RAS EN SCHRIFT
Met alle ontelbare teksten, meningen, geschriften en commentaren die de afgelopen eeuw door alle autoriteiten, auteurs, deskundigen, doctorandussen en schrijvers van naam over het onderwerp ras zijn gemaakt, zijn wij ten einde raad om er één te vinden die zijn redenering nauwgezet heeft gebaseerd op Schriftuurlijke gronden of bewijzen. De meeste “Bijbelse” meningen over ras zijn gebaseerd op het menselijk hart, niet op de Schrift. Door het verwaarlozen of verwerpen van de belangrijkste van alle bronnen, hebben zulke schrijvers in een groot nadeel geschreven, en hun werken dragen de kwelling van hun zelf toegebrachte handicap.
Kennis is iets dat wij verkrijgen door Gods werk (de natuur) en Gods woord (de Schrift) te bestuderen. Er zijn dingen die we uit de Schrift kunnen leren die we niet alleen uit een studie van de natuur of de wetenschappen kunnen leren, en omgekeerd. Zonder de waarheid en het begrip van de wegen en plannen van de Schepper, wordt de mens vaak overgelaten aan het gissen naar wat waar en feitelijk is.
Dit gebrek aan kennis van de Schrift is verantwoordelijk voor het overgrote deel van de verwarring, verkeerde uitspraken en misplaatste meningen over het onderwerp ras, ongeacht aan welke kant van het hek de “autoriteit” staat. Terwijl de vroege naturalisten in de Schrift geloofden, is dit vandaag de dag niet langer het geval.
OPVATTINGEN OVER DE OORSPRONG VAN DE MENSELIJKE RASSEN
Door de eeuwen heen is er altijd belangstelling geweest voor de oorsprong van de mens. In de twintigste eeuw is de oorsprong van de rassen echter de allerbelangrijkste vraag geworden. Er bestaan twee verschillende opvattingen over de oorsprong van de verschillende mensenrassen. Het concept van monogenese houdt in dat alle rassen een gemeenschappelijke of een enkele oorsprong hebben; maar aangezien de mensenrassen duidelijk verschillend zijn, volgt hieruit dat er evolutionaire veranderingen moeten zijn geweest. Het tweede concept is dat van polygenese, dat stelt dat de verschillende rassen, zoals verschillende diersoorten, een afzonderlijke oorsprong hebben omdat zij afstammen van verschillende uiteindelijke voorouders.
Ten aanzien van de verscheidenheid van menselijke rassen zijn zowel evolutionisten als creationisten monogenisten; deze doctrine wordt ook wel de eenheid van het menselijk ras genoemd. Creationisten geloven dat alle mensen zijn voortgekomen uit één enkel paar (Adam en Eva), en dus een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Evolutionisten geloven dat alle mensen zijn geëvolueerd uit dezelfde oerlijn of primitieve vorm en dus een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Zoals gezegd, het concept van monogenese vereist evolutionaire verandering vanwege de diversiteit van de mens, en toch zijn de creationisten, die dit concept aanhangen, juist de mensen die zich het felst verzetten tegen de evolutionaire opvattingen. De inconsistentie en hypocrisie van het standpunt van de creationisten spreekt voor zich.
Dus zowel de evolutie als het “fundamentele Judeo Christendom” leren in principe hetzelfde over de oorsprong van de verschillende mensenrassen – dat zij allen een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Het “gemeenschappelijke oorsprong” concept is nodig om de werkelijke doctrine te bevorderen die gewenst is – de doctrine van gelijkheid van de rassen. Zonder een gemeenschappelijke oorsprong vallen alle “gelijkheids”-argumenten uit elkaar.
Hoewel de meeste vroege naturalisten geloofden dat de rassen ongelijk waren, geloofden sommigen nog in de eenheid van de rassen. Velen, zoals Prichard, lieten dat idee varen toen er meer wetenschappelijk en archeologisch bewijs werd ontwikkeld. Tegen 1850 was de meerderheid van de naturalisten ervan overtuigd dat de rassen verschillend waren in hun oorsprong. Toen verscheen de evolutie.
Wanneer wij naar het plafond van de Sixtijnse Kapel kijken, zien wij Adam, de vermoedelijke eerste mens, onbetwistbaar afgebeeld als een knappe blanke man. Wanneer we kijken naar de verschillende religieuze traktaten over “creationisme”, zien we Adam en Eva afgebeeld als de meest volmaakte en aantrekkelijke vertegenwoordigers van het blanke Europese ras. Maar deze zelfde religieuze stromingen, zoals Jehova’s Getuigen, verklaren ook dat: “Alle rassen afstammen van de eerste man en vrouw.”
Als alle rassen afstammen van Adam en Eva, waarom zouden Adam en Eva dan blank zijn? Waarom worden ze niet afgebeeld als Pygmeeën of Hottentotten? We kunnen ons alleen maar de schok en de bezwaren voorstellen van de volgelingen van deze religieuze groepen als dit zou gebeuren. Als Michelangelo Adam had geschilderd als een pygmee of het marmeren beeld van David had gekerfd als een soort Bosjesman, zou hij zeker geëxcommuniceerd zijn. Het lijkt erop dat blanke christenen een leer over de eenheid der rassen alleen zullen aanvaarden als Adam en Eva aantrekkelijke blanke mensen zijn – en tegelijkertijd willen zij dat alle rassen hun nakomelingen zijn. Er lijkt een vreemde inconsistentie in een dergelijk standpunt te zitten.
Niemand ontkent echter echt dat de Adamitische afstamming die in de Bijbel is opgetekend, uiteindelijk blank was of op zijn minst een lichte huidskleur had. Toch is de christenheid gaan geloven dat alle andere rassen ook van Adam afstammen. Als we ons herinneren dat een soort elke levensvorm is die een specifieke en onderscheiden schepping van God is, moeten we ons afvragen of Adam een specifieke en onderscheiden schepping van de andere rassen was en zo ja, welk ras of welke soort vertegenwoordigt hij? Creationisten vertellen ons dat alle mensenrassen van Adam afstammen en dat alle rassen verwant zijn:
De term “rassen” is niet van toepassing op de mens, want er is maar één ras, het menselijke ras. Het Bijbelse verhaal vertelt ons dat we allemaal afstammen van Adam en Eva en van Noach en mevrouw Noach. Dus zijn we allemaal neven en nichten?
De filosofie van de “eenheid” of “broederschap” van de mens, die verantwoordelijk is voor alle anti-Amerikaanse sociale veranderingen en wetgeving sinds de Burgeroorlog, komt voort uit deze Bijbelse interpretatie van ras. Daarom moeten wij onderzoeken of de heersende doctrines van gemeenschappelijke oorsprong, gelijkheid en eenheid geopenbaard zijn in de Heilige Schrift (het woord van God). In het volgende hoofdstuk zullen wij onderzoeken of zij worden geverifieerd in de natuur en de wetenschap (de werken van God).
ADAM NIET DE EERSTE MENS
Bijbel chronologen, en zij die in creationisme geloven, plaatsen de schepping van Adam rond 4004 v. Chr. We hebben in het vorige hoofdstuk gezien dat, volgens de paleontologie, vele verschillende soorten mensen, sub-mensen, en aapmensen lang voor deze tijd van Adam’s schepping hadden geleefd. Prof. Winchell beschreef hen als “preadamieten,” daar zij voor Adam bestonden. Het bezwaar hier van “Fundamentele Bijbelgelovigen” is dat zij beweren dat de Bijbel zegt dat Adam de eerste mens was. Niet alleen de wetenschap onthult de valsheid van deze bewering, de Bijbel doet dat ook.
Er is geen bewijs in de Schrift dat aangeeft dat Adam de eerste mens was en de stamvader van alle rassen of soorten mensen. Er is echter overvloedig bewijs dat bewijst dat vele andere volkeren al bestonden tegen de tijd dat Adam werd geschapen.
Het boek Genesis levert het meeste van dit bewijs. Hoofdstuk 4 van Genesis vertelt over de geboorte van Kaïn en Abel. Alle fundamentalisten zullen beweren dat er in deze tijd slechts vier mensen op aarde bestonden. Nadat Kaïn Abel had gedood werd hij door God vervloekt en uit het land verdreven. Kaïn realiseert zich dan het dilemma van zijn verdrijving en doet de uitspraak:
14 Ik zal een voortvluchtige en een zwerver op aarde zijn; en het zal geschieden, dat een ieder, die mij vindt, mij zal doden.
Als alleen Adam en Eva bestonden, voor wie was Kaïn dan bang dat hij hem zou doden? Voor wie was hij dan op de vlucht? Het is heel duidelijk dat de “iedereen” waar Kaïn naar verwees, niet Adam en Eva konden zijn. De mensen die Kaïn hier bedoelde waren de andere rassen van volkeren die duizenden jaren voor Adam’s tijd hadden bestaan. Kaïn was zich er terdege van bewust dat er vele volkeren bestonden in de landen rondom hen. Dit feit wordt door God geverifieerd in Zijn antwoord aan Kaïn in vers 15:
15 En de HERE zeide tot hem: Daarom, wie Kaïn doodt, op hem zal zevenvoudig wraak genomen worden. En de HERE zette een merkteken op Kaïn, opdat niemand, die hem zou vinden, hem zou doden.
God zei dus tegen Kaïn dat “wie” van de andere volkeren die u zou kunnen doden, wraak zal nemen op die persoon. Er waren vele andere wezens (mensen) in die tijd, die Kaïn hadden kunnen doden. Ook zette God een “merkteken” op Kaïn. Waarom moest God een soort herkenningsteken op Kaïn aanbrengen als de enige mensen die er waren (Adam en Eva of andere broers en zussen) Kaïn heel goed kenden? Dit merkteken was niet een signaal zodat Adam en Eva Kaïn konden herkennen, maar veeleer zodat “ieder” van de andere mensen die toen leefden Kaïn konden herkennen als zij “hem vonden”. Het merkteken was een waarschuwing aan deze andere mensen om Kaïn niet te doden, en “wie” dat toch deed, op die persoon zou wraak komen.
