Inleiding
ls een dierbaar familieverhaal, dat men graag nog eens wil horen vertellen, wordt het boek Genesis rijker naarmate men het vaker leest. De naam, afgeleid van het Griekse woord voor “oorsprong”, geeft reeds aan dat-de mensheid altijd al gefascineerd is geweest door haar begin; hierin immers liggen zonder meer de meest diepgaande menselijke vragen van alle tijden besloten: wie zijn wij? Waar komen wij vandaan? Hoe is alles begonnen?
Alle beschavingen hebben zich iets dergelijks afgevraagd en zijn ook met antwoorden gekomen – vanaf de oude Babyloniërs tot sommige Indianenvolken in de Nieuwe Wereld, die geloofden dat het heelal zijn vorm kreeg nadat de goden van hun voorouders in een vuur waren gesprongen. De opvatting van de moderne wetenschap over de oorsprong van leven op aarde is zeker niet minder indrukwekkend dan de primitieve mythen. Natuurgeleerden, wijzen erop, dat: al het thans bekende, van het kleinste atoom tot de verst verwijderde ster, zo’n 15 miljard jaar geleden is begonnen als: een onmetelijk klein stipje “energie” dat eensklaps uitbarstte tot leven en sindsdien is blijven groeien Op de vraag welk mechanisme dit dan wel in beweging heeft gebracht, kan de wetenschap echter geen antwoord geven.
Het meest bevredigende antwoord komt nog altijd uit een van de oudste levende documenten van het menselijk geloof, de Bijbel. Het heelal is volgens het boek Genesis begonnen met God. Volgens het eerste hoofdstuk van dit eerste boek van het Oude Testament heeft God zijn schepping opgeroepen door een simpele en toch verheven uiting van zijn wil. Dag en nacht, vasteland en wereldzee, een welig gedijende natuur – dit alles is in een snelle opeenvolging tot stand gekomen. Gods laatste scheppingsdaad is de mens zelf, een schepsel naar Gods eigen beeld en gelijkenis en daardoor begiftigd met een sprankje van de goddelijke geest.
Vrijwel iedere cultuur is doordrongen van de droom van een volmaakte wereld zoals die in Genesis. In de harde werkelijkheid ging het echter telkens weer mis, dikwijls omdat de mens zelf zijn droom had bedorven. Zo ontvouwt zich dan in Genesis het bekende verhaal: Eva wordt verleid door de slang, Adam volgt haar in de ongehoorzaamheid, zij worden verdreven uit de Hof van Eden en hun valt een lot van kommer en verdriet ten deel. De moord van Kaïn op Abel is nog maar het begin van het morele verval van deze nog prille mensheid. Adams nakomelingen worden zo roekeloos en weerspannig dat God zich genoodzaakt ziet zijn toom en verdriet te tonen door middel van een massale bestraffing, de zondvloed.
De indrukwekkende thema’s van de Bijbel vinden allemaal hun vorm in de eerste hoofdstukken van Genesis. De strijd tussen goed en kwaad, geloof en afvalligheid, moed en morele lafheid, komen hier in alle puurheid naar voren. De eerste plaats, die de mens inneemt in Gods plan en de verantwoordelijkheden, die dit met zich meebrengt, vindt men hier duidelijk vastgelegd. Ieder vers is doordrongen van de leven gevende aanwezigheid van God Zelf. Als een strenge, maar liefhebbende Vader bestraft Hij de overtredingen van de mens, maar uiteindelijk schenkt Hij ook vergiffenis, als een toegewijd en zichzelf verloochenend Vader.
Als instrument, voor de verlossing van de mens, dient dikwijls: een enkeling zoals Noach, voor de zondvloed – die wordt uitverkoren, wegens zijn onvoorwaardelijke geloof. De mens raakt dan eens te meer verzoend met zijn Schepper en er wordt een nieuw en inniger verbond van vertrouwen gevestigd. Als teken van dit verbond plaatst God dan Zijn boog aan het uitspansel.
Een groot deel van de aantrekkingskracht van Genesis spruit voort uit de gemakkelijke, rechtstreekse manier van vertellen. De taal van de verzen is waardig, maar ook levendig, en de bekende episoden gaan snel in elkaar over, als de scènes van een toneelspel. De mannen en vrouwen die erin voorkomen, stellen de vele aspecten van de menselijke natuur voor en ze spelen een duidelijk bepaalde rol. Het verhaal is doorspekt met bovennatuurlijke elementen, sprekende slangen bijvoorbeeld, of cherubs met een vervaarlijk zwaaiend zwaard. Dit is de thematiek van volkslegenden, simpele verhalen met een diepe morele strekking.
De oude overlevering, wil, dat de vijf eerste boeken – Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium – het Woord Gods weergeven, zoals dit is opgetekend door Mozes, de wetgever. Volgens hedendaagse geleerden moet het auteurschap in werkelijkheid wel wat ingewikkelder zijn. Soms zijn twee versies van hetzelfde verhaal ineen gevlochten, zoals in de verhalen over de schepping en over de zondvloed. Dit mag dan leiden tot kleine tegenstrijdigheden van vers tot vers, aan het algemene verloop van het verhaal, doen zulke details geen afbreuk.
Vanaf het elfde hoofdstuk, na het verhaal over de toren van Babel, ondergaat Genesis een belangrijke verandering. Tot dan geeft de Bijbel de kroniek van de mensheid als een “familie” weer, van het prille begin en de bewogen eerste jaren. Daarna echter, concentreert het verhaal zich op één bepaald volk: op de oude Hebreeën en hun speciale relatie tot God. Van dan af bewegen de gebeurtenissen in Genesis zich op het terrein van de controleerbare geschiedenis.
Welke historische tijdperken beslaat de Bijbel?
Afgezien van het scheppingsverhaal en wat het boek Genesis nog meer bevat voordat het toekomt aan het verhaal over de aartsvaders, beslaan het Oude en het Nieuwe Testament samen heel de periode tussen ongeveer 2000 v. C. tot de laatste helft van de eerste eeuw nC. Omdat de Bijbel geen data geeft die precies passen in de huidige chronologie, zijn de jaren waarin de gebeurtenissen voorvielen nogal moeilijk te bepalen. Zij zijn voor een groot deel afgeleid uit andere bronnen van destijds en uit archeologische vondsten. Abraham, de eerste aartsvader, heeft vermoedelijk rond 2000 v. C. geleefd. De tijd van de Hebreeuwse slavernij en de uittocht uit Egypte valt even vóór 1500; en de vestiging van het Israëlitische koninkrijk omstreeks 1020. Dit koninkrijk is in de tweede helft van de 10e eeuw uiteengevallen; het noordelijke rijk viel tegen het einde van de achtste eeuw in handen van de Assyriërs, en de Babyloniërs hebben het Zuidelijke koninkrijk Juda aan het begin van de zesde eeuw vernietigd. De boeken Kronieken, Ezra Nehemia volgen gebeurtenissen tot rond 400 v.C. het Nieuwe Testament vertellen de evangeliën van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes over gebeurtenissen in het leven van Jezus gedurende de eerste drie decennia nC. Het boek Handelingen en de brieven van Paulus gaan van de stichting van het christendom tot omstreeks 60 n. C., terwijl de andere geschriften van het Nieuwe Testament tot het einde van de eerste eeuw lopen.
Wanneer is de Bijbel geschreven?
Het Oude Testament lijkt voor een groot deel steeds weer te zijn verteld en opnieuw verteld -door vaders en moeders, door stamoudsten en beroepsvertellers – lang voordat het is neergeschreven. De kunst van het schrijven is in het Midden Oosten vermoedelijk reeds in het vierde millennium v.C. tot ontwikkeling gekomen bij de Sumeriërs, die Mesopotamië waren binnengevallen. De Hebreeën echter zijn zich blijkbaar pas op wat grotere schaal van het schrift gaan bedienen in de tijd van hun eerste koninkrijk die in de 11e eeuw v.C. onder Saul is begonnen. Naarmate dit rijk onder David en Salomo machtiger werd nam ook de behoefte toe aan schriftelijk vastleggen en informatie voor later. Met de verspreiding op grotere schaal van het lezen en schrijven kon zich vanuit de verhalen van de vertellers een literatuur ontwikkelen.
Waarschijnlijk zijn de Israëlieten in de 10e eeuw v. C. onder koning Salomo, een deel van hun oude overleveringen op schrift gaan stellen. Dit vastleggen is eeuwenlang doorgegaan. Nadat voor de allereerste keer een deel van de Schrift was vereeuwigd – op een rol die vergankelijk was, en daarbij intensief werd gebruikt – zijn schriftgeleerden daar nauwkeurige kopieën van gaan maken. Na hen maakten weer andere schriftgeleerden kopieën van deze kopieën en dit ging zo eeuwenlang door. Het is moeilijk te bepalen wanneer het origineel moet zijn geschreven; zelfs de oudste bewaard gebleven kopieën van bijbelteksten zijn in het algemeen jonger dan hun origineel. Een groot deel van de geschriften van het Oude Testament is in de zesde eeuw v. C. verzameld en geredigeerd door Judese ballingen in Babylon. Een van hen was Ezra, die volgens de overlevering dit werk geheel alleen, zonder hulp van anderen, tot stand zou hebben gebracht.
Het Nieuwe Testament is voornamelijk in de tweede helft van de eerste eeuw nC. neergeschreven. Evenals het Oude Testament berust het voor een deel op mondelinge overlevering. Een groot verschil is echter dat er niet meer dan een halve eeuw is verstreken tussen de gebeurtenissen zelf en het vastleggen ervan, terwijl dit in het Oude Testament vaak eeuwen heeft geduurd.
In welke taal is de Bijbel geschreven?
Het Oude Testament is grotendeels geschreven in het Hebreeuws. Tot de niet oorspronkelijk Hebreeuwse teksten behoren Ezra 4:8 tot 6:18 en Daniël 2:4 tot 7:28. Deze zijn in het Aramees geschreven dat op het Hebreeuws lijkt en destijds de omgangstaal was in het Babylonische en Perzische rijk. Het Aramees was ook de dagelijkse spreektaal van de Judeërs de terugkeer uit de Babylonische ballingschap toen de boeken Ezra en Daniël werden geschreven. Opmerkelijk is dat reeds Genesis zowel de Aramese naam Jegar-Sahaduta als de Hebreeuwse naam Gal-Ed vermeldt van de steenhoop die moest getuigen’ van een overeenkomst tussen Jakob en Laban. Ook komt in Jeremia een Aramees vers voor over het lot dat afgoden te wachten staat: “De goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel”.
Het Nieuwe Testament is in zijn geheel in het Grieks geschreve, al worden sommige uitspraken van Jezus in het Aramees geciteerd, de taal die hij naast het Hebreeuws kende. Ook in de brieven van Paulus komen allerlei Aramese uitdrukkingen voor.
Waarop en waarmee werd er geschreven?
Geschriften uit de bijbelse tijd zijn op allerlei materialen aangetroffen: rots, kleitabletten, aardewerk en metalen als koper en zilver. De Tien Geboden waren volgens de Bijbel ‘opgeschreven’ op ‘stenen tafelen’ en Jozua, de opvolger van Mozes, ‘schreef (…) op de stenen een afschrift van de wet van Mozes’. In een graftombe in Jeruzalem is een zilveren amulet uit omstreeks 500 v. C. gevonden met als inscriptie de zegen van Aäron in Numeri, beginnend met de woorden: ”De Here zegene u en behoede u”.
De Bijbel maakt ook melding van rollen, maar geeft niet aan of deze van papyrus waren of van leer; beide materialen komen voor onder de Dode-Zeerollen. In de tweede eeuw v C was de techniek om van dierenhuid perkament te maken (genoemd naar de stad Pergamum in Klein-Azië) blijkbaar vrij algemeen bekend in de hellenistische wereld. Volgens de joodse traditie moeten de perkamentrollen van de Thora die in de synagoge gebruikt worden, gemaakt zijn van speciaal geprepareerde dierenhuiden.
De oudst bekende kopieën van het Nieuwe Testament zijn op papyrus; dit bedoelt Johannes kennelijk wanneer hij het heeft over “papier en inkt” om brieven te schrijven. Paulus spreekt van perkament, dat na de vierde eeuw de papyrus goeddeels heeft vervangen. Waarmee men schreef, hing uiteraard af van het materiaal waarop werd geschreven. Voor steen gebruikte men een beitel, voor papyrus een rietje dat als een soort penseel werd gehanteerd. Om te schrijven op dierenhuid was een pen met een scherpe punt nodig en een mesje om bij te punten. Inkt kwam in Egypte reeds omstreeks 3000 v. C in gebruik; in de grotten van Qumran zijn ook inktpotjes gevonden die de schrijvers van de Dode-Zeerollen moeten hebben gebruikt.
Welke bijbelmanuschripten zijn voorzover bekend de oudste?
Nieuw archeologische vondsten brengen steeds oudere manuscripten met bijbelteksten aan het licht. Het tot dusver oudst bekende omvat een fragment uit het boek Samuël; het dateert uit omstreeks 225 v. C. en is gevonden in de uitgebreide collectie Dode Zeerollen. Vrijwel even oud zijn de hierbij eveneens aangetroffen manuscripten met fragmenten uit Exodus en Jeremia. Het oudste fragment van het Nieuwe Testament is een klein stukje papyrus van zo‘n 8 bij 5 cm dat in het begin van de 20e eeuw is gevonden in het droge zand van Egypte. Het bevat drie verzen uit het Johannesevangelie, waaronder Pilatus vraag aan Jezus: ‘Zijt Gij de Koning der Joden?’, en dateert uit omstreeks 125-150 n. C. – dus ongeveer een generatie nadat deze teksten voor het eerst zijn neergeschreven. Er zijn ook papyrusmanuscripten gevonden met uitgebreidere fragmenten van het Nieuwe Testament, daterend uit ongeveer 200 n. C en eveneens bewaard gebleven dankzij de Egyptische droogte. Hiertoe behoren een manuscript met Op drie na alle brieven van Paulus en een fragment met het grootste deel van het evangelie van Johannes. Tot de ontdekking van de Dode-Zeerollen in 1947 was het zogeheten Nash-papyrus (genoemd naar de archeoloog W.L. Nash) het oudste manuscript met een gedeelte van de Bijbel. Hierop staan de Tien Geboden en enkele verzen uit Deuteronomium, waaronder: “Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht”.
Hebben er verschillende versies van de Bijbel bestaan?
Sinds het einde van de jaren ‘40 heeft een analyse van de in Qumran en andere plaatsen bij de het Oude Dode Zee gevonden manuscripten van het Oude Testament een ware revolutie teweeggebracht in de opvatting over de ontwikkelingsgang van de Bijbel In de elf grotten van Qumran zijn zo’n 170 Bijbelmanuscripten gevonden – sommige tamelijk volledig en andere slechts fragmentarisch. De oudste zijn van omstreeks 225 v. C. en de jongste van 70 n. C. In grotten ten zuiden van Qumran zijn bij bijlmanuscripten aangetroffen die van iets jongere datum zijn – van na de verwoesting van de tempel in Jeruzalem in 70 n. C. tot omstreeks het jaar 135. Deze en andere archeologische vondsten wijzen erop dat er op zijn minst van enkele boeken van het Oude Testament uiteenlopende versies hebben bestaan voordat er tegen het einde van de eerste eeuw n. C. een gestandaardiseerde tekst is gekomen.
Het Oude Testament blijkt duidelijk dat de oude Israëlieten hun wet beschouwden als het Woord Gods Herhaaldelijk is er sprake van dit woord dat “ tot de profeten komt”. Ook de bestudering ervan en het doorgeven aan volgende generatie als een heilige plicht: “Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, nederligt en wanneer gij opstaat” .
De centrale plaats die de Bijbel inneemt in hun godsdienst verklaart goeddeels waarom de Judeërs historische catastrofen – tot de verwoesting van de tempel van Jeruzalem toe – altijd weer te boven konden komen; welke rampen hun ook trof, de geschreven Bijbel bleef bestaan.
Hoe werd de Bijbel aanvankelijk gelezen?
De oudste “boeken” waren rollen, gemaakt van perkament of leer die zo aan elkaar waren bevestigd dat ze een lange strook vormden. De tekst stond meestal slechts op één van de zijden, al werden de rollen soms ook op de achterkant beschreven. Zo’n rol werd tijdens lezen met de linkerhand vastgehouden en met de rechterhand langzaam afgerold. Van belang waren daarbij de houten latten aan het begin en het einde van de rol.
Doorgaans werden deze rollen voorgelezen aan een groep mensen. Het boek Nehemia beschrijft hoe Ezra de wet van Mozes voorlas “van het licht werd tot de namiddag in tegenwoordigheid van de mannen de vrouwen en van hen die het konden begrijpen”.
Bijbelteksten werden van buiten geleerd door er naar te luisteren en niet door ze zwijgend te lezen. Om een geschreven tekst te kunnen lezen – en ook eens voor te kunnen lezen – was veel oefening nodig. Het Hebreeuws kende destijds geen klinkers, woordspaties en leestekens.