkaar ondersteunen.

Er kan geen geldige of gezonde discussie over welke rassenkwestie dan ook worden gevoerd zonder eerst inzicht te hebben in de oorsprong van het ras.

De grootste controverses vandaag de dag schijnen zich te centreren rond de rassen van de mens, over de oorsprong waarvan wordt gestreden door twee concepten – “evolutionisme” en “creationisme”. Maar in alle debatten is het vreemd dat niemand heeft gesuggereerd dat misschien beide concepten fout zijn. Het is de bedoeling van dit materiaal om de ware oorsprong en aard van de verschillende rassen en beschavingen te onthullen aan de hand van onwrikbare bewijzen. Daarbij zal worden aangetoond dat beide concepten inconsistent en onlogisch zijn in veel van wat zij zeggen, en dat zij beide zijn gemanipuleerd om dezelfde foutieve resultaten te produceren met betrekking tot de oorsprong van de rassen.

SOORTEN LEVEN

Sinds het “tijdperk van de ontdekking” in de jaren 1500, is het bekend dat bepaalde delen van de wereld werden bewoond door unieke levensvormen, waaronder verschillende mensenrassen. De vraag is, waar zij vandaan kwamen?

De verklaring voor hun oorsprong is aan de wereld voorgesteld in een gekunsteld conflict tussen evolutionisme en creationisme, waardoor de indruk wordt gewekt dat het voornaamste conflict tussen de wetenschap en de Bijbel (Gods woord) is. Als we erkennen dat het universum niet altijd heeft bestaan, door welke kracht is het dan ontstaan als er geen natuurkrachten bestonden? Toen God het universum schiep, schiep Hij tegelijkertijd alle natuurwetten die de essentie vormen van alle “wetenschappen” die de mens kent – fysica, scheikunde, biologie, astronomie, geologie, enz. Aangezien God de bron is van zowel de wetenschap als Zijn woord dat in de Bijbel is opgetekend, is het onmogelijk dat deze twee met elkaar in conflict zijn. Het eigenlijke conflict is tussen wetenschappers en theologen – dat wil zeggen, tussen wat de mensen denken en wat hun verteld is.

Men moet beseffen dat de rassen van de mens geen uitzondering vormen op de natuurwetten die de verschillende soorten van plantaardig en dierlijk leven beheersen. De krachten in de natuur die werken op de soorten leven op de planeet is dus het eerste onderwerp dat we moeten overwegen.

WAT IS EEN SOORT?

“Soorten” is een specifieke biologische classificatie van levensvormen die in de afgelopen 200 jaar talrijke definities heeft gekregen. Alle levensvormen kunnen gemakkelijk worden onderverdeeld in twee grote groepen of koninkrijken – het plantenrijk en het dierenrijk. Deze koninkrijken kunnen worden onderverdeeld in groepen die bekend staan als fyla (enkelvoud fylum), met ongeveer tien grote fyla categorieën in het dierenrijk. Onder elk phylum zijn er tamelijk gedefinieerde groepen die klassen worden genoemd. Elke klasse van een levensvorm kan verscheidene orden hebben; elke orde kan verscheidene families hebben; elke familie kan verscheidene geslachten (enkelvoud genus) hebben; elk geslacht kan verscheidene soorten hebben.

De basis van dit classificatieschema van planten en dieren ligt in het werk van de Zweedse arts en bioloog Carolus Linnaeus (1707-1778). De tak van wetenschap die zich bezighoudt met de indeling van planten en dieren wordt taxonomie genoemd. In 1735 publiceerde Linnaeus zijn Systema Naturae, waarin hij meer dan 4200 planten en dieren classificeerde aan de hand van bepaalde biologische kenmerken. Elk dier of elke plant werd aangeduid volgens een binomiaal systeem, met twee namen: een soortnaam en een specifieke naam (meestal in het Latijn). Zo wordt een honingbij Apis mellifera genoemd, waarbij “Apis” de geslachtsnaam is en “mellifera” de soortnaam. Vóór dit systeem werd de honingbij aangeduid met twaalf namen.

Alle levende wezens kunnen dus worden aangeduid met hun volksnaam (honingbij), en met hun wetenschappelijke naam (Apis mellifera). De wetenschappelijke naam identificeert alle beschrijvende taxonomische groepen (taxons) waartoe de organismen behoren. Zo is bekend dat Canis lupus (een wolf) behoort tot de familie canidae, wat hondachtigen betekent, en tot de orde carnivora, wat vleeseters betekent, enz. De enige taxoncategorie die hier van belang is, is de soort, omdat die het specifiek gecreëerde type beschrijft. Linnaeus gebruikte slechts één woord om biologische eenheden kleiner dan de soort aan te duiden: variëteiten. Variëteiten zijn vaak niets meer dan verschillende namen voor hetzelfde ding, zoals “suikeresdoorn” en “New England esdoorn”.

  1. Op dezelfde manier wordt een persoon met twee namen aangeduid, zoals John Smith.
  2. De geslachtsnaam wordt altijd met een hoofdletter geschreven en de soortnaam niet. Beide namen staan meestal cursief.
Taxonomische indelingen van het leven  
CATEGORIEBOOMWOLFMENSHOND
KoninkrijkPlantaeAnimaliaAnimaliaAnimalia
OrganismeSpermatophytaChordataChordataChordata
KlasseAngiospermaeMammaliaMammaliaMammalia
OrderSapindalesCarnivoraPrimatesCarnivora
FamilieAceraceaeCanidaeHominidaeCanidae
GeslachtAcerCanisHomoCanis
SoortSaccharumLupusAsiaticusGraius
VariatiesN. Eng. Maple Sugar Maple Canadian Map.Gray Wolf Timber Wolf Black WolfMongols Korean ChineseBloodhound Foxhound Greyhound

Een groot deel van de verwarring in de taxonomie heeft zich geconcentreerd rond de vraag of iets moet worden geclassificeerd als een soort of als een variëteit van een soort. Verder zijn verschillende andere termen inconsequent gebruikt om zowel variëteiten als soorten te beschrijven, zoals rassen, types, ondersoorten, rassen, soorten, populaties, demes, stammen, enz.

Linnaeus baseerde zijn classificatie op het idee dat soorten sinds de schepping vaste soorten en aantallen waren. Hij beschouwde elke soort als “een gedachte van God”, een onveranderlijke groep die door de Almachtige was geschapen en die, op enkele kleine variaties na (variëteiten), door alle tijden heen constant bleef. Volgens deze interpretatie was een leeuw als zodanig geschapen, kon nooit op enigerlei wijze worden veranderd, en zou daarom altijd een leeuw blijven. Dit concept van een soort, als zijnde een vaste, specifieke en onveranderlijke entiteit, werd algemeen erkend door de meeste naturalisten en biologen van de achttiende en negentiende eeuw.

Met de komst van de evolutietheorie in 1859 werd de gangbare definitie van soort aangepast en veranderd, omdat zij problemen opleverde voor de voorstanders ervan. Evolutie vereist dat elke soort een niet-vaste entiteit is, die voortdurend veranderingen ondergaat. Een soort werd een gegeneraliseerde taxongroep waarvan de classificatie afhing van het stadium van verandering of evolutie. Een soort moest nu onbepaalde variaties hebben.

Evolutionisten beweren dat een soort nooit duidelijk gedefinieerd was en zijn gerechtvaardigd om de definities aan te passen. De vraag is, wat was de primaire definitie van dit woord, als die er al was? Om dit geschil op te helderen, moeten we de oorsprong en de betekenis van het woord achterhalen. Een etymologisch woordenboek over woordoorsprong zegt het volgende over soorten:

specie, soort, speciaal, specialiseren, specifiek, specificeren, enz.

  1. De basis van al deze woorden wordt geleverd door het L [Latijn] species, een aanblik, vandaar de uiterlijke vorm of gedaante, vandaar een soort of species: species is afgeleid van L. specio, ik bekijk, ik zie.
  2. L species is overgenomen door E, oorspronkelijk in de betekenissen ‘geestelijk beeld’ en ‘zichtbare vorm’ en later als term in Bio (genus en species). Van de L uitdrukking in specie, in vorm, in soort, vandaar in munt. 3

De betekenis zelf van het woord soort zou erop wijzen dat iets een speciale of specifieke eigenschap heeft op grond van zijn visuele vorm of beeld. Als een eigenschap verloren kan gaan of kan veranderen, dan was het niet specifiek maar veranderlijk. Een soort zou dus specifieke, waarneembare kenmerken bevatten, en wanneer zij zich voortplantte, zouden deze speciale kenmerken niet zo sterk variëren dat zij zouden veranderen of verdwijnen. Dit werd ook aangegeven door Noah Webster’s definitie van soort:

SPECIES, n. spe’ shiz. [L. van specio, zien; zie speciaal].

  1. In de dierkunde een verzameling georganiseerde wezens die door natuurlijke generatie van één gemeenschappelijke afstamming zijn afgeleid, gekenmerkt door één eigenaardige vorm, die door de invloed van omstandigheden slechts binnen bepaalde nauwe grenzen kan variëren. 4

Een soort zou nakomelingen voortbrengen die dezelfde “eigenaardige vorm” bezitten als de ouder en zou dit voor altijd moeten blijven doen, anders voldoet zij niet meer aan de definitie

3 Eric Partridge, ORIGINS – A Short Etymological Dictionary of Modern English, (New York: 1958) p. 646.

4 Noah Webster, American Dictionary of The English Language (1828).

Het lijkt erop dat de definitie die oorspronkelijk door naturalisten werd gebruikt, in principe correct was. Over deze definitie werd weinig gediscussieerd tot de komst van de “evolutie”, aangezien het idee dat levensvormen specifiek en vast zijn in strijd is met die theorie. Moderne definities van soorten zijn dan ook vaak vaag en elimineren het aspect van een specifiek en vast karakter. Als evolutionisten een theorie willen bedenken, hebben zij niet het recht om de betekenis van woorden te wijzigen of te veranderen om zich aan die theorie aan te passen. Er had een nieuw woord moeten worden voorgesteld.

Het woord “soort” is op zichzelf al een anti-evolutieterm, omdat de betekenis van het woord zelf verwijst naar iets specifieks en vaststaand, althans in termen van wat gezien of waargenomen kan worden. Als een levensvorm in de loop van de tijd kan veranderen, dan zijn de kenmerken niet speciaal en specifiek, maar eerder aspecifiek en variabel. Evolutionisten kunnen ons dus niet echt vertellen wat een levensvorm is. Het zou daarom beter zijn de definitie over te nemen die door naturalisten uit het verleden werd gebruikt.

Veel naturalisten uit het verleden, zoals Prichard, Agassiz, Cuvier, en anderen, geloofden ook dat de in Genesis gebruikte aanduiding “soorten” synoniem is met het begrip “species” (soort). Als we kijken naar Partridge’s opmerkingen over de oorsprong van het woord soort (eerder geciteerd), zien we een verwijzing naar het woord soort (onderstreept). Soort betekent eigenlijk een specifiek type of soort of species. Het woord “soort” zoals gebruikt in Genesis is het Hebreeuwse woord “MIYN,” en betekent “uitdelen; een soort, d.w.z. species:—soort. “5 We kunnen dus zeggen dat “soort” en “species” synonieme termen zijn.

We zouden hieruit kunnen concluderen dat een soort een levensvorm is die de Schepper oorspronkelijk had geschapen met zijn eigen bijzondere en specifieke kenmerken, die in opeenvolgende generaties in stand worden gehouden zoals bedoeld (“naar zijn soort”). Het feit dat voortplanting tussen twee soorten biologisch wel of niet kan plaatsvinden, zou niet het criterium zijn om iets als soort of variëteit in te delen, maar of zij zich van nature in de natuur voortplanten. Het zou dus de bedoeling van de Schepper zijn en de richtlijnen die Hij in de natuurwetten heeft vastgelegd die de richtlijnen zijn voor wat een soort is.