De Bijbel biedt nog meer bewijs dat Adam en Eva niet de eerste man en vrouw waren. In vers 17 van Genesis hoofdstuk 4 lezen we:
17 En Kaïn kende zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Henoch; en hij bouwde een stad en noemde de naam van de stad, naar de naam van zijn zoon, Henoch.
Als Adam en Eva de eerste en enige mensen waren in deze tijd, vanwaar heeft Kaïn dan een vrouw gevonden? Niet alleen was Kaïn in staat om een vrouw te vinden, maar er waren duidelijk genoeg mensen op aarde om deel uit te maken van de stad die Kaïn bouwde. Waar kwamen deze mensen vandaan? Het waren de Cro-Magnon en Neolithische mensen, waarvan de oorsprong teruggaat tot 40.000 v. Chr., en die overleefden tot de moderne tijd. Kaïns huwelijk, de geboorte van zijn zoon Henoch, en zijn bouw van een stad vonden allen plaats vóór de geboorte van Seth. Al deze omstandigheden wijzen dus op het bestaan van mensen onafhankelijk van Adam.
Zelfs in de tijd dat Adam en Eva in Eden waren, is er bewijs dat er toen andere personen bestonden. De slang van Genesis 3 is daar een voorbeeld van. Dit woord “slang” komt van het Hebreeuwse woord “NACHASH” (Strong’s O.T. #5172) en heeft betrekking op een betovering door een tovenaar op een subtiele manier (als fluisteren). Iemand die sluw, onbetrouwbaar en listig is, noemen we vaak een “slang”. De naam slang (NACHASH) is dus meer een beschrijvende naam, het beschrijft de persoonlijke kenmerken van dit individu dat Eva “bedroog” (Gen. 3:13). Een slang zelf wordt niet beschouwd als een “sluw “3 of “listig “4 schepsel, zeker niet meer “dan enig dier van het veld,” waaronder vossen, luipaarden, apen, enz. zouden vallen. Alleen een mens kan listiger zijn dan alle andere schepselen. Verder zei God tegen de “slang” dat Hij “vijandschap” zou brengen tussen zijn zaad en Eva’s zaad (Gen. 3:15). Moeten wij geloven dat het Adamitische volk reptielachtige slangen als eeuwige tegenstanders zou hebben? Dat is niet het geval, want de “slang” was een mens en zijn nakomelingen of “zaad” zijn dat ook.
Het woord “slang” wordt ook gebruikt in het Nieuwe Testament (2 Kor. 11:3) bij de beschrijving van ditzelfde verhaal in Genesis 3; en ook door Christus bij de beschrijving van de schriftgeleerden en Farizeeën (Matt.23:33). In alle gevallen wordt het woord “OPHIS” vertaald met “slangen” en betekent het: “een slang in figuurlijke zin, een listig kwaadwillig persoon. “5 Zowel de “slang” in Eden als de Farizeeën waren listige en kwaadwillige personen, geen letterlijke slangen.
De Bijbel is dus heel duidelijk over het feit dat er ten tijde van het verhaal van Adam en Eva veel mensen op de aarde waren. Mensentypen hadden 40.000 jaar vóór Adam op aarde rondgelopen, en primitieve hominidetypen nog honderdduizend jaar eerder. Omdat deze “andere” mensen vóór Adam bestonden, worden zij “pre-Adamitisch” genoemd. En omdat zij niet van hetzelfde type of ras zijn als Adam, worden zij ook “niet-Adamitisch” genoemd, dat wil zeggen, niet van de Adamitische familielijn.
Sommige van de zwakke, Babylonische type theologen die dit feit van de Schrift niet willen accepteren, zullen vaak I Korintiërs 15 citeren waar staat:
45 En zo staat het geschreven: De eerste mens Adam werd tot een levende ziel gemaakt;
Deze helft van vers 45 wordt vaak gelezen om te suggereren dat Adam de eerste mens was. De rest van dit vers wordt echter nooit gelezen in samenhang met de uitleg dat Adam de eerste mens was. De rest van vers 45 zegt:
45 de laatste Adam werd tot een levendmakende geest gemaakt
Deze regel wordt nooit gelezen door predikanten die de “eenheid van de mens” doctrine prediken, omdat het geen zin zou hebben. De vraag rijst wie de laatste Adam is. Betekent dit dat de Adamitische lijn is uitgestorven? Dit vers is gelijk aan de meeste in de Bijbel in die zin dat het alleen verwijst naar de nakomelingen van Adam. Adam was de “eerste mens” van de Adamitische lijn, niet van alle familie- of rassenlijnen die vandaag de dag bestaan. Wanneer het hele hoofdstuk wordt gelezen, helpt het om vers 45 in zijn juiste context te plaatsen, die onthult dat de “laatste Adam” Jezus Christus is. Christus werd geboren uit de lijn Adam-Abraham-Juda-David.
Dit is dus gewoon een vergelijking tussen Adam en Christus. Vers 47 zegt:
47 De eerste mens [Adam] is van de aarde, aards; de tweede mens [Christus] is de Here uit de hemel.
Adam was de “eerste mens” alleen in dezelfde zin als Christus de “tweede mens” was, want Adam “was de gestalte van Christus” (Rom. 5:14). Als men wil beweren dat deze verzen verwijzen naar Adam als de eerste mens in een fysieke, letterlijke betekenis, dan moet men volgens vers 45 zeggen dat Christus de laatste mens was. Maar volgens vers 47 zouden ze moeten zeggen dat Christus de tweede mens op aarde was. Dit is de reden waarom de gelijkgezinden nooit al deze verzen gebruiken bij het prediken van hun valse en on-Bijbelse eenheidsleer aan hun gemeenten. Er is geen consistentie in hun manier van interpreteren. Deze verzen schetsen een tamelijk basaal thema van de Bijbel: Dood in Adam, Leven in Christus. Dit is het “opgestane” leven dat beloofd was hersteld te worden aan Adam en zijn nakomelingen, en heeft dus betrekking op geen enkel ander ras.
Misschien wel het meest geciteerde vers ter ondersteuning van de leer over de eenheid van de mens is Handelingen 17:26, dat in de King James Version als volgt luidt:
26 En [God] heeft uit één bloed alle mensenvolken gemaakt om te wonen op het gehele aardoppervlak, en heeft de tevoren vastgestelde tijden bepaald, en de grenzen van hun bewoning.
Bijbelgeleerden weten nu dat het woord “bloed” in dit vers oorspronkelijk niet werd gebruikt. In veel Bijbelvertalingen is het woord “bloed” weggelaten, maar staat in een voetnoot: “In sommige latere manuscripten staat: één bloed. “6 Het woord “bloed” is oorspronkelijk niet geschreven door de schrijver van Handelingen en is in latere kopieën toegevoegd. De medische wetenschap heeft nu bewezen dat de verschillende rassen niet “één” of hetzelfde bloed hebben; zoals Dr. William Boyd (Races and People, 1955, p. 145) stelde:
Iemands bloedgroep is een van zijn lichamelijke kenmerken, net zoals een donkere huid dat kan zijn, of blauwe ogen of een haakneus. Net als andere fysieke kenmerken kunnen bloedgroepen gebruikt worden om de mensheid in rassen in te delen.
Dr. Boyd laat zien hoe bloedgroepen “permanent” zijn en hoe de “genfrequentie” in bloed wordt gebruikt om de rassen te onderscheiden. Wetenschap, fossiel bewijs en de Bijbel zijn het er dus volledig over eens dat Adam niet de eerste mens was die God schiep. Adam was slechts het eerste individu van een nieuwe soort. Vele andere soorten waren duidelijk al vóór Adam geschapen. Men schat dat er ongeveer 50 miljoen soorten op aarde waren toen Adam rond 4.000 v. Chr. werd geschapen.
RAS EN DE ZONDVLOED
De doctrine van de creationisten (zij die vasthouden aan een letterlijke interpretatie van de Bijbel) verklaart dat de zondvloed in de tijd van Noach wereldwijd was. De zondvloed is het belangrijkste strijdpunt geweest in de debatten over de oorsprong van het leven op de planeet. Hun letterlijke interpretatie van de zondvloed levert ook enkele duidelijke problemen op met betrekking tot de oorsprong van rassen.
De creationisten en “fundamentalistische christenen” geloven dat de hele wereld bevolkt werd door de nakomelingen van Noachs drie zonen. Met andere woorden, “alle stammen en rassen stammen af van een gemeenschappelijke voorouderlijke bevolking.” Creationisten zijn gedwongen deze gemeenschappelijke bevolking enige tijd na de zondvloed te plaatsen, omdat zij geloven dat deze wereldwijd is geweest en dus alle mensen op aarde in die tijd heeft vernietigd (ca. 2.344 v. Chr.). Hoe één rassenfamilie de talrijke rassen kon voortbrengen die nu bestaan, wordt door hen nooit specifiek beantwoord.
Noach en zijn familie waren duidelijk van één ras. De Bijbel zegt dat Noach “volmaakt was in zijn soort” (Gen. 6:9). Het woord “generaties” is hier het Hebreeuwse woord “TOLEDAH,” en betekent “afstamming. “8 Noach was volmaakt in zijn afstamming van Adam, wat betekent dat zijn afstamming niet vermengd was met andere rassen. Creationisten proberen ons te vertellen dat deze familie, die van één ras was, zich ontwikkelde (of evolueerde) tot de vele rassen die vandaag de dag bestaan.
Het concept dat alle naties en rassen afstammen van de zonen van Noach is niet ontstaan in de vroege Christelijke Kerk. Toen Cuvier in 1790 zijn classificatie van rassen opstelde, noemde hij drie typen: Kaukasisch, Mongools en Negroïde, die hij vergeleek met de drie zonen van Noach, Shem, Ham en Jafeth. Naarmate het onderscheid tussen de rassen duidelijker werd en er meer over gediscussieerd werd, namen de kerken en de literalisten de indeling van Cuvier over en vormden die om tot een nieuwe religieuze doctrine.
