De verleiding van compromissen – Luthers strijd tegen kerkelijke dwaling
De verkoop van aflaten en Maarten Luther. Dit is deel vier.
Nu we verdergaan met deze studie over de verkoop van aflaten en Maarten Luther, wil ik wat dieper ingaan op een belangrijk aspect van zijn strijd: het compromis. Want hoewel we Luther vaak zien als de onwankelbare hervormer die “Hier sta ik” verklaarde, moeten we ons realiseren dat hij, net als ieder ander mens, werd geconfronteerd met verleidingen tot toegeven en terugdeinzen.
De macht van de katholieke kerk strekte zich uit over het hele continent. Geen enkele koning, prins of burger kon zich eraan onttrekken zonder gevolgen. En dan stond daar één enkele man – een monnik, een priester – die zich uitsprak tegen de hele structuur. Dat vereiste meer dan alleen geloof. Het vereiste gewetensmoed, want het compromis stond altijd op de loer.
Wat was nu de kern van Luthers verzet? Niet slechts dat aflaten werden verkocht, maar dat de kerk zich opstelde als tussenpersoon tussen God en mens, tegen de Schrift in. Luther stelde: “Mijn geweten is gebonden aan het Woord van God.” Dat was geen lichtzinnige uitspraak. Daarmee wees hij de autoriteit van pausen en concilies af als onfeilbaar.
Hij wist dat zulke uitspraken hem zijn leven konden kosten. Hij stond oog in oog met keizers, kardinalen en theologen die hem eisten te herroepen. Maar hij deed dat niet. Waarom? Omdat hij weigerde toe te geven aan de angst, of aan de schijn van vrede die een compromis zou brengen.
In onze tijd lijken compromissen vaak aantrekkelijk: “Als we het ergens in het midden kunnen vinden, dan is iedereen tevreden.” Maar geestelijk gezien is dat niet altijd juist. Luther kon zich niet veroorloven om “voor de lieve vrede” zijn geweten te verloochenen. Hij wist dat waarheid geen onderhandeling verdraagt.
En als we kijken naar de context van zijn tijd: Europa werd beheerst door een religieus systeem dat niet alleen de ziel, maar ook het lichaam onder controle had. Kerkelijke ambten werden gekocht met geld van geldschieters. De aflatenhandel financierde kathedralen én verrijkte bisschoppen. En al dat geld kwam van eenvoudige mensen, uit angst voor een valse leer over het vagevuur.
Maar Luther had de Bijbel gelezen. En hij wist: vergeving is geen koopwaar. Er is maar één Middelaar tussen God en mens: Jezus Christus. Niet Maria. Niet een priester. En zeker niet een papier met een zegel van de paus.
Wat zo krachtig is aan Luthers optreden, is dat hij niet begon als revolutionair. Hij was een eerlijke zoeker. Hij hoopte aanvankelijk dat de kerk zich zou hervormen. Pas toen hij zag dat dat onmogelijk was, brak hij radicaal. En juist die ontwikkeling, die worsteling, maakt zijn standpunt zo geloofwaardig.
Vandaag hebben wij de Bijbel in overvloed. We kunnen lezen, vergelijken, toetsen. En toch zijn er nog altijd systemen die tussen God en mens in proberen te staan. De roep om compromis klinkt nog steeds. “Zeg niets te scherp.” “Wees verdraagzaam.” Maar waarheid zonder scherpte is slap. En een geweten dat buigt voor menselijke goedkeuring is geen geweten meer.
Daarom kijken we terug naar Luther, niet als heilige, maar als mens die standhield — juist omdat hij de druk kende. En misschien, heel misschien, is zijn grootste nalatenschap niet zijn stellingen, maar zijn weigering om te buigen waar de waarheid op het spel stond.
Wij vervolgen dit pad, geworteld in de Schrift en het geweten, en zetten onszelf naast deze man die niet alleen tegen aflaten streed, maar tegen het hele systeem van misleiding dat ermee gepaard ging.
De wurggreep van Rome – geld, angst en gehoorzaamheid
De katholieke kerk in de tijd van Luther was niet slechts een religieuze instelling — ze was een wereldmacht. Ze bezat land, legers, fortuinen en had directe invloed op koningen en keizers. Haar doctrines waren niet slechts theologische overtuigingen, maar wetten die met geweld werden afgedwongen. En centraal daarin stond de economie van angst: het vagevuur.