Evolutionisten, met hun nieuwe definitie van soorten, zijn enigszins arbitrair en inconsequent in het classificeren van levensvormen, dan naturalisten in het verleden waren. Toen Darwin op de Galapagos Eilanden was, bepaalde hij of een nieuw ontdekte levensvorm een aparte soort was of niet. De verschillende vinken die hij indeelde in 14 verschillende soorten vertegenwoordigden een aparte onderfamilie die nergens anders ter wereld voorkomt. Sommige van deze soorten lijken zo sterk op elkaar dat het enige onderscheidende kenmerk de vorm en grootte van hun snavel is. Er zijn echter veel grotere verschillen tussen een Duitse Dog en een Pekinees, die ten onrechte zijn ingedeeld als variëteiten van dezelfde soort (Canis familiaris).

Een zorgvuldige studie zal uitwijzen dat de soorten als huisdier gehouden honden tot verschillende soorten kunnen worden gerekend (en ook zijn gerekend). Het loutere feit dat ze allemaal gedomesticeerd zijn is geen reden om ze biologisch gezien als dezelfde soort in te delen. De meeste vertonen specifieke kenmerken die van elkaar verschillen en die zich voortzetten in opeenvolgende generaties. Als een Pekinees en Duitse Dog alleen op de Galapagos Eilanden hadden bestaan, kan iemand dan echt geloven dat Darwin ze als dezelfde soort zou hebben geclassificeerd?

Tot besluit kan de volgende definitie van soorten door Dr. Prichard worden ontvangen als een van de meest heldere en volledige:

“De betekenis van de term soort, in de natuurlijke historie, is zeer duidelijk en begrijpelijk. Het omvat slechts de volgende voorwaarden: namelijk afzonderlijke oorsprong en onderscheidbaarheid van ras, blijkend uit een voortdurende overdracht van een of andere kenmerkende eigenaardigheid van organisatie. Een ras van dieren of planten, gekenmerkt door een eigenaardig karakter dat het voortdurend heeft vertoond, wordt een ‘soort’ genoemd; en twee rassen worden als specifiek verschillend beschouwd, als zij van elkaar onderscheiden zijn door een of ander kenmerk waarvan niet kan worden verondersteld dat het ene het heeft verworven, of dat het andere het heeft verloren, door enige bekende werking van fysische oorzaken; want wij worden daardoor geleid tot de conclusie dat stammen die op deze wijze onderscheiden zijn, niet van dezelfde oorspronkelijke stam afstammen.”

“Variëteiten in de natuurlijke historie zijn die verschillen in individuen en hun nageslacht die worden waargenomen binnen de grenzen van de soorten.”

6 Prichard, Onderzoeken, v. ii, p. 105. Zoals geciteerd in Types of Mankind door Nott & Gliddon, (1854) p. 80-81.

NATUURLIJKE SELECTIE

Natuurlijke selectie wordt door evolutionisten geloofd als het voornaamste middel waardoor alle soorten leven zijn ontstaan, zoals aangegeven in de volledige titel van Darwins werk: “On the Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favored Races in the Struggle for Life” (Over het ontstaan van soorten door middel van natuurlijke selectie, of het behoud van bevoordeelde rassen in de strijd om het leven). Natuurlijke selectie is de basis van de theorie van de organische evolutie die beweert de diversiteit van het leven op aarde te verklaren.

Deze theorie beweert dat soorten geleidelijk veranderen door zich aan te passen aan een veranderende omgeving. De individuen van een soort die bepaalde “gunstige” verschillen en variaties bezitten, hebben de beste kans om te overleven en zich voort te planten in hun soort. De individuen van dezelfde soort die niet over deze gunstige genetische kenmerken beschikken, kunnen zich niet zo goed aanpassen aan de veranderende omgeving en sterven dus uit. Dit proces wordt soortvorming genoemd – de vorming van nieuwe soorten.

Dit concept vertelt ons dat alleen individuen die zich aanpassen aan de omringende omstandigheden overleven – alle anderen sterven af. Met andere woorden, de oorspronkelijke soort, plus elke soort die werd gevormd toen de omgeving in de loop van de evolutie veranderde, stierf uit omdat hun variaties ongunstig waren voor de nieuwe omgeving. Alleen de sterksten kunnen overleven en leven. Hoewel de theorie dus voorziet in de vorming van een nieuwe en andere soort, voorziet zij ook in de eliminatie van andere soorten. In feite voorziet zij in de eliminatie van meer soorten dan zij voortbrengt. Deze opvatting van “natuurlijke selectie” is dus degeneratief, en kan niet miljoenen soorten leven hebben voortgebracht uit één enkele cel.

Er wordt beweerd dat soortvorming is waargenomen op een zeer korte tijdschaal. Een klassiek geval is dat van de pepermotten in Engeland. De motten waren overwegend lichtgekleurd, waardoor zij vrijwel onzichtbaar waren op het lichtgekleurde korstmos dat de eikenbomen bedekte. In de afgelopen 100 jaar was de schors van de eikenbomen echter donkerder geworden door industrieel roet. In deze nieuwe omgeving waren de donkerkleurige motten nu gecamoufleerd, terwijl de lichtgekleurde motten gemakkelijk te zien waren tegen de door rook zwart geworden bomen en gemakkelijk werden opgegeten door vogels. Daarom overleefden meer donkerkleurige motten om zich voort te planten en zo hun genetische kenmerken van donkerder kleuring door te geven. Er was dus een genetische verschuiving naar de eigenschappen van de donkere mot, omdat deze variatie gunstiger was voor de nieuwe omgeving.

7 Darwin kende niet eens de theorie van de chemische evolutie (leven uit niet-levende materie). Zijn eigen theorie ging ervan uit dat een of andere vorm van leven was ontstaan of op de een of andere manier was ontstaan.

Is dit evolutie door natuurlijke selectie? In zekere zin zou het natuurlijke selectie genoemd kunnen worden, maar geen soortvorming. Er was geen verandering in de kenmerken van de mot, aangezien er altijd donker gekleurde motten waren en het genetisch potentieel voor die kleuring. Er zijn geen nieuwe soorten ontstaan door dit proces.
Er zijn natuurlijke selectieprocessen die in de natuur voorkomen. In een populatie herten zullen de individuen, die sneller kunnen lopen dan de rest, een betere kans hebben om roofdieren te ontlopen. Zij zullen dus hun superieure loopvermogen doorgeven aan hun nakomelingen. In de plantenwereld heeft een boom, die sneller kan groeien om tot grotere hoogten uit te groeien, in een overvol bos een voordeel in de strijd om zonlicht. Hij overleeft en brengt gezonde, snelgroeiende nakomelingen voort, terwijl bomen die die eigenschap missen, dat minder snel zullen doen. Evenzo zijn levensvormen die beter bestand zijn tegen een nieuwe ziekte in staat te overleven, terwijl de zwakken afsterven.

In de hele natuur hebben de organismen met een grotere kracht, vindingrijkheid en het vermogen om aan de omstandigheden van hun omgeving te voldoen, een betere kans om te overleven tot een leeftijd waarop zij zich kunnen voortplanten. De voortdurende strijd om te overleven en het daaruit voortvloeiende overleven van de sterkste leidt tot een natuurlijk snoeiproces, waarbij de zwakken, de zieken en de misvormden worden uitgewied en alleen de sterksten van de soort zich voortplanten. Natuurlijke selectie en het voortbestaan van de sterkste zijn natuurlijke processen; het zijn geen evolutionaire processen. Zij veroorzaken geen nieuwe soorten, maar zorgen er in feite voor dat een soort in stand wordt gehouden door ervoor te zorgen dat alleen de beste of sterkste leden van de soort overleven en zich voortplanten.

In de versie van de evolutionisten van natuurlijke selectie vindt het leven zijn oorsprong ergens in de oertijd, en evolueren de soorten vervolgens door zich aan te passen aan een verandering in de omgeving of door naar andere omgevingen te migreren en zich daar geleidelijk aan te passen. Dr. Kneeland heeft dit al lang geleden betwist, omdat er in de natuur geen bewijzen zijn die een dergelijk concept ondersteunen:

Er lijkt geen ontkomen aan de conclusie dat er vele lokale centra van dierlijke en plantaardige schepping zijn geweest. Is het het meest in overeenstemming met de wijsheid van God om elke soort oorspronkelijk te plaatsen in het klimaat en de bodem die er het meest geschikt voor zijn? Of om alle soorten op één plaats te scheppen, of ze er nu geschikt voor zijn of niet, en ze hun huidige plaatsen te laten uitzoeken, misschien met gevaar voor eigen leven? Het aannemen van de laatste opvatting lijkt de Godheid te plaatsen onder een louter menselijke aanjager. Overal waar wij de natuur onderzoeken, vinden wij een volmaakte aanpassing van de dieren aan de omstandigheden waaronder zij leven; wanneer deze worden veranderd, houden de dieren op te bestaan.

We hebben bewijs dat veel van de arctische en woestijngebieden ooit weelderige Habitats waren voor een verscheidenheid aan dierlijk en plantaardig leven. Waarom was de overgrote meerderheid van de levensvormen niet in staat zich aan te passen toen hun omgeving geleidelijk veranderde? Natuurlijke selectie heeft hen niet beïnvloed op de manier zoals evolutionisten beweren. Elke levensvorm heeft een zekere mate van plooibaarheid in zijn constitutie, waardoor hij zich binnen bepaalde natuurlijke grenzen aan een veranderend milieu kan aanpassen; daarbuiten sterft hij uit. Duizenden soorten zijn uitgestorven omdat het klimaat of de omgeving waarin zij leefden was veranderd in een omgeving waaraan zij zich niet konden aanpassen.

GENETISCHE VARIATIES, MUTATIES EN ERFELIJKHEID

Volgens evolutionisten zoals Dobzhansky, vindt evolutie plaats wanneer een gunstige mutatie geselecteerd wordt voor een onmiddellijke omgevingsconditie. Elke kleine mutatie moet voordelig zijn, of op zijn minst niet schadelijk, om zich in een populatie te vestigen.

Mutatie is het Latijnse woord voor verandering, en in de genetica verwijst het naar een verandering of wijziging in de moleculaire structuur van een gen. Mutaties zijn zeldzaam. “Een normaal spontaan mutatiepercentage voor één enkel gen zou één mutatie per één miljoen tot honderd miljoen replicaties zijn.” Daarom beweren genetici dat het gen zeer stabiel is. Met andere woorden, de algemene tendens van erfelijkheid is om de genetische structuur te handhaven zoals die is. Van de mutaties die in een gen optreden, zou voor de overgrote meerderheid schadelijk zijn, zoals in een biologie tekst wordt uitgelegd:

Als je een Zwitsers horloge zou nemen, de achterkant eraf zou halen, en een willekeurige verandering in de onderdelen zou aanbrengen, is de kans zeer groot dat je het slechter zou laten lopen in plaats van beter. Een willekeurige verandering in een delicaat en ingewikkeld mechanisme zal het veel eerder beschadigen dan verbeteren. Aangezien mutaties in genen willekeurig zijn, is het gemakkelijk te begrijpen waarom de overgrote meerderheid van nieuwe mutaties schadelijk zijn.

De kans dat een genmutatie overleeft is zeer klein, aangezien het tussen de duizend’ en een miljoen generaties zou kosten om het oorspronkelijke gen volledig te vervangen. Omdat dit soort mutaties een gering effect hebben, zijn ze recessief, wat betekent dat de eigenschap die door de mutatie in het gen ontstaat, genetisch verborgen is en bij de volgende generaties zal verdwijnen. Dit werd aangetoond door Gregor Mendel’s genetische experimenten bij het veredelen van erwtenplanten in 1865. Wat Mendel het “dominantieprincipe” noemde, werkt om een recessieve eigenschap te bedekken en weg te spoelen. Een kleine en vaak individueel onbeduidende mutatie kan alleen dominant worden als er geen contrasterende dominante eigenschap is om haar tegen te werken.

Genetische variaties komen voor binnen een soort. Vele daarvan zijn het resultaat van “modificerende genen”, die bijvoorbeeld de “variatie in vlekken bij Beaglehonden ” kunnen veroorzaken. Maar bij variaties, of zij nu door mutaties of modificerende genen worden veroorzaakt, is nooit iets anders gevonden dan de soort waartoe zij oorspronkelijk behoorden.

De algemene tendens van “erfelijkheid” en de genetische blauwdruk van het leven (DNA) is om een soort onveranderd voort te zetten. Een van de meest rigide en compromisloze wetten in de natuur is de onveranderlijkheid van de soort (het behoud van specifieke kenmerken). Het is de uniciteit van de chromosomen binnen elke soort die de divergentie van de lijn verhindert. Natuurlijke selectie zelf is een belangrijke factor die de genetische diversiteit beperkt en stabiliseert.

HYBRIDITEIT

Soms wordt beweerd dat het evolutieproces wordt bevorderd door toevallige paringen of kruisingen tussen twee nauw verwante soorten, waardoor de genfrequenties van een populatie worden gewijzigd en nieuwe soorten worden gevormd. Hybridisatie is echter, net als mutatie, een verschijnsel dat in de natuur zelden voorkomt.

De naturalist Dr. Prichard stelt het volgende over hybriditeit van soorten:

Niets is duidelijker dan het feit dat alle stammen zowel van de dierlijke als van de plantaardige wereld in het algemeen worden gereproduceerd en bestendigd zonder vermengd en vermengd te raken. De wet van de natuur schrijft voor dat schepselen van elke soort zich vermeerderen en vermenigvuldigen door hun eigen soort voort te planten en niet een andere. Het bestaan van een dergelijke wet in de economie van de natuur is bijna vanzelfsprekend, of wordt tenminste duidelijk uit het meest oppervlakkige en algemene overzicht van de verschijnselen van de levende wereld: want als, zoals sommigen hebben betoogd, er geen dergelijk beginsel in werking zou zijn, hoe zou dan de orde, en tegelijkertijd de verscheidenheid, van de dierlijke en plantaardige schepping bewaard kunnen blijven?

  • Maar hoewel er hybride planten worden geproduceerd, zijn er geen hybride rassen. Dit is een feit dat nu universeel wordt toegegeven door botanici. Het schijnt dat de natuur de bestendiging van dergelijke voortbrengselen heeft verhinderd door een verscheidenheid van organische gebreken.

De bekende zoöloog Blumenbach weerlegt het idee dat verschillende soorten ontstaan door hybridisatie:

[Door een zeer wijze wet van de natuur (die de oneindige verwarring van specifieke vormen tegengaat) komen dergelijke hybriden, vooral in het dierenrijk, bijna nooit voor, tenzij door tussenkomst van de mens: en dan zijn ze bijna altijd steriel, zodat ze niet in staat zijn om hun nieuwe dubbelzinnige vorm, die voortkomt uit afwijkend geslachtsverkeer, verder te vermeerderen.

Als hybriditeit in de natuur zo zeker was als evolutionisten beweren, zou dit geen diversiteit van soorten veroorzaken maar eerder een vermindering van diversiteit omdat elk type in een genus geleidelijk wordt samengevoegd tot een homogene populatie. Als alle verwante soorten, zoals de verschillende soorten honden, mensen of slakken, bereid zouden zijn om willekeurig te paren, zou dat geleidelijk een tendens naar uniformiteit in plaats van diversiteit tot gevolg hebben.

In een modern biologieboek worden de problemen van hybriditeit met betrekking tot het evolutieproces verder toegelicht:

Hybriden zijn vaak zwak en misvormd en sterven vaak voordat zij zich voortplanten; daarom is er geen daadwerkelijke genenstroom via hen van de genenpool van de ene ouderlijke soort naar de genenpool van de andere ouderlijke soort. Een voorbeeld van de onkwetsbaarheid van hybriden is te zien bij bepaalde tabakshybriden, die tumoren vormen in hun vegetatieve delen en sterven voordat zij in bloei komen.

De natuur heeft een manier om kruisingen tussen soorten te voorkomen

en de hybriden die zich toch voordoen te verwerpen. Zoals Prichard verklaarde: “er zijn geen hybride rassen” in de natuur. Jeffries verklaarde:

De nakomelingen van de Angelsaksische en de neger, hoewel een tijdlang vruchtbaar, zullen opraken wanneer zij gescheiden worden gehouden van de vitale of primaire stam, het primitieve type. De geschiedenis van de rassen getuigt volledig van dit feit. Hybriditeit is beperkt tot individuen, en strekt zich niet uit tot naties.

Er wordt beweerd dat het bewijs van zoveel hybriden in tegenspraak is met wat de Bijbel zegt over verandering en stabiliteit van de geschapen “soorten”. Verandering is een breed begrip en omvat loutere variaties binnen een soort, wat niet wordt uitgesloten in de Bijbel of de natuur, en omvat ook speciatie en hybridisatie, wat de Bijbel en de natuur wel verbieden. In Leviticus 19:19 had God de wet op hybriditeit vastgelegd:

19 Gij zult mijn inzettingen onderhouden. Gij zult uw vee niet laten verwekken met een verschillend soort; gij zult uw akker niet zaaien met gemengd zaad.

Alleen al het feit dat God ons had opgedragen planten en dieren niet te hybridiseren, bewijst dat het mogelijk is. Het zou geen zin hebben iets te verbieden wat fysiek onmogelijk is om te doen. God heeft in de natuur factoren voorzien die hybriden verhinderen en een gebod aan de mens om ze niet te doen ontstaan.

HET GEO-FOSSIELENBESTAND

Een van de grootste meningsverschillen tussen evolutionisten en creationisten gaat over het geo-fossielenbestand. Het geo-fossielenbestand, ook wel de geologische kolom of het fossielenbestand genoemd, is het belangrijkste bewijsmateriaal dat evolutionisten gebruiken om hun theorie te ondersteunen. Ironisch genoeg had Charles Darwin echter ernstige twijfels over de geldigheid van zijn eigen theorie als gevolg van geologisch bewijsmateriaal. In hoofdstuk 10 van The Origin of Species, schrijft hij:

“De geologie onthult zeker niet zo’n fijnkorrelige organische keten, en dit is misschien wel het meest voor de hand liggende en ernstigste bezwaar dat tegen mijn theorie kan worden ingebracht.”

Vóór de zeventiende eeuw begreep men eigenlijk niet dat fossielen de overblijfselen waren van organismen die ooit op aarde hadden geleefd. Fossielen van zee-egels, oesters en belemnieten werden slangeneieren, duivelse teennagels en bliksemschichten genoemd, als uiting van de mystiek die ermee werd geassocieerd. Zelfs tegen het einde van de zeventiende eeuw, toen in Europa voor het eerst botten van dinosaurussen en mammoeten werden ontdekt, was iedereen verbijsterd omdat zij op geen enkel schepsel leken dat een mens ooit had gezien. Theologen beweerden echter dat de Bijbel een verklaring gaf in Genesis 6:4, waarin staat: “Er waren reuzen op de aarde in die dagen.” Zij verklaarden dat de botten de overblijfselen waren van reusachtige mannen die rond 3500 v. Chr. floreerden.

In 1718 berekende de Fransman Henrion op basis van deze “reuzenbotten” dat Adam 123 voet en 9 duim lang was, en leidde daaruit af dat de mens sinds die tijd was gekrompen. Dit werd enige tijd als “Evangelie waarheid” beschouwd. Zelfs toen de vroege paleontoloog de botten had verzameld en had aangetoond dat ze van uitgestorven mammoeten afkomstig waren, beweerden kerkelijke en religieuze leiders dat de reconstructies absurd en vals waren omdat de Bijbel iets anders beweerde.

16 Darwin, Origin of the Species, door J.M. Dent & Sons LTD-Londen.

Het idee van het uitsterven van levensvormen werd gezien als iets dat strijdig was met de wegen van God. Men ontkende dat enige levensvorm was uitgestorven of zelfs maar kon uitsterven, totdat de eerste resten van dinosauriërs werden verzameld en geïdentificeerd. Men schat dat van alle soorten die ooit hebben bestaan, 99 procent is uitgestorven.

De observatie en bestudering van fossielen, gesteenten en geologische gegevens hebben in feite aangetoond dat de oudere soorten de primitievere levenstypen zijn geweest. Het resultaat van deze gegevens is een “geologische kolom” die gewoonlijk wordt weergegeven in een grafiek die de tijdsperiode aangeeft waarin verschillende planten en dieren bestonden en uitstierven (AFB. 6).

Evolutionisten proberen het fossielenbestand en de natuurlijke diversiteit te zien als bewijs van verandering – de verandering die geleidelijk een worm in een vis veranderde en een vis in een vogel. Een vogel is hulpeloos zonder vleugels en veren om te vliegen. Hoe lang heeft het geduurd voordat deze geleidelijk evolueerden terwijl de vogel in leven bleef voor roofdieren? Wat zou een vis hebben aan een gedeeltelijk ontwikkelde vin of embryonale kieuw? Een olifant zou niet kunnen overleven zonder zijn slurf – een wonder van techniek met meer dan 20.000 spieren. Op welk punt in de evolutionaire schaal van geleidelijke veranderingen werd hij nuttig? Als we het fossielenbestand doorzoeken, vinden we geen dieren in de overgang met gedeeltelijk ontwikkelde vinnen, vleugels, slurf, enz.

De geologische tijdschaal en het fossielenbestand zijn het resultaat van wetenschappelijke observatie en geologisch bewijs. Het is dus iets dat kan en moet worden gezien als onafhankelijk van evolutie, net zoals biologie en scheikunde dat zijn. Het feit dat evolutionisten de geologische kolom verkeerd hebben geïnterpreteerd maakt deze niet ongeldig, net zo min als het verkeerd interpreteren van biologisch bewijs de biologie ongeldig maakt.

De geologische kolom is een geschiedenis van de aarde. Het is echter een onvolledig verslag, net zoals onze kennis van de biologie of de scheikunde onvolledig is. Het geologisch verslag gaat ook uit van benaderende data en vele veronderstellingen. Dit wordt door niemand echt in twijfel getrokken. Maar het is moeilijk in twijfel te trekken wat het ons wel vertelt — dat er gedurende honderden miljoenen jaren vele soorten leven hebben bestaan, waarvan de meeste zijn uitgestorven, en dat de oudere levensvormen de primitievere types zijn en de meer geavanceerde de recentere in de tijd.

SCHRIFT EN SOORTEN

De huidige regering en media hebben veel van het “conflict” tussen wat het publiek ziet als “wetenschap versus de Bijbel” bevorderd. De massa heeft deze vooronderstelling aanvaard en geen poging gedaan om de harmonie te ontdekken en te begrijpen die volgens de logica bestaat tussen de Schrift en de Natuur, dat wil zeggen tussen het woord van God en de werken van God.

Het eerste hoofdstuk van Genesis beschrijft de schepping van de aarde en bepaalde soorten ( levensvormen). Dit verslag, als het wordt onderzocht, is in feite in fundamentele harmonie met de geologische kolom in termen van de volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvonden en leven verscheen. Het onthult een bepaald patroon van de schepping dat ook bestaat in de geo-fossielen. De Bijbelse volgorde van de schepping is als volgt:

Genesis 1:1 Schepping van het heelal en de aarde
Genesis 1:6-10 Vorming van land en zeeën
Genesis 1:11 Schepping van allerlei plantenleven
Genesis 1:20-21 Schepping van zeeleven, walvissen en gevogelte
Genesis 1:24 Schepping van de landzoogdieren (runderen en dieren van het veld)
Genesis 1:26-28 Schepping van de mens

De volgorde van de gebeurtenissen in Genesis 1 is in grote lijnen dezelfde als in het wetenschappelijk verslag. Nadat de aarde is geschapen en land en zee zijn gevormd, zijn de eerste levensvormen (planten) de meest primitieve, gevolgd door meer geavanceerde vormen of soorten: vissen – walvissen – gevogelte – zoogdieren – mens.

Er is, natuurlijk, geen vermelding van microben, dinosaurussen, of talrijke andere biologische en geologische gebeurtenissen in het Genesis-verslag. Het was niet de bedoeling van de Bijbel om een gedetailleerde beschrijving te geven van het scheppingsproces, maar slechts een basisoverzicht.

De Bijbel, geverifieerd door de geologische gegevens, onthult het scheppingspatroon dat God heeft gebruikt. Het is een logisch patroon waarin de meest primitieve soorten, zoals microben en planten, het eerst werden geschapen, en de meest geavanceerde soort, Adam dus, het laatst. Het zou zeker geen zin hebben om de volgorde om te keren en een primitieve levensvorm als laatste te laten komen. Logica dicteert dat er een opklimmende volgorde van complexiteit moet zijn met het verstrijken van de tijd.

Het fossielenbestand toont verder aan dat dit patroon werd gevolgd voor de schepping van verschillende soorten van dezelfde familie. Een populair voorbeeld is dat van de paardenfamilie, waarbij uit de fossiele gegevens blijkt dat het primitievere type paard het eerst werd geschapen, gevolgd door meer geavanceerde soorten. Als laatste werden de moderne paarden geschapen, die geavanceerder zijn in termen van grootte, kracht, herseninhoud, beenderstructuur, enz. Elk type paard was een afzonderlijke en specifieke schepping in verschillende tijdsperioden. Veel van de algemene levensvormen hebben dit patroon gevolgd, inclusief de menselijke vorm.

Het overheersende bewijs dat de natuur ons levert met betrekking tot de verscheidenheid onder dieren en planten, is dat hun geografische verspreiding deel uitmaakte van het algemene scheppingspatroon van de Schepper, zoals Dr. Nott uitlegt:

Deze feiten [in de natuurlijke verdeling van dieren] bewijzen onomstotelijk dat de Schepper zowel de Oude als de Nieuwe Wereld heeft afgebakend in afzonderlijke zoölogische provincies, en Flora en Fauna zijn onafhankelijk van het klimaat of andere bekende fysische oorzaken; terwijl het even duidelijk is dat in deze geografische verdeling er bewijs is van een Plan–van een ontwerp dat de klimatologische omstandigheden zelf bepaalt.

De verscheidenheid van soorten werd niet geschapen op één plaats in één
er waren eerder specifieke centra van schepping, of “zoölogische provincies”, waar elke soort werd geschapen of ontworpen om er te leven. Het ontwerp van de geografische leefgebieden en klimatologische omstandigheden die door de Schepper zijn vastgesteld, is een middel waardoor elke soort overleeft.

Gij alleen zijt de Heer; Gij hebt de hemel gemaakt, de hemel der hemelen, met al hun heerscharen, de aarde en alles wat zich daarop bevindt, de zeeën en alles wat zich daarin bevindt, en Gij bewaart ze alle.

Zo groot het wonder is van het leven, zo wonderbaarlijk is ook de instandhouding van elk type. Men kan niet anders zeggen dan dat zowel het behoud als het uitsterven van bepaalde soorten het plan van de Schepper was. We moeten erkennen dat alle informatie die we zoeken over de oorsprong en de verscheidenheid van soorten niet alleen uit het woord van God kan worden verkregen. Christenen moeten ook, zoals Job, “de wonderlijke werken van God” in overweging nemen. De wonderen der natuur en de fysieke bewijzen die zij te bieden heeft, kunnen ons veel vertellen over wat God op aarde heeft gedaan. Gebaseerd op het woord en de werken van God, wordt een patroon of plan van de schepping geopenbaard dat ons vertelt dat:

  • De primitievere soorten waren het eerst geschapen en zijn dus het oudst.
  • Elke soort werd toegewezen aan een specifieke zoölogische provincie bevorderlijk voor zijn voortbestaan.
  • Het ontwerp van soort-omgeving houdt beide in stand.

De feiten van de natuur hebben de evolutionisten ertoe gebracht verschillende “evolutiepatronen” te bedenken om de plaats in te nemen van het scheppingspatroon van God. Dergelijke humanistische theorieën beweren dat een soort gevormd is door zijn omgeving en niet door werken van God. Maar zoals de Schrift zegt over de goddelozen: “Zij houden geen rekening met de werken van de HEERE, noch met de werking van Zijn handen” (Psalmen 28:5).

CREATIONISME EN SOORTEN

Het tamelijk recente bewijs van het fossielenbestand heeft enkele problemen opgeleverd met enkele traditionele en enigszins twijfelachtige concepten van de Bijbel. Wanneer mensen zich vergissen met betrekking tot de Schrift, worden er nogal dwaze dingen gezegd om die vergissing te ondersteunen – zoals dat Adam 123 voet lang zou zijn. Hoewel veel van dergelijke misvattingen over de Bijbel zijn ontkracht, lijkt niemand ooit te twijfelen aan de juistheid van wat theologen op dit moment zeggen. Alleen maar omdat de “autoriteit” spreekt over God en de Bijbel, geloven mensen blindelings dat wat zij zeggen de Bijbelse waarheid is.

Wanneer we objectief bestuderen wat creationisten feitelijk zeggen over de verscheidenheid aan soorten, vinden we dat het inconsistent en nogal hypocriet is. Creationisten geloven blijkbaar dat God oorspronkelijk één algemeen type of “soort” van elk dier en elke plant schiep en dat alle verschillende soorten die nu bestaan daarvan afgeleid zijn:

Het scheppingsmodel daarentegen erkent alleen de soort als de geschapen basiseenheid, specifiek, in dit geval, de mens. Vele variëteiten honden zijn ontwikkeld uit één voorouderlijke “hondensoort”, maar zij zijn nog steeds onderling vruchtbaar en in staat om terug te keren naar de voorouderlijke vorm. Evenzo hebben alle verschillende stammen [rassen] onder de mensen zich ontwikkeld uit de oorspronkelijk geschapen man en vrouw en zijn nog steeds in wezen één biologische eenheid.

Met andere woorden, er was oorspronkelijk één soort hond of “hondensoort”, en alle huidige soorten honden “ontwikkelden” zich daaruit. Op dezelfde manier was er één vogel “soort” en alle bekende soorten vogels “ontwikkelden” zich daaruit. Er is niet veel intelligentie voor nodig om uit te vinden dat dit niets anders is dan vermomde evolutie. Creationisten zeggen dat er “vele veranderingen binnen de soorten” zijn geweest, maar waar zij het in feite over hebben zijn veranderingen binnen de genus- of zelfs familie-categorieën–dit is speciatie! Zij beweren dat dit tot stand is gekomen “door creatieve vooruitziendheid, door aanpassing aan veranderende omgevingen, vergemakkelijkt door het gecreëerde genetische variatiepotentieel in elke soort.” Dit is in feite wat evolutionisten al de hele tijd zeggen – dat de ene soort evolueert in een andere wanneer deze zich aanpast aan veranderingen in de omgeving, wat resulteert in genetische variaties en dus een nieuwe soort.

Maar wanneer heeft deze verandering van de oorspronkelijke “hondensoort” in de verschillende soorten honden dan plaatsgevonden? De monumentale geschiedenis van honden uit Egypte, Assyrië en elders bewijst dat er verschillende typen honden waren, zoals die nu bestaan, zo ver terug als 200 tot 3500 v. Chr. In dit tijdperk vinden we afbeeldingen van de gewone hond, de wolf, de jakhals, de hyena, en de windhond afgebeeld als afzonderlijke dieren op de monumenten van Egypte. In de periode van 2300 tot 2000 v. Chr., de eerste drie eeuwen na de zondvloed, vinden we een nog grotere verscheidenheid aan hondentypes. Enkele van deze zijn afgebeeld in FIG. 8. Toch beweren creationisten nog steeds dat Noach slechts één “voorouderpaar” honden meenam op de ark, waaruit alle honden zich ontwikkelden. Dit bewijs van verschillende hondenrassen in deze afgelegen periode zou hun theorie van een wereldwijde vloed ontkrachten.

20 Henry M. Morris, Scientific Creationism, (1974) p. 180 21 Ibid, p. 182

Creationisten hebben zowel het concept van genetische speciatie omarmd als verworpen, waaruit de inconsistentie van hun argumenten blijkt. Speciatie is een fictie wanneer evolutionisten zeggen dat een kikker evolueerde (of “ontwikkelde” om het woord van creationisten te gebruiken) tot een reptiel, maar het is iets dat God heeft verordend wanneer één “voorouderlijke hond” zich ontwikkelt (evolueert) tot herdershonden, poedels, S1. Bernards, wolven, Pekingees, coyotes, enz. Met andere woorden, volgens creationisten moeten we evolutionisten niet geloven die ons vertellen dat soorten in honderden miljoenen jaren zijn geëvolueerd, maar moeten we creationisten geloven die ons vertellen dat soorten binnen een paar honderd jaar zijn geëvolueerd. Dit is de hypocrisie waarop creationisme is gebaseerd.

Zoals aangetoond, zijn er normale of natuurlijke variaties die binnen bepaalde nauwe grenzen voorkomen, zoals een witharig konijn dat afstamt van bruinharige ouders, maar er is nooit sprake van soortvorming of een verandering in een soort zoals evolutionisten en creationisten beide suggereren. Creationisten hebben de natuurlijke grenzen van variatie uitgebreid tot de familiegroep om hun fout in de Schrift te verdoezelen, maar staan evolutionisten niet toe om hetzelfde principe te gebruiken.

Voor creationisten vormt variatie geen enkel probleem. Als levende wezens geschapen zijn om zich te vermenigvuldigen en de aarde te vullen, dan is grote variatie binnen de soort gewoon een goed ontwerp.

Tegenwoordig kan een “soort” worden vertegenwoordigd door meer dan één populatie. Paarden, ezels en zebra’s kunnen zich bijvoorbeeld hebben afgesplitst van een oorspronkelijke populatie, die meer genetische informatie en dus meer variatiepotentieel had dan elke groep vandaag de dag heeft. Een soort kan meer dan één soort omvatten.

Deze verklaring zit vol problemen. Een paard, een ezel en een zebra zijn verschillende soorten en worden als zodanig geclassificeerd, net zoals een wolf, een poedel en een jakhals verschillende soorten zijn. Creationisten hebben de betekenis van de woorden “soort” en “type” verdraaid om hun versie van evolutie te rechtvaardigen. Zij wijzen dan naar God en zeggen dat Hij één diersoort heeft gemaakt, zodat die zich zou ontwikkelen (evolueren) tot andere diersoorten. Dit wordt totaal niet ondersteund door zowel de natuur als de Schrift. Het was het plan van de Schepper dat een specifieke levensvorm zich alleen voortplant naar zijn soort (species), het is het plan van de creationist (en evolutionist) dat het zich vermengt met andere soorten.

22 Casebook I, The Case for Creation, door A. Snelling, Creation Science Foundation Ltd. (1984) p.8.

Blijf op de hoogte van de nieuwste blogseries

Abonneer op onze nieuwsbrief via e-mail of via onze RSS Feed. Je kunt op elk gewenst moment weer afmelden.

Nieuwste blogseries

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=