Cuvier’s classificatie van rassen was vlak voor de komst van de Egyptologie — het bestuderen en ontdekken van de ruïnes van het oude Egypte door mannen als Jean Francois Champollion in de jaren 1820. De oude Egyptische monumenten, graven en tempels onthullen een enorme opslagplaats van etnografische gegevens in de vorm van schilderingen, mummies, beeldhouwwerken en fossiele overblijfselen, die het oude bestaan van vele verschillende rassentypes van de mens onthullen. Bepaalde rassentypes kunnen worden onderscheiden aan de hand van dergelijke bewijzen die teruggaan tot het 4e millennium v. Chr., zoals Prof. Coon uitlegt:
“…rassendifferentiatie kan worden teruggevoerd tot minstens 3000 v. Chr., zoals blijkt uit Egyptische verslagen, met name de artistieke voorstellingen.”
In het tijdperk vlak na de zondvloed (2300 tot 2000 v. Chr.), verschijnen er nog vele duidelijke en goed gemarkeerde raciale typen op de schilderijen, beeldhouwwerken, enz. uit Egypte. Tegen 1600 v. Chr. is er een nog grotere verscheidenheid aan duidelijke raciale typen te vinden. Elk van deze typen wordt afgebeeld zoals zij vandaag de dag voorkomen, waaruit blijkt dat zij permanent waren gedurende de gehele geschiedenis.
Creationisten willen ons doen geloven dat acht blanke mensen die na de zondvloed bestonden, op de een of andere manier bijna ogenblikkelijk in verschillende raciale types veranderden. Hoe komt het dat dit soort drastische evolutionaire veranderingen sindsdien nooit meer zijn voorgekomen? Als we kunnen geloven dat zo’n raciale transformatie heeft plaatsgevonden, dan zou er geen reden moeten zijn om niet te geloven in een evolutie die tientallen miljoenen jaren heeft geduurd, want het laatste is geloofwaardiger dan het eerste.
Het is belangrijk om de hypocrisie en inconsistentie te begrijpen waarop “creationisme” berust. Creationisten mogen het onmogelijke doen met genetica omdat zij aan de kant van God staan, maar evolutionisten mogen niet dezelfde principes gebruiken bij het presenteren van hun ideeën.
Evolutie is evolutie, of het nu door “creationisten” of door “evolutionisten” wordt gebruikt. Dus als een amfibie niet geleidelijk kon evolueren in een reptiel, dan kan een groep blanken niet geëvolueerd zijn in negers, Indianen, Chinezen, Polynesiërs, enz., zeker niet in slechts een paar honderd jaar tijd of minder.
Het raciale bewijs dat ons door de oude Egyptische kunstenaars is geleverd, ontkracht duidelijk elke dwaze notie van een wereldwijde vloed. Elk afzonderlijk raciaal type dat voor de zondvloed bestond, bestond ook na de zondvloed, aangezien de zondvloed van Genesis beperkt was tot een specifiek geografisch gebied. Alle mensen op aarde werden niet vernietigd zoals creationisten beweren. In Lukas 17:26-29, vergelijkt Christus de “dagen van Noach” met de “dagen van Lot”. In beide gevallen beleefden de mensen een catastrofe die hen allen vernietigde”. Toch erkent iedereen dat “in de dagen van Lot” niet alle mensen op aarde werden vernietigd, maar alleen alle mensen in Sodom. Evenzo werden alleen alle mensen in de zondvloed vernietigd, niet alle mensen op aarde. De meeste rassen en beschavingen overleefden de zondvloed.
HET TIENDE HOOFDSTUK VAN GENESIS
Zij die het heersende idee aanhangen dat Adam en Eva de ouders waren van het “menselijke ras” (de monogenisten), moeten de principes van de evolutie samen met de verdraaide Schrift gebruiken bij het presenteren van hun concept. De leer van de eenheid van de raciale oorsprong kon in het Christendom niet worden gehandhaafd zonder verwijzing naar de Bijbel over hoe de verschillende rassen zich hadden ontwikkeld uit één oorspronkelijk paar. Het veronderstelde antwoord hierop werd gevonden in het tiende hoofdstuk van Genesis.
Het is in het tiende hoofdstuk van Genesis dat de monogenisten beweren dat een “verdeling van de rassen” plaatsvond uit Noach’s drie zonen, Sem, Ham en Jafeth. Zij beweren dat Noach’s zonen zich vanuit Mesopotamië hadden verspreid – Jaap ging naar het noorden en werd “Kaukasiërs”, Ham ging naar de zuidelijke streken en werd negers, en Seth bezette de middelste streken en werd de Aziatische types. Vanwege deze bewering van de monogenisten wordt van het tiende hoofdstuk van Genesis gezegd dat het “het oudste etnologische verslag is dat bestaat”.
De Schriftuurlijke geldigheid van deze bewering kan echter niet worden gehandhaafd. Het tiende hoofdstuk van Genesis beschrijft alleen stammen van één ras die zich op verschillende geografische plaatsen vestigen. Het beschrijft niet op welke wijze dan ook een schepping van rassen door de verdeling van één ras in drie. Prof. Sayce geeft de volgende verklaring van dit hoofdstuk:
Het tiende hoofdstuk van Genesis is eerder etnografisch dan etnologisch. Het pretendeert niet een verslag te geven van de verschillende rassen van de wereld en ze van elkaar te scheiden volgens hun verschillende kenmerken. Het is slechts beschrijvend, en de mensenrassen die binnen de horizon van de schrijver vielen, worden beschreven vanuit het gezichtspunt van de geograaf en niet van de etnoloog. De Grieken en Meden, bijvoorbeeld, worden gegroepeerd met de Tibaerische en Moschische stammen, omdat zij allen in het noorden leefden; de Egyptenaar en de Kanaäniet worden op dezelfde wijze samen gegroepeerd, terwijl de Semitische Assyriër en de niet-Semitische Elamiet beiden kinderen van Sem zijn. Wij zullen het hoofdstuk nooit goed begrijpen als wij niet bedenken dat het een geografisch doel heeft. In het Hebreeuws, evenals in andere Semitische talen, werd de verhouding van een moederstaat tot haar kolonie, of van een stad of land tot haar inwoners, uitgedrukt in een genealogische vorm. De inwoners van Jeruzalem werden beschouwd als “de dochter van Jeruzalem”, de inwoners van het oosten waren “de kinderen” van het district waartoe zij behoorden.
Wanneer dus wordt gezegd: “Kanaän gewon Zidon, zijn eerstgeborene, en Heth”, dan wordt alleen maar bedoeld dat de stad Sidon en de Hethieten, waarnaar wordt verwezen, zich in het land Kanaän bevonden. Hieruit volgt niet dat er etnologische verwantschap bestond tussen de Fenicische bouwers van Sidon en de prognathische Hettieten uit het noorden. Inderdaad weten wij uit modern onderzoek dat die er niet was. Maar de Hettiet en de Zidoniër waren beiden inwoners van Kanaän, of, zoals wij zouden moeten zeggen, Kanaänieten; zij waren dus beiden kinderen van Kanaän.
…Er zijn pogingen ondernomen om de namen van de drie zonen van Noach te verklaren als verwijzend naar de kleur van de huid. Jafeth is vergeleken met het Assyrische ippatu ‘wit,’ Sem met het Assyrische samu ‘olijfkleurig,’ terwijl de etymologen van Ham het Hebreeuwse kham ‘heet zijn,’ hebben gezien. Maar al deze pogingen zijn van zeer twijfelachtige waarde. Het is bijvoorbeeld een lange stap van de betekenis van ‘hitte’ naar die van ‘zwartheid’ — een betekenis die het Hebreeuwse woord inderdaad nooit heeft gehad. Bovendien hadden “de zonen van Ham” geen zwarte huidskleur. Prof. Virchow heeft aangetoond dat de Egyptenaar, evenals de Kanaäniet, tot het blanke ras behoort, waarbij zijn rode huid slechts het resultaat is van zonnebrand.
Inwoner of burger zijn van een stad of land zegt ons niet noodzakelijk iets over de raciale bloedlijn van de persoon. Wij weten dat er verschillende rassen woonden in Babylon en Egypte, maar toch werden zij allen Babyloniërs of Egyptenaren genoemd.
Het tiende hoofdstuk van Genesis geeft geen verslag van de raciale oorsprong of geboorte van raciale types en grote inconsistenties zijn het gevolg als deze zienswijze wordt gehanteerd. Zo wordt van de “kinderen van Scheba” gezegd dat zij zowel onder Ham (Gen. 10:7) als onder Sem (Gen. 10:28) waren. Waren de “kinderen van Scheba” zowel Arabieren als negers? De zuidelijke provincie Scheba strekte zich uit tot ver in het noorden en dus worden haar mensen genoemd onder het hoofd van Ham (zuiden) en onder het hoofd van Sem (midden). Verder heeft men beweerd dat zowel het Oosterse als het Arabische type van Sem afstammen. We kunnen zien dat als we dit hoofdstuk etnologisch bekijken, het geen zin heeft. Maar als we deze verzen opvatten als geografische grenzen, dan zijn ze wel zinvol. Deze opvatting is in overeenstemming met archeologisch bewijs dat aantoont dat elk raciaal type door de geschiedenis heen permanent is geweest.
De drie zonen van Noach krijgen elk een afzonderlijke plaats van vestiging toegewezen en worden dienovereenkomstig beschouwd als de hoofden of vaders van bepaalde naties of steden in geografische zin, niet in etnologische zin. Met andere woorden, de mensen van deze gebieden zijn niet noodzakelijkerwijs de raciale afstammelingen van hen. Een bepaalde natie onder hun naam kon, en bevatte in sommige gevallen, verschillende raciale types. Het aannemen van de naam van een natie of geografische plaats bewijst niets over de raciale verwantschap van de ontleners.
Uit de Egyptische monumenten weten we dat er verschillende mensenrassen bestonden gedurende de drie eeuwen die volgden op de zondvloed. Dr. Nott stelt dat de Egyptische dynastie na de “Zondvloed” begon rond het jaar 2337 v. Chr. en eindigde rond het jaar 2124 v. Chr:
De monumenten van deze dynastie leveren overvloedig bewijs, niet alleen voor het bestaan van Egyptisch-Kaukasische rassen, maar ook van Aziatische volken, evenals van negers en andere Afrikaanse groepen, in het genoemde diluviaanse tijdperk…. De negers kunnen op de monumenten van Egypte met zekerheid als naties worden teruggevoerd tot de [VIe] dynastie, ongeveer 2300 v. Chr. en het kan niet worden aangenomen dat zij toen niet even oud waren als elk ander ras van ons geologisch tijdperk.
De rassen zijn door de geschiedenis heen blijvend geweest, hetgeen bewijst dat alle ware rassen van de mens die tegenwoordig bestaan, al bestonden toen Sem, Ham en Jafeth zich in hun respectievelijke gebieden vestigden. Als zulk historisch en archeologisch bewijs van de rassen van de mens niet kan worden aanvaard, dan moet men geloven in een ongekende rasevolutie.
ADAM WAS VAN HET BLANKE RAS
Het is heel duidelijk, door het gezag van de Bijbel, dat Adam heel uniek en verschillend was van alle andere soorten volken op aarde. De Bijbel is eigenlijk een boek over de geschiedenis en het lot van Adam. Dus, alleen Adam’s afstamming of genealogie die wordt behandeld in de hele Bijbel. Het was alleen Adam en zijn nakomelingen waar God ooit onder heeft gewoond, mee heeft gesproken, wetten en geboden aan heeft gegeven, en oordeel en straf over heeft gebracht voor ongehoorzaamheid aan deze geboden, allemaal voor hun welzijn.
Een ander uniek aspect van Adam was zijn ras. Alle bewijzen in de Schrift wijzen erop dat Adam als blanke werd geschapen. Het is duidelijk dat de verschillende “gekleurde” types vóór Adam werden geschapen. De naam “ADAM” (aw-dawm’) betekent in het Hebreeuws een “rossig mens” (Strong’s O.T. #120). Het is afgeleid van Strong’s O.T. #119– ADAM (aw-dam’), wat betekent “bloed vertonen (in het gezicht), d.w.z. blozen of rozig worden”. Alleen het blanke ras heeft de eigenschap te blozen of bloed te tonen in het gezicht of de huid. De eigenschappen van huidskleur worden door een geneticus als volgt beschreven:
De kleur van de normale menselijke huid is het gevolg van de aanwezigheid van drie soorten gekleurde chemicaliën, of pigmenten. Het belangrijkste van deze pigmenten is melanine, een donkerbruine stof…. Het tweede van de drie pigmenten is caroteen. Dit is een gele stof die aanwezig is in wortelen (waaraan het zijn naam ontleent) en eierdooiers, alsook in de menselijke huid…. Het derde pigment is hemoglobine, de rode kleurstof van bloed…. de hemoglobine komt voor in de bloedvaten onder de huid, zodat er maar weinig door te zien is. De aanwezigheid van behoorlijke hoeveelheden melanine of caroteen in de huid verdoezelt het volledig. Hemoglobine is echter wel zichtbaar in de huid van blanke mannen, vooral bij die met een lichte huidskleur. Het is de hemoglobine die roze wangen en het vermogen om te blozen verklaart.
Op grond van deze kleurverschillen wordt de mensheid soms verdeeld in (1) een “zwart ras”, met een hoog melaninegehalte, (2) een “geel ras”, met een laag melaninegehalte maar een hoog caroteengehalte, en (3) een “wit ras”, met een laag melanine- en caroteengehalte.
Adam was blank en wit, waardoor de hemoglobine (bloed) in zijn huid zichtbaar werd, waardoor hij er “rossig” uitzag of een “flush” uiterlijk kreeg. Het woord “ADAM” is dus, evenals het woord “slang”, een beschrijvende naam, maar geeft hier bepaalde fysieke kenmerken aan die de mens Adam bezat. Het is zowel in het Hebreeuws als in het Engels gebruikelijk om iets een naam te geven die overeenkomt met een bijzonder kenmerk of eigenschap. Zo noemen wij een vogel een “roodkopspecht” omdat hij een rode kop heeft en in hout pikt.
Adam werd klaarblijkelijk “ADAM” genoemd omdat hij aw-dam kenmerken bezat, namelijk een rossige of rossige huidskleur, afkomstig van het bloed (hemoglobine) dat door zijn niet-gepigmenteerde huid heen te zien is. Dit is wat ADAM betekende. Deze fysieke kenmerken van aw-dam worden alleen gevonden bij het blanke ras. Mensen met een zeer lichte huidskleur zien er vaak uit alsof ze rood zijn of verbrand door de zon, omdat de hemoglobine gemakkelijk door hun huid heen te zien is. Dit was het geval bij Adam. Eva had ook deze kenmerken.
Dat Adam en Eva van het blanke ras waren met deze blanke, rossige of rossige huidskleur wordt in de Bijbel geverifieerd door de beschrijvingen van hun nakomelingen. Koning David, die een van Adams directe afstammelingen was, werd beschreven als zijnde “roodharig, en van een eerlijk gelaat. “13 Davids dochter Tamar was “schoon.” 14 Sarah en Rebekka, die beiden afstammelingen van Adam waren, werden beiden beschreven als zijnde “‘zeer schoon. “15 Mozes was “‘buitengewoon schoon. “16 De dochters van Job, één van de Adamitische patriarchen, stonden bekend als de “schoonste vrouwen in het hele land”.17 Salomo werd beschreven als “wit en blozend”.18 De Nazarieten (gewijde personen) van Juda waren “witter dan melk” en “rozer van lichaam dan robijnen” (Lam. 4:7).
Adam was dus niet de verwekker van de menselijke rassen, maar slechts de verwekker van het blanke ras – het Adamitische ras. Elk ras was een afzonderlijke en aparte schepping, wat zou betekenen dat elk ras een afzonderlijke soort is van de geslachtscategorie Homo.
KLEUR IN DE SCHRIFT
Het spreekt vanzelf dat in de natuur bepaalde kleuren bepaalde dingen voorstellen of symboliseren, en we kunnen alleen maar concluderen dat dit de bedoeling en het plan van de Schepper was. Geel, bijvoorbeeld, is een alarmerende kleur en het zou logisch zijn dat een bepaalde giftige plant of slang een gele kleur heeft. Groen vertegenwoordigt vegetatie en is symbolisch voor leven of levende dingen. Een donkere wolk is bedreigend, maar een witte wolk is aangenaam om naar te kijken. Het kleurenschema is duidelijk ontworpen en wij zien dit in de natuur en verwijzen ernaar als de natuurlijke orde der dingen.
13 1 Samuël 16:12 en 17:42.
14 2 Samuël 13:1.
15 Genesis 12:11, 14; Genesis 24:16; Genesis 26:7.
16 Handelingen 7:20.
17 Job 42:15.
18 Hooglied van Salomo 5:10.
Aangezien kleuren bepaalde eigenschappen, kwaliteiten, attributen en kenmerken symboliseren en vertegenwoordigen wanneer ze in de natuur (de werken van God) worden gebruikt, moet worden verwacht dat de God van de natuur op dezelfde wijze dezelfde principes van kleurkarakterisering in Zijn woord heeft gebruikt. Wij weten uit de Schrift dat God Adam blank schiep, “rossig” alleen vanwege het bloed dat door zijn ongepigmenteerde of kleurloze huid te zien was. Dingen die niet gepigmenteerd of kleurloos zijn, zijn wit – dat is de eigenlijke betekenis van wit – “zonder kleur; kleurloos”.
De vraag is, waarom schiep God Adam ongepigmenteerd of wit, terwijl andere mensentypen gepigmenteerd bruin, geel, zwart, brons, enz. waren? De Schrift openbaart dat God aan wit een specifieke betekenis en eigenschap had toegekend, die altijd op een positieve, Goddelijke en eervolle manier wordt gebruikt, als volgt:
- Wit wordt in de Schrift gebruikt om voor te stellen wat rein, heilig en zuiver is (Jes. 1:18; Dan. 11:35; Dan. 12:10; Ps. 51:7; Eccl. 9:8).
- Jezus Christus werd op de berg als zuiver wit verheerlijkt (Matt. 17:2; Markus 9:3; Luk. 9:29), en verscheen aan Johannes als blank (Openb. 1:14), wat zijn eeuwigheid en wijsheid aanduidt, en was in de profetie wit als sneeuw (Dan. 7:9).
- Gods engelen en het gewaad van de engelwezens zijn wit (Matt. 28:3; Markus 16:5; Johannes 20:12; Hand. 1:10; Openb. 15:6).
- De bruid van Christus is “gekleed in fijn linnen, rein en wit” (Openb. 19:8).
- De “rechtvaardigen” en zij die “overwinnen” zijn in het wit gekleed (Dan. 12:10; Openb. 3:4-5; Openb. 6:11).
- Zij die waardig zijn voor Christus te verschijnen, dragen witte gewaden (Openb. 7:9), wit gemaakt door het bloed van Christus (Openb. 7:13-14).
- De troon van God is wit (Openb. 20:11) en de 24 oudsten die rondom de troon zitten zijn in het wit gekleed (Openb. 4:4).
God heeft aan “wit” in de Schrift een betekenis toegekend die altijd tegenovergesteld is aan dat wat gekleurd of donker is. Het witte paard van Openbaring 6:2 betekent overwinning, terwijl het rode paard oorlog voorstelt (6:4), het zwarte paard hongersnood (6:5,6), en het bleke paard de dood (6:8). Christus en zijn legers zitten op witte paarden (Openb. 19:11, 14). We zien dus dat wit wordt voorgesteld als dat wat Goddelijk, zuiver, goed en vredelievend is. Zwart, of een donkere tint, is het symbool van rampspoed, rouw of lijden (Job 3:5 & 30:30; Jer. 8:21 & 14:2; Lam. 4:8 & 5:10; Joël 2:6; Nah. 2:10).
Er ligt ook een betekenis in de woorden “licht” en “donker” in de Schrift, die als tegenstellingen worden gesymboliseerd (2 Kor. 6:14; Rom. 13:12). Gods woord is licht (Psalmen 119:105; 2 Kor. 4:4). En: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh.1,5). Evenzo wordt Jezus Christus het Licht genoemd (Johannes 1:7). Bijgevolg wordt naar Gods uitverkoren volk verwezen als de “kinderen des lichts” (Joh. 12:36; Luk. 16:8; Ef. 5:8; 1 Thess. 5:5; Kol. 1:12). Duisternis is representatief voor kwaad, verdorvenheid en corruptie (Spr. 4:19; Jes. 8:22; Joh. 3:19; Luk. 11:34; Ef. 5:11; 6:12) en iets waarvan de rechtvaardigen verlost willen worden (Ez. 34:12; Kol. 1:13).
We kunnen zien dat God een eervolle, zuivere, goede en goddelijke eigenschap had toegekend aan de dingen die wit of licht van uiterlijk zijn. Maar de dingen die slecht zijn, bedorven, of ellende brengen, worden voorgesteld als zwart, donker, of gekleurd. Volgt hieruit niet logischerwijze, dat God Zijn opperste schepping, Adam, en dientengevolge Zijn uitverkoren volk, “wit” of “licht” van uiterlijk zou hebben geschapen, in plaats van zwart, geel, koper, bruin of een of andere donkere tint gekleurd?
In het licht van de betekenis en de symboliek die God in de Schrift gebruikte, kan worden afgeleid dat God Adam wit maakte – symbool voor iets puurs, heiligs en Goddelijks. God zou zijn uitverkoren ras zeker niet donker hebben gemaakt of in staat om zich te “ontwikkelen” tot donkere of gekleurde types, zoals de creationisten en de christelijke kerken geloven en onderwijzen.
NAAR HET BEELD VAN GOD
De equalitariërs, zij die het “eenheid van de mens” concept promoten, verklaren vaak, onder verwijzing naar Genesis 1:26-27, dat “de neger geschapen is naar Gods beeld, maar gesneden in ebbenhout”. Zij beweren dus dat de neger dezelfde gemeenschappelijke oorsprong heeft, dezelfde essentiële eigenschappen, hetzelfde morele en spirituele karakter als de blanke man. Echter, het woord “mens” dat in deze verzen wordt gebruikt is “ADAM” (aw-dawm’), waarmee wordt aangegeven dat God het blanke, rossige, Adamische ras naar Zijn beeld schiep.
Het woord “beeld” dat in Genesis 1:26-27 wordt gebruikt is het Hebreeuwse woord “TSELEM” (tseh ‘-lem), en het betekent “schaduw”, als zijnde een “gelijkenis; vandaar een representatieve figuur”. “Beeld” betekent hier iets dat gemaakt of overschaduwd is in een gelijkenis van iets anders, zoals het geval was toen “God de mens (ADAM) schiep naar zijn eigen beeld (TSELEM)” in Genesis 1:27. Het woord “schaduw” wordt vaak gebruikt om “gelijkend” te betekenen, zoals in de uitdrukking “schaduwen van Rome”, “gelijkend of in “gelijkenis” met Rome. Adam was de schaduw van God, d.w.z. hij leek op het beeld van God. Dit omvat ook het hebben van de morele eigenschappen van God door Zijn Geest die Hij in Adam plaatste.
God schiep Adam ook in het wit om op een soort symbolische manier op Zichzelf te lijken. We hebben gezien dat “wit” voor bepaalde dingen staat in de Schrift. God wordt voorgesteld als blank, op dezelfde manier als Hij wordt voorgesteld als mannelijk. Dit figuurlijke concept werd omgezet in Gods letterlijke en fysieke schepping van Adam, die een blanke man werd geschapen. Adam werd wit gemaakt naar de gelijkenis of het beeld van God, omdat alle Goddelijke dingen in de Schrift wit of licht zijn.
Sommigen hebben beweerd dat Genesis 1:27 verwijst naar de schepping van de andere rassen. Maar Genesis 5 is een parallel verslag van dit scheppingsverslag, en maakt duidelijk dat het verwijst naar Adam. Genesis 5 bevestigt dus dat alleen Adam naar het beeld of de gelijkenis van God werd geschapen:
1 Dit is het boek van de geslachten van Adam. Op de dag dat God de mens (ADAM) schiep, schiep hij hem naar de gelijkenis van God;
2 Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen (Adam en Eva); en Hij zegende hen, en noemde hun naam Adam, ten dage als zij geschapen waren.
3 En Adam leefde honderd dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn evenbeeld (TSELEM); en hij noemde zijn naam Seth.
We zien dat in deze verzen deels dezelfde taal wordt gebruikt als in Genesis 1:26-27.21 Dit vertelt ons duidelijk dat alleen Adam werd gemaakt naar de “gelijkenis” van God, net zoals alleen Seth werd verwekt naar de gelijkenis van Adam en “naar zijn beeld”. Het Hebreeuwse woord dat vertaald wordt met “gelijkenis”, “DEMUWTH” (O.T. #1823), betekent ook “overeenkomst”.
Adam was ook de “zoon van God” (Lukas 3:38), net zoals Seth de zoon van Adam was (Gen. 5:3). Adam was dus geschapen in een soort gelijkenis met God in symbolische zin, wat iets te maken moet hebben gehad met Adam’s fysieke en raciale samenstelling. Adam was van het blanke ras, omdat Gods kleurenschema in de Schrift Goddelijke dingen alleen afbeeldt als wit of licht, nooit donker of gekleurd.
GOD’S UITVERKOREN RAS
De Bijbel maakt enkele verwijzingen naar bepaalde andere rassen, soms aangeduid als naties, families, of mensen. Er wordt verwezen naar de Syriërs, de Hettieten, de Libiërs, de Edomieten, de Chaldeeën, de Egyptenaren, enz. die bestonden in de tijd van Israël (de Hebreeërs). Voor deze omringende naties werd Israël gewoonlijk beschouwd als gewoon een ander ras of volk. Maar voor God waren zij heel bijzonder en anders.
21 Ook in Genesis 9:6 – “want naar het beeld [tselem] van God maakte hij de mens [Adam].”
22 Genesis 1, 2, en 5 spreken dus allen over dezelfde schepping van Adam, maar met verschillende woorden. Om ze als afzonderlijke verslagen te houden veroorzaakt grote inconsistenties. Deze schrijfwijze, waarbij een bepaald verslag op een andere manier wordt herhaald, wordt ook gebruikt in Genesis 7, dat de gebeurtenissen van de zondvloed herhaalt die in Genesis 6 zijn opgetekend, en dan gedetailleerder te werk gaat.
De Bijbel is een zeer raciaal georiënteerd boek, gericht op één ras. Het werd geschreven over en voor één raciale familielijn die afstamt van Adam. Alleen de genealogie van Adam wordt door de hele Bijbel gevolgd. Het is niet geschreven met betrekking tot andere volkeren of rassen. Het vertelt niet meer over de geschiedenis van Neanderthalers of Chinezen of Australiërs, omdat het een geschiedenisboek is van de familie van slechts één man, Adam. Zoals in Genesis staat – “Dit is het boek der geslachten van Adam” (Gen. 5:1).
Van Adam kwamen tien generaties tot Noach en van Noach kwamen tien generaties tot Abraham. In Genesis 12 zegent God Abraham en belooft hem tot een groot volk te maken. In Genesis 21 wordt Izaäk geboren uit Abrahams vrouw Sara, en in Genesis 25 baart Izaäks vrouw, Rebekka, Ezau en Jakob. Dan, in Genesis 35:9-12, verschijnt God aan Jakob, verandert zijn naam in Israël, en bevestigt opnieuw de zegeningen die hij aan Abraham heeft beloofd. Vanaf dat moment houdt de Bijbel zich alleen nog bezig met de blanke Adamitische nakomelingen van Israël. Alle profeten van God waren van Israël; de wet werd alleen aan Israël gegeven; het oude en het nieuwe verbond werden alleen met Israël gesloten, het recht om Gods “heilige berg” te beërven komt alleen Israël toe. God koos dus specifiek slechts één rassenfamilie – de blanke, Adamitische, Israëlitische familie – om Zijn volk te zijn:
Hoor nu, o Jakob, mijn knecht, en Israël, dat Ik verkoren heb: …Ik zal mijn geest op uw zaad storten, en mijn zegen op uw nageslacht.
God koos alleen het Adamitisch-Israëlische ras. Zijn geest en Zijn zegen werden geprofeteerd om alleen te zijn op de raciale afstammelingen van Israël, niet de afstammelingen van Indianen, negers of Maleisiërs. God wordt vele malen aangeduid als “de Heilige van Israël”, nooit als de Heilige van Syriërs, Hethieten, of Filistijnen. Hoe moeilijk het voor sommigen ook te aanvaarden is, God verkoos specifiek één ras boven andere. Met andere woorden, God kiest en de mensen hebben daar niets over te zeggen. Zoals Christus zei: “Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren” (Johannes 15:16). God zegt dat Israël “Mijn uitverkorenen” zijn (Jes. 45:4).
Een specifieke uitverkiezing van een ras impliceert de verwerping van andere rassen voor het doel waarvoor zij uitverkoren waren. De wijze van deze verkiezing of uitverkiezing wordt in het Oude Testament geopenbaard:
Want gij zijt een heilig volk voor de HERE, uw God; de HERE, uw God, heeft u verkoren tot een bijzonder volk voor Zichzelf, boven al het volk (rassen) dat op de aarde is.
Tezelfder tijd, spreekt de HEERE, Ik zal de God zijn van al de geslachten Israëls, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
Alleen had de HERE een welgevallen aan uw vaderen [Israëls] om hen lief te hebben, en Hij verkoos hun zaad na hen, ja, u boven alle volkeren [ras], zoals het heden is.
23 Jesaja 44:1-3
24 Deuteronomium 7:6. Zie ook Deut. 4:37, Deut. 14:2.
25 Jeremia 31:1.
26 Deuteronomium 10:15. Zie ook Deut. 4:37.
U alleen [Israël] heb Ik gekend uit al de geslachten [rassen] der aarde; daarom zal Ik u straffen voor al uw ongerechtigheden.
En Ik zal in uw midden wandelen, en Ik zal uw God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn.
19 Hij [de HEERE God] openbaart Zijn woord aan Jakob, Zijn inzettingen en Zijn gerichten aan Israël.
20 Zo heeft Hij met geen volk gehandeld; en wat Zijn oordelen betreft, die hebben zij (andere rassen) niet gekend. Looft den HEERE.
De Schrift is heel duidelijk dat de God van de Bijbel niet de God is van alle rassen of “families” van de mens, maar dat Hij alleen de God is van het ras Israël, dat Hij “uitverkoren heeft tot Zijn eigen erfenis” (Psa. 33:12), en “tot Zijn eigen bijzondere schat” (Psa. 135:4). Alleen het Israëlitische ras is door God uitverkoren om zijn dienaar te zijn (1 Kron. 16:13). God geeft duidelijk de voorkeur aan één ras – het Israëlitische ras – boven alle andere rassen die op aarde hebben bestaan, vroeger of nu.
ZONEN VAN GOD
In Lukas 3:38 wordt naar Adam verwezen als de “zoon van God”. Alleen de raciale afstammelingen van de Adamitische familielijn worden ooit aangeduid als de “zonen van God” of “kinderen van God”. Israël wordt geïdentificeerd als “de zonen van de levende God” (Hosea 1:10) . God noemt Israël zijn “zoon” (Jesaja 45:11, Exodus 4:22, Hosea 11:1). Christus verwijst naar Israël als “de kinderen van uw Vader die in de hemelen is” (Matt 5:45). Er bestaat dus een soort vader-zoon relatie tussen God en de Israëlieten.
Ook christenen worden met deze titel aangeduid. De apostel Johannes schrijft aan zijn christen-Israëlieten:
1 Ziet, welk een liefde heeft de Vader ons geschonken, dat wij Gods zonen genaamd worden; daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet gekend heeft.
2 Geliefden, nu zijn wij de zonen Gods.
27 Amos 3:2.
28 Leviticus 26:12.
29 Psalmen 147:19, 20.
30 1 Johannes 3:1-2. Ook Handelingen 17:29.
In zijn brief aan de Filippenzen verwijst de apostel Paulus naar zijn christelijke medestanders als de “zonen Gods” (Fil. 2:15). In Paulus’ brief aan de Galaten deelt hij hun de reden mee waarom Christus in de wereld is gekomen:
4 Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, uit een vrouw, gemaakt onder de wet,
5 Om hen te verlossen die onder de wet waren, opdat wij de aanneming tot zonen zouden ontvangen.
6 En omdat gij zonen zijt, heeft God de Geest zijns Zoons in uw harten gezonden, roepende: Abba, Vader.
Christus kwam alleen om hen te verlossen “die onder de wet waren.” Alleen Israël ging een overeenkomst aan op de berg Sinaï en dus was alleen Israël ooit onder de wet. Christus kwam bijvoorbeeld niet om de Tasmaniërs te verlossen, die in 1877 waren uitgestorven. De Tasmaniërs konden geen “zonen van God” zijn, omdat zij niet van de Adam-Jacob afstamming waren. Dientengevolge heeft God nooit de “Geest van de Zoon” of van Christus in enige Tasmaniër gelegd. De Vader zorgt voor en beschermt alleen Zijn zonen. God impliceerde dat Hij niet “al het zaad van Israël zou verstoten” (Jer. 31:37), en dat zij verstrooid zouden worden, maar bewaard en later verzameld (Amos 9:9; Ezech. 34:11-14). Davids zaad zou “voor eeuwig gevestigd” worden (Psalmen 89:3-4). Het is duidelijk dat God niet zou toestaan dat Zijn “zonen” zouden uitsterven, zoals gebeurde met de Tasmaniërs.
Het “zonen van God” zijn is echter meer dan een raciale aangelegenheid, het is een status die God aan bepaalde personen verleent (Joh. 1:12-13, Rom. 8:14). Maar er is niets dat er op wijst dat iemand anders dan die van Adam uitverkoren of “uit God geboren” zou zijn als zonen.
RACIALE IDENTITEIT
Eeuwenlang is zonder meer aangenomen dat de mensen die “Joden” worden genoemd, afstammelingen zijn van Israël en dus Israëlieten zijn. Het woord Jood dat in het Oude Testament wordt gebruikt is een slechte vertaling van het Hebreeuwse woord YEHUWDIY (yeh-hoo-dee’), dat in feite een “Judaiet” betekent. ” Het verwijst naar iemand van de stam van Juda, of in sommige gevallen gewoon een inwoner van het land Judea. De Joden van vandaag zijn geen Adamieten, Semieten, Hebreeën, Israëlieten of Judaieten, maar bastaards, die zich vermengd hebben met elk volk waarin zij door de eeuwen heen hebben rondgezworven. Een Joodse auteur geeft de volgende fysieke beschrijving van Joden:
De lichamelijke kenmerken zijn: een klein tot middelgroot postuur, een lange haakneus, een vette huid, een donkere huidskleur, zwart, vaak golvend haar, dikke lippen, platvoeten, en een neiging tot dik worden bij vrouwen.
Klinkt dit als Gods uitverkoren volk? De funda-mentalisten of “joods-christelijke” predikers willen ons doen geloven dat God zijn uitverkoren volk zo geschapen heeft om er zo uit te zien. De “donkere huidskleur” lijkt hen uit te sluiten als de “kinderen van het licht”. De “Jood” stamt af van de Aziatische “Khazaren “35 , niet van de stam van Jacob.
Wanneer wij kijken naar de oude Egyptische schilderijen en beeldhouwwerken, kunnen wij vele voorbeelden zien van het uiterlijk van Israëlieten of Hebreeërs (FIG. 24). Hun fysionomie laat duidelijk zien dat zij de trekken en kenmerken van blanke Europeanen bezaten. De Israëlieten bezaten geen van de typische trekken en kenmerken van de Asjkenazische Joden. Het ware uiterlijk van de Israëlieten op Egyptische monumenten toont Gods uitverkoren volk als lang, met een rechte neus, dunne lippen, hoog voorhoofd en sluik haar. Al met al een tamelijk Europees uiterlijk.
Afgezien van het archeologische bewijs dat de identiteit van Gods Israëlitische volk onthult, staan de Schriften vol met profetische kenmerken die ook de blanke Europeanen van vandaag identificeren als de Israëlieten van vroeger. Laten we kort kijken naar enkele van deze profetische kenmerken van het Adamisch-Israëlische ras:
- De nakomelingen van Abraham en Jakob moesten “een groot volk” zijn (Gen. 12:2; 18:18) en “een gezelschap van volken” (Gen. 17:4; 35:11; 48:19). Overal waar het blanke ras is geweest, heeft het grote en welvarende naties gesticht. Dit omvat het oude Egypte en Griekenland, de Europese naties, Amerika, Canada, Australië, Z.-Afrika, enz. Zij zijn het enige ras dat een gezelschap van grote naties heeft. De Joden zijn nooit een grote natie geweest, laat staan een gezelschap van naties. Zij zijn zwervers en vagebonden op aarde geweest (zoals van Kaïn wordt gezegd in Gen. 4:12) en hebben nooit een eigen natie gehad. De zogenaamde staat Israël bestaat alleen met behulp van Amerikaans geld en technologie.
- Israël zou grote landbouwoogsten en rijkdom hebben (Gen. 27:28; Deut. 28:11; Deut. 33:13, 14, 28). De blanke Europese volkeren, vooral van Amerika en Canada, zijn ‘s werelds meest succesvolle boeren geweest. Zij schijnen een natuurlijk verlangen te hebben om dingen te verbouwen. Door de geschiedenis heen hebben Joden bekend gestaan als kooplieden en geldschieters en nooit als boeren — zij zijn zeer slechte boeren.
- Israël moest Gods getuige zijn en het woord van God naar de hele wereld brengen (Jesaja 43:10-12, 21; 59:21; Matt. 28:19-20). 99% van alle bijbelzendingswerk is verricht door het blanke ras. Amerika, Groot-Brittannië en Duitsland drukken 97% van alle Bijbels in meer dan 700 talen, meestal via Bijbelgenootschappen, en verspreiden zo Gods woord tot aan de uiteinden van de aarde.
- Israël moest Gods (1Jattel)bijl zijn en een onverslaanbare militaire macht (Num. 24:8; Jer. 51:20-23; Jesaja 54:15-17; Micha 5:8-9). Het blanke ras heeft de grootste soldaten en veroveraars voortgebracht – Jozua, David, Alexander, Willem de Veroveraar, Washington, Robert E. Lee, MacArthur, Patton. Het waren de Visigoten en Romeinen van het blanke ras die de hordes van Attila de Hun versloegen toen geen enkel ander volk hen kon tegenhouden. Het blanke ras heeft door de eeuwen heen gediend als Gods strijdbijl om de heidenen te “onderwerpen” (Gen. 1:28) en te overwinnen, waarbij het zijn militaire dominantie over alle andere rassen heeft laten zien. Het is opmerkelijk dat de strijdbijl het belangrijkste wapen was van de Saksische en Germaanse volkeren.
- Israël moest een zeevarend en koloniserend volk worden (Gen. 28:14; 49:13; Num. 24:7; Deut. 33:19; Richteren 5:17; Psalmen 2:8; 89:25). Door de geschiedenis heen zijn ‘s werelds grootste scheepsbouwers en zeemannen het blanke ras geweest, dat terugging tot hun voorouders, de Phoeniciërs. Het is door schepen en zeevaart dat het blanke ras zich heeft “verspreid naar het westen, en naar het oosten, en naar het noorden, en naar het zuiden” (Gen. 28:14). Zij waren het eerste en enige ras dat dit op eigen kracht kon doen, en alle grote zeevaarders en ontdekkingsreizigers waren van het blanke ras, waaronder Leif Ericson, Marco Polo, Magellan, Columbus, Capt. Cook, enz. Andere rassen, die niet in staat waren zelf schepen te bouwen, konden alleen gebruik maken van de schepen of scheepsbouwtechnologie van het blanke ras. Wat de Joden betreft, zij hebben nooit de geest bezeten om te exploreren.
- De nakomelingen van Israël zouden zeer talrijk worden (Gen. 13:16; 15:5; 17:2; 22:17; 24:60; 26:4; 28:14; 32:12). Deze belofte sluit zeer zeker de “Joden” uit als Gods uitverkoren volk. Terwijl het zwarte ras met 700 miljoen mensen, de Chinezen met één miljard, en het blanke ras met 700 miljoen allen groot in aantal zijn, zijn de Joden met slechts 18 miljoen dat niet. Toen deze belofte werd herhaald in de 8e eeuw v. Chr. (Hos. 1:10) was het volk Israël al bijna 18 miljoen. Of God heeft gefaald in zijn belofte, of de predikers van vandaag zijn leugenaars wat de Joden betreft.
- De nakomelingen van Abraham en Jakob moesten een zegen zijn voor alle geslachten (volken) der aarde (Gen. 12:3; 18:18; 28:14; Jes. 27:6). Sinds het begin van de geschiedenis is het blanke ras de duidelijke leiders geweest op alle gebieden van inspanning – wetenschap, geneeskunde, landbouw, uitvindingen en fabricage – waarvan alle andere naties hebben geprofiteerd. De Joden in Palestina hebben blanke Christenen nodig voor voedsel, geld, technologie, militaire steun, enz. Wie wordt door wie gezegend?
- Israël zou blind zijn voor zijn identiteit en geroepen worden met een nieuwe naam en niet bekend staan als Israël (Jes.62:2; 65:15; Has.1:9-10; Rom.11:25). Aangezien God “zijn knechten bij een andere naam zou roepen”, moeten wij verwachten dat zij vandaag onder een andere naam dan Israël bekend zullen staan. God verklaarde dat Hij “zijn naam op de kinderen Israëls” zou leggen (Num. 6:27) en daarom worden zij “christenen” genoemd (Hand. 11:26). De hele wereld verwijst naar de blanke naties als Christendom. Wij worden christenen genoemd naar Jezus Christus – de God en Verlosser van Israël. De Joden zijn algemeen bekend als Israël, maar God heeft duidelijk gezegd dat Israël bekend zal worden onder een “nieuwe naam”.
Als de ruimte het toeliet, zouden we misschien wel 200 verschillende herkenningstekens in de Schrift kunnen behandelen, die allemaal zouden wijzen op het blanke Europese ras als Israël – Gods uitverkoren volk. Toch is geen van deze kenmerken van toepassing op het volk dat bekend staat als Joden. Natuurlijk zijn veel van de “zegeningen” die aan het blanke ras zijn geschonken, verloren gegaan of verminderd als gevolg van zijn ongehoorzaamheid aan God, maar ook dit was voorspeld.
RASZUIVERHEID EN SEGREGATIE
God schiep niet alleen zijn uitverkoren ras, maar alle rassen als afzonderlijke en unieke entiteiten. Toen God tegen Israël zei: “Kijk naar Abraham, uw vader, en naar Sara, die u gebaard heeft, ” herinnerde Hij hen aan hun raciale afkomst en identiteit. Hoewel een raciale afstamming of identiteit kan worden vergeten, kan deze niet worden vernietigd, behalve door genenstroom tussen soorten (interraciale huwelijken) of uitroeiing. Daarom heeft God de Schepper Zijn “uitverkoren volk” bevolen raszuiver te blijven en zich niet te vermengen met andere volkeren. Verwijzend naar de andere rassengroepen die Kanaän bewoonden, zei God tegen Israël dat zij allen gedood moesten worden en dat zij zich niet met hen mochten vermengen:
1 Wanneer Yehovah, uw God, u in het land zal brengen, waarheen gij zult gaan om het te bezitten, en vele volken [rassen] voor uw aangezicht zal hebben uitgedreven, de Hethieten, en de Girgashieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten [Filistijnen], en de Perizzieten, en de Hivieten, en de Jebusieten, zeven volken groter en machtiger dan gij;
2 En wanneer Yehovah, uw God, hen voor uw aangezicht zal overleveren, zult gij hen slaan en geheel en al verdelgen; gij zult geen verbond met hen sluiten, noch hun barmhartigheid betonen:
3 Gij zult ook geen huwelijken met hen sluiten; uw dochter zult gij niet geven aan zijn zoon, en zijn dochter zult gij niet nemen tot uw zoon.
We zien in vers 1 zeven andere rassen opgesomd met wie God niet wilde dat Israël zich zou inlaten. Dit verlangen van God was zo sterk dat Hij Israël gebood al deze andere rassen in het land te doden om de verleiding van vermenging te voorkomen. God wilde dat Israël raszuiver zou blijven en afgezonderd zou worden van deze andere rassen.
Wanneer wij naar de oude Egyptische schilderijen en beelden kijken, kunnen wij veel van deze rassen zien waarmee God Israël opdroeg zich niet te vermengen; zoals de “Hethiet”, de “Amoriet”, en de Filistijn of “Kanaänieten” (AFB. 28).
Men kan gemakkelijk de raciale verschillen ontdekken tussen deze andere rassen en de Israëlieten (Hebreeën). De kenmerken van de primitievere types zouden zijn geabsorbeerd in de Israëlieten door dergelijke samensmeltingen waardoor Israël als ras werd vernietigd.
Net zoals God ons gebood planten en dieren niet te vermengen (Lev. 19:19), gebood Hij ons evenzo ons niet te vermengen met andere mensenrassen. Dezelfde logica geldt in alle gevallen. Hybridisatie leidt tot een vernietiging van de specifieke kenmerken waarmee elk type oorspronkelijk was geschapen. Het brengt onechte, misvormde, en vaak inferieure nakomelingen voort die minder gespecialiseerde en meer degeneratieve kenmerken hebben. God heeft geen hybriden geschapen en verwerpt zulke personen als ware Israëlieten:
2 Een bastaard zal niet ingaan in de gemeente des HEREN; zelfs tot in zijn tiende geslacht zal hij niet ingaan in de gemeente des HEREN.
Het woord “bastaard” in dit vers is het Hebreeuwse woord “MAMZER” en betekent “bastaard. “Alle hybriden zijn bastaards, omdat zij van gemengde soorten zijn (geen variëteiten). Hiermee kunnen we nu vaststellen wat bedoeld wordt met de controversiële term “zuiver ras”. Het is elke specifiek gecreëerde plant- of diersoort waarvan de laatste tien generaties allemaal van hetzelfde type of dezelfde soort waren, waarbij dit exemplaar de elfde generatie is. Iemand is bijvoorbeeld zuiver Chinees als al zijn voorouders van de laatste tien generaties Chinees waren, dan kan hij als de elfde generatie als een “zuivere” Chinees worden beschouwd. Men moet begrijpen dat bastaards bastaards verwekken, er is niets anders dat zij kunnen voortbrengen.
Toen God oorspronkelijk de verschillende soorten mensen had geschapen, plaatste Hij ze elk in hun eigen specifieke zoölogische provincie of habitat. Zoals in Handelingen 17:26 wordt verklaard, heeft God ieder volk der mensen gemaakt om te wonen op het gehele aardoppervlak, en heeft Hij hun vastgestelde tijden bepaald, en de grenzen van hun woonplaatsen. (N.A.S.V).
Dit vertelt ons dat: (1) God schiep elk ras of type van “mensheid,” (2) Hij schiep hen op verschillende tijden of door “hun vastgestelde tijden,” en (3) Hij schiep hen in hun eigen geografische gebieden of “grenzen.” God verlangt dus de scheiding van de rassen, vooral van Zijn uitverkoren ras:
24 … Ik ben de HERE , uw God, die u van andere volken heb afgezonderd.
26 En gij zult Mij heilig zijn; want Ik, de HERE , ben heilig, en heb u afgescheiden van andere volken, opdat gij Mij zoudt zijn.
Salomo erkende ook dat God het Israëlitische volk had afgezonderd van de andere rassen:
53 Want Gij [HEERE God] hebt hen [Israël] afgezonderd uit het midden van alle volken [rassen] der aarde.
Het tot stand brengen en handhaven van rassenscheiding is in feite het doen van het “welbehagen” van God:
Belijdt nu den HEERE, den God uwer vaderen, en doet Zijn welbehagen; en scheidt u af van de volken des lands, en van de vreemde vrouwen.
Afscheiding is dus een goddelijk voorschrift. Christus’ gelijkenis van het kaf en het koren (Matt. 13:24-30) is in feite een gelijkenis van scheiding. Scheiding door uitverkiezing wordt ook voorspeld voor het Koninkrijk, waar “de een zal genomen worden en de ander zal overblijven” (Lucas 17:34-37; Matt. 24:38-42).
We zouden ons nu moeten beginnen te realiseren waarom de concepten van raszuiverheid en segregatie worden aangevallen en afgezwakt door de anti-christelijke Joden die een groot deel van de media en de regering beheersen. De Joden zelf zijn bastaards en lijken, hetzij raciaal of figuurlijk, veel van de vervloekte en verworpen individuen in de Bijbel te vertegenwoordigen. Zij zijn tegen God en Zijn woord, net zoals deze vervloekte personen dat waren. Esau bijvoorbeeld, met wie de Joden historisch en profetisch in verband worden gebracht, overtrad Gods wet door interraciale huwelijken aan te gaan (Gen. 26:34). Joden zijn al eeuwenlang de promotors van rassenvermenging.
ONGELIJKHEID IN DE SCHRIFT
In christelijke kringen heeft zich het idee van universalisme ontwikkeld, dat probeert het christendom te promoten als een godsdienst die staat voor de raciale eenheid van de mens en de totale gelijkheid van de rassen. Met andere woorden, God houdt van alle rassen en mensen en behandelt ze gelijk. Zij zeggen dat Jezus Christus de Zoon van de mensheid is, de vertegenwoordiger van alle rassen, geloofsovertuigingen en denominaties. Deze doctrine werd overwegend gepropageerd door de Unitarische Kerk, die eigenlijk een antichristelijke sekte is die de godheid van Christus ontkent. De beroemde schrijver Gobineau beschreef hun standpunt al in 1853:
De Unitariërs zeggen dat de scheiding van de rassen slechts schijnbaar is, en te wijten aan plaatselijke invloeden, zoals die nog steeds werkzaam zijn, of aan toevallige variaties in de vorm van de voorouder van een bepaalde tak. Voor hen is de hele mensheid in staat tot dezelfde verbetering; het oorspronkelijke type [Adam en Eva], hoewel meer of minder vermomd, blijft onverminderd sterk, en de neger, de Amerikaanse wilde, de Tungusian van Noord-Siberië, kunnen een schoonheid van omtrek bereiken die gelijk is aan die van de Europeaan, en zouden dat ook doen, als ze onder vergelijkbare omstandigheden zouden worden opgevoed. Deze theorie kan niet worden aanvaard.
Niet alleen heersen veel van deze principes in de evolutie, maar de meeste “Christelijke” kerkgenootschappen hebben ook de Unitarische rassenleer opgepikt, en hebben getracht deze in het licht van de Bijbel te rechtvaardigen. Aldus is de Unitarische leer het heersende concept waarin zowel creationisten als evolutionisten geloven dat rassen het gevolg zijn van iemands omgeving en niet van een Goddelijke Orde. De meeste Christenen geloven tegenwoordig dat de “Unitarische” doctrine Schriftuurlijk is. Toch stelt de Bijbel duidelijk dat niet allen gelijk zijn in de ogen van God. Enkele voorbeelden zijn de volgende:
- De Bijbel zegt dat niet ieders naam geschreven staat in “het boek des levens” dat geschreven is in het begin van de “wereld” (Openb. 17:8 & 20:15), en dat zij dus nooit zullen worden opgewekt. Als God alle mensen gelijk geschapen heeft, zou dan niet iedereen in dit boek opgetekend zijn?
- God had Jakob lief, maar haatte Ezau (Mal. 1:2,3; Rom. 9:13). Jakob en Ezau waren niet gelijk in de ogen van God, ook al waren zij broers. Evenzo toont God geen barmhartigheid aan allen, alleen aan hen die Hij uitverkiest (Ex. 33:19).
- God kiest slechts enkelen uit voor zijn werk (Matt. 20:16 & 22:14). Als allen gelijk waren aan God, dan zouden allen uitverkoren zijn.
- Christus gaat naties en volken scheiden, sommigen (de schapen) zal Hij aan zijn rechterhand zetten, als aanduiding voor hen die verheven zijn; en anderen (de bokken) aan zijn linkerhand, als aanduiding voor een lagere rang en belangrijkheid (Matt. 25:31-33). Als iedereen gelijk was, dan zou iedereen aan dezelfde kant staan.
- De zeven andere rassen in Kanaän, die God Israël had bevolen te doden, werden door God duidelijk niet beschouwd als even belangrijk als Israël of gelijk aan hen (Deut. 7:1-6).
- Alleen de “zonen” van God ontvangen “kastijding” van de Vader of God, andere volkeren worden genegeerd of beschouwd als “bastaarden” (Hebr. 12:6-8). God straft niet iedereen.
- Christus erkende niet-Israëlieten niet als gelijkwaardig aan Israël, want hij noemde hen “honden” (Matt. 15:26).
- Men moet erkennen dat de scheiding die God uitvoerde en gebood, ongelijkheid inhoudt (1 Koningen 8:53).
- De gelijkenis van de talenten (Matt. 25:14-30) leert dat God onderscheid maakt in de bekwaamheden en gaven die Hij geeft, en laat zien dat gelijkberechtiging niet Gods weg is.
- Niet iedereen is gelijk in Gods koninkrijk. Sommigen zijn “groot” en sommigen zijn “klein” in het “Koninkrijk der hemelen” (Matt. 5:19; Matt. 11:11; Luk. 7:28; Luk. 9:48; Hebr. 8:11).
- Christus is niet gekomen voor de verlossing van alle mensenrassen, maar alleen van het Israëlitische ras (Luc. 1:68; Matth. 15:24; 18:11; Rom. 11:26), en geeft dus alleen aan Israël berouw en vergeving van zonden (Hand. 5:31).
- God heeft verklaard dat Hij de rechtvaardigen heeft opgewekt (Jes. 41:2-4), en dat Hij goddelozen en bozen heeft gemaakt (Spr. 16:4; Jes. 45:7; Jer. 12:1-2). Als zodanig door God geschapen zijn deze personen van nature ongelijk.
- In de Schrift wordt God vergeleken met een pottenbakker en de mensen met klei of een pottenbakkersvat (Jer. 18 & 19). God maakte sommige vaten of personen tot eer, en anderen tot oneer, bestemd voor het verderf (Rom. 9:20-23), dus van nature ongelijk.
Het kan niet worden ontkend dat deze verzen in de Bijbel zeer discriminerend zijn, waardoor de Bijbel een zeer discriminerend Boek is. Ongelijkheid en discriminatie zijn, net als segregatie, Goddelijke voorschriften. De doctrine van universele gelijkheid komt niet uit de Bijbel, omdat God niet ieder volk en ieder ras hetzelfde of gelijk geschapen heeft. (Zie Jesaja 54:16).
De Schrift laat inderdaad zien dat er een inherente ongelijkheid tussen rassen bestaat. Maar ook niet alle mensen van het Adamitische ras zijn gelijk — sommigen zijn groot en sommigen zijn klein, sommigen zijn schapen en sommigen zijn bokken, sommigen zijn gezegend en sommigen zijn vervloekt, sommigen zijn goddelozen en sommigen zijn rechtvaardigen.
Om dit in perspectief te plaatsen en ons te helpen begrijpen dat dit concept van discriminatie en ongelijkheid door God is verordend, moeten wij wat hier is gezegd combineren met wat in het vorige hoofdstuk werd geopenbaard. Wij moeten ons de prehistorische mensentypen herinneren – de Neanderthalers, de Rhodesische mens, Pithecanthropus, Australopithecus, enz. Laten wij in het licht van deze uitgestorven wezens verder nadenken over de dingen die ons in de Schrift zijn geopenbaard en ons de volgende vragen stellen:
- Bezat een van deze wezens de “geest van God” of “Heilige Geest” in zich?
- Waren deze wezens gemaakt naar het “beeld Gods”?
- Kwam Jezus Christus om deze wezens te verlossen of te redden, zoals Hij deed voor Adam, Noach, Abraham en anderen die voor Christus stierven?
- Zijn deze wezens geschreven in het “boek des levens”?
- Zal iemand van hen worden opgewekt in de opstanding?
- Beschouwde God één van deze primitieve mensen als “een heilig volk voor de Here God?”
- Wandelde en sprak God met een van deze hominiden zoals Hij deed met Adam, Seth, Henoch, Noach en anderen?
Hoewel we onderscheid kunnen maken tussen de verschillende soorten en geslachten van de hominidenfamilie in biologische en taxonomische zin; als het gaat om het woord van God met betrekking tot dergelijke vragen en op wie ze van toepassing zijn, is er slechts één plaats waar enige lijn van onderscheid kan worden getrokken, en die lijn is bij Adam. De Bijbel is geschreven voor en over de Adamitische soort en niemand anders.
Als we deze zaken uit de Schrift toepassen op de Oosterling of de Neger, dan moeten we ze toepassen op de Tasmaniërs en andere nu uitgestorven mensensoorten. Als we ze kunnen toepassen op deze uitgestorven rassen, dan kunnen we ze toepassen op de Neanderthalers, die 45.000 jaar geleden uitstierven. Als ze kunnen worden toegepast op de Neanderthalers, dan kunnen ze worden toegepast op de aapachtige Pithecanthropus of de aapmens Australopithecus.
Als deze aapmensen zullen herrijzen, dan kunnen we zeggen dat God gorilla’s of paarden of honden zal doen herrijzen. Als God met deze hominiden wandelde en sprak, waarom dan niet met een chimpansee? Deze zaken uit de Schrift hebben geen betrekking op de voor-Adamitische rassen (blz. 39). De neger, de oosterling en de Tasmaniër zijn niet naar het beeld van God gemaakt, zijn niet in het Boek des Levens geschreven, en zullen nooit herrijzen.
We zouden nu moeten begrijpen waarom de nep-fundamentalisten zoveel moeite doen om het wetenschappelijke bewijs van prehistorische aapmensen te verdraaien en te verwerpen. Als de mensen eenmaal begrijpen dat deze wezens inderdaad hebben bestaan, dan zullen de eerdere vragen zeker aan de orde komen en de voor de hand liggende antwoorden zullen hun gelijkheid en broederschapsdoctrines volledig vernietigen. Niet langer kunnen zij aanspraak maken op een “eenheid van ras” vanaf Adam.
Het bewijs van het bestaan van deze aapmensen is nu onweerlegbaar. Toch worstelt het Joods-Christendom om hun voor-Adamitisch bestaan als een farce te beschouwen. Terwijl het nu aanvaardbaar is dat God dinosaurussen en andere vreemde levensvormen heeft geschapen, kunnen Gods werken zich nooit uitstrekken tot de primitieve aapmensen of mensenrassen. Ras betekent een verschil en verschil betekent niet gelijk. Daarom zal in de kerkwereld dat verschil het gevolg zijn van het klimaat, de intensiteit van de zon, het milieu, of iets anders dan de hand van God.
Egalitairen zijn geconditioneerd om te reageren op raciale verschillen door uit te leggen dat, “er noch Jood noch Griek is. “Als men deze verzen zou bestuderen en consequent zou toepassen op de Schrift, dan zou men ontdekken dat de “Joden” Israëlieten in Judea waren, en de “Grieken” waren Israëlieten in Hellas of Griekenland. Deze verzen verwijzen naar één ras onder verschillende naties en omstandigheden verenigd onder Christus. Aangezien God verschillende rassen schiep, zijn zij inherent ongelijk, maar de kerken willen niet dat God iets met ras te maken heeft, en zullen nooit afleiden dat de oorsprong van ras op enigerlei wijze verbonden is met of het resultaat is van een daad van God.