Het vagevuur was een meesterzet. De leer dat je na de dood eerst moest boeten — soms duizenden jaren lang — voordat je naar de hemel mocht, gaf de kerk controle over leven én dood. Het maakte mensen tot gevangenen van hun eigen zonden, en de enige ontsnapping was via aflaten, missen, gebeden en smeekbeden — allemaal natuurlijk onder controle van de kerk.
Het was een systeem dat erop gebouwd was mensen in slavernij te houden. Want wie zou durven opstaan tegen een kerk die beweerde jouw zielenheil te kunnen verlengen of verkorten? Wie zou weigeren te betalen als men geloofde dat hun moeder of kind op dit moment in vurige pijn verkeerde?
De aflaten waren dan ook geen bijzaak. Ze waren hét middel waarmee het volk werd uitgebuit. En tegelijkertijd hét middel waarmee de kerk haar paleizen, kunstwerken en oorlogen financierde. Onder de motieven van ‘verlossing’ ging een meedogenloos financieel systeem schuil.
En toen kwam daar Luther. Hij prikte dwars door de façade heen. Niet omdat hij een rebel was, maar omdat hij wist wat de Schrift werkelijk leerde: dat Christus alleen vergeving schenkt, en dat die vergeving niet gekocht kan worden.
“Want gij zijt zalig geworden door genade, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme.” Efeze 2:8–9
De leer van het vagevuur had geen grond in de Schrift. Nergens wordt geleerd dat er een tussenstaat is waarin de doden lijden totdat hun levenden genoeg hebben betaald. De hele structuur was gebaseerd op overlevering, mythe, en — laten we het eerlijk zeggen — op hebzucht.
Maar die leugen was machtig. Want het was niet zomaar een idee, het was een dagelijkse werkelijkheid. Mensen leefden in angst. Ze vertrouwden hun priesters meer dan de Schrift, omdat ze de Schrift vaak niet konden lezen. En zelfs als ze toegang hadden tot een Bijbel, werden ze onder druk gezet om de uitleg van de kerk boven het Woord te stellen.
Dat is waarom de aflaat zo effectief was. Het gaf mensen het idee dat ze iets konden doen — al was het maar betalen — om het eeuwige lot van hun dierbaren te verbeteren. En dus offerden ze niet alleen geld, maar hoop, vertrouwen, geloof. Alles wat ze hadden, gaven ze aan een systeem dat hen bedroog.
Luther zag dat. En hij durfde te zeggen:
“Dit is niet van God.”
Hij wees op de Schrift. Hij riep op tot bekering. En hij legde de vinger op de zere plek: de kerk had zich niet slechts vergist — ze had moedwillig misbruik gemaakt van haar macht.
In zijn 95 stellingen schreef hij onder andere:
“Christenen moeten onderwezen worden dat hij die een arme helpt of een lening verstrekt aan een behoeftige, beter handelt dan hij die aflaten koopt.”
“Ware boetedoening houdt niet op bij uiterlijke boetedoeningen, maar duurt een leven lang.”
“De ware schat van de kerk is het allerheiligste Evangelie van de heerlijkheid en genade van God.”
En met die woorden begon een strijd die eeuwenlang zou doorklinken. Niet alleen tegen aflaten, maar tegen elk systeem dat mensen tot gevangenen maakt — en daarmee de waarheid van Christus verbergt.
De hamer op de kerkdeur — het begin van een geestelijke aardbeving
De datum was 31 oktober 1517. De plaats: Wittenberg, Duitsland. Aan de deur van de slotkapel spijkerde Maarten Luther 95 stellingen. Niet met de bedoeling een revolutie te ontketenen, maar als uitnodiging tot academisch debat. Toch was die hamerklap de start van een beweging die de wereld zou veranderen.
Luther had geen legers. Geen geld. Geen pauselijke zegen. Alleen het Woord van God, een diep bewogen geweten, en de overtuiging dat de waarheid het waard was om voor te lijden — zelfs te sterven.
De kerkdeur fungeerde als het prikbord van de universiteit. En de stellingen waren geschreven in het Latijn — bedoeld voor theologen en geleerden. Maar de inhoud was zo krachtig, zo scherp en zo relevant voor het gewone volk, dat ze in razend tempo vertaald en verspreid werden.
De drukpers, pas kort daarvoor ontwikkeld door Gutenberg, werd tot werktuig van waarheid. Binnen weken waren de stellingen bekend in heel Duitsland. Binnen maanden in heel Europa. En binnen enkele jaren was er geen terugkeer meer mogelijk.
Wat maakte die stellingen zo explosief?
Het was niet slechts dat Luther zich verzette tegen een theologisch detail. Hij raakte de kern van het rooms-katholieke verdienmodel. Hij stelde dat vergeving niet verkocht kon worden. Dat aflaten mensen niet bevrijdden, maar bedrogen. En dat ware bekering niet bestond uit betalen, maar uit innerlijke verandering en geloof in Christus.
En dat alles onderbouwd met de Schrift.
“De rechtvaardige zal uit het geloof leven.” Romeinen 1:17
Deze tekst werd het anker van de Reformatie. Luther had het gelezen in de brief van Paulus aan de Romeinen — een brief die de kerk eeuwenlang verhuld had onder lagen van traditie, canoniek recht en kerkelijke interpretatie.
Maar eenmaal gelezen, kwam er licht. En dat licht liet zien hoe donker het systeem werkelijk was.
Luther’s stellingen verklaarden dat de paus geen macht had over het vagevuur. Dat geen enkele geestelijke vergeving kon schenken buiten Christus om. En dat de ware schat van de kerk niet lag in relikwieën, gebouwen of macht, maar in het Evangelie van genade.
Deze stellingen waren geen aanvallen op mensen, maar op leugens. Geen oproep tot haat, maar tot waarheid. En toch werd Luther als gevaarlijker beschouwd dan welke vijand van buiten ook.
Want een man met waarheid is gevaarlijker dan een leger met zwaarden.
En wat begon als een intellectueel protest, groeide uit tot een geestelijke opwekking. Duizenden begonnen de Schrift te lezen. Velen verlieten de katholieke kerk. Nieuwe gemeenten ontstonden, gebouwd op sola scriptura, sola fide, sola gratia — de Schrift alleen, geloof alleen, genade alleen.
En ondanks ballingschap, dreiging en verbanning, hield Luther stand. Want hij wist: als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
“De Heere is mijn Licht en mijn Heil; voor wie zou ik vrezen?” Psalm 27:1
De linies getrokken — Rome slaat terug
Toen de Rooms-Katholieke Kerk besefte dat Luthers boodschap zich als een lopend vuur verspreidde, begon de tegenaanval. Wat begon als stilte en misprijzen, werd al snel dreiging en openlijke vijandschap. Want de paus, die zichzelf zag als het hoofd van de kerk op aarde, kon deze uitdager niet ongemoeid laten.
In juni 1520 vaardigde paus Leo X de bul Exsurge Domine uit — een formeel kerkelijk document waarin Luther werd beschuldigd van ketterij. Het eiste dat hij binnen zestig dagen zijn stellingen zou herroepen, op straffe van excommunicatie.
De toon van de bul was helder: de paus noemde Luther “een wilde zwijn dat door de wijngaard van de Heer raast.” De kerk voelde zich bedreigd — niet door geweld, maar door de waarheid.
Luther’s reactie? Hij nam de bul, samen met andere kerkelijke wetboeken, en verbrandde ze publiekelijk op een brandstapel. Daarmee maakte hij zijn breuk met Rome onomkeerbaar. Niet uit trots, maar omdat hij wist dat de paus niet sprak namens Christus, maar tegen het Evangelie in.
“Wie niet met Mij is, die is tegen Mij.” Mattheüs 12:30
De paus reageerde furieus. In januari 1521 werd Luther officieel geëxcommuniceerd. Maar het bleef daar niet bij. Keizer Karel V — heerser over het Heilige Roomse Rijk — riep een rijksdag bijeen in Worms. Daar moest Luther zich verantwoorden voor de wereldlijke én geestelijke autoriteiten.
Het was daar, voor de machtigste mannen van zijn tijd, dat Luther de woorden sprak die de geschiedenis in gingen:
“Tenzij ik overtuigd word door getuigenissen van de Schrift of door duidelijke reden — want ik geloof noch de paus noch de concilies alleen, daar zij vaak hebben gedwaald en zichzelf tegengesproken — blijf ik overtuigd door de Schrift die ik heb aangehaald. Mijn geweten is gebonden aan het Woord van God. Ik kan en zal niets herroepen, want tegen het geweten te handelen is noch juist noch veilig. Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij. Amen.”
Deze woorden waren geen opstand, maar gehoorzaamheid. Geen arrogantie, maar nederige vastberadenheid. Luther stond niet voor zichzelf — hij stond voor het Woord.
En de reactie van de machthebbers? Luther werd vogelvrij verklaard. Dat betekende dat iedereen hem ongestraft mocht doden. Zijn leven was in direct gevaar.
Maar God voorzag. De Saksische keurvorst Frederik de Wijze liet Luther ontvoeren en onderbrengen op de Wartburg — een kasteel waar hij onder de naam ‘Junker Jörg’ veilig kon verblijven.
Daar, in afzondering, begon Luther aan een van zijn grootste daden: de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits. Een daad die het Woord van God beschikbaar maakte voor miljoenen gewone mensen — zonder tussenkomst van Rome.
Wat de vijand bedoelde tot vernietiging, gebruikte God tot opbouw. Wat bedoeld was als verstikking, werd tot verspreiding.
Luther’s verzet was geen persoonlijke kruistocht. Het was de roep van een geweten dat zich niet liet knechten door menselijke autoriteit wanneer die strijdig was met Gods Woord.
Het Woord losgelaten — de Bijbel in de volkstaal
In de eenzaamheid van de Wartburg begon Maarten Luther aan een werk dat even revolutionair als gevaarlijk was: de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits. Tot dan toe was de Bijbel in het Latijn, een taal die slechts door de geestelijkheid werd verstaan. De gewone man was afhankelijk van wat priesters vertelden — en wat zij niet vertelden, bleef verborgen.
Rome had eeuwenlang de Schrift aan ketenen gelegd. Letterlijk — want in veel kerken hing de Bijbel vastgeketend aan de lessenaar. Maar ook geestelijk — want men had het volk wijs gemaakt dat de Schrift te moeilijk, te heilig, te gevaarlijk was voor gewone mensen.
Luther dacht daar anders over.
Hij vertaalde de Bijbel niet in academisch Duits, maar in het levendige volksdialect. Hij zei: “Men moet de moeder in huis, de kinderen op straat en de gewone man op de markt horen spreken — en zo moet de Schrift klinken.”
Dit was een radicale daad. Want de vertaling gaf de mensen iets dat hen eeuwenlang was ontzegd: directe toegang tot Gods Woord. Geen tussenpersonen meer. Geen kerkelijke filters. Enkel de stem van God, begrijpelijk, helder, en levend.
“Het Woord is zeer nabij u, in uw mond en in uw hart, om dat te doen.” Deuteronomium 30:14
De gevolgen waren niet te overzien. Overal begonnen mensen zelf te lezen. Ze ontdekten dat veel van wat hun was geleerd — over aflaten, het vagevuur, priesterschap, Maria, beeldenverering — niet in de Bijbel stond. Velen kwamen tot bekering, anderen verlieten de kerk van Rome, en sommigen begonnen zelf te onderwijzen, te prediken, en te hervormen.
Luthers vertaling van het Nieuwe Testament werd in 1522 gedrukt, en later volgde het hele Oude Testament. Het werd de basis voor de eenheid van de Duitse taal, maar belangrijker: het werd het zwaard waarmee waarheid en leugen van elkaar werden gescheiden.
Toch was dit niet zonder gevaar. Het vertalen van de Bijbel was in veel landen verboden. In Engeland had William Tyndale aan hetzelfde werk begonnen, en werd daarvoor gearresteerd, gewurgd en verbrand. Ook in andere delen van Europa werd bezit van een Bijbel in de volkstaal beschouwd als ketterij.
Want wie het Woord kent, is moeilijker te bedriegen. Wie de waarheid leest, laat zich minder leiden door traditie. En dat maakte het Woord tot een bedreiging voor ieder systeem dat gebouwd was op leugen en controle.
Luther’s werk was dus meer dan vertalen — het was bevrijden.
Niet met zwaarden, maar met woorden. Niet met geweld, maar met genade en waarheid. Want de kracht van de Reformatie lag niet in protest alleen, maar in het terugkeren naar de Schrift als hoogste autoriteit.
“Uw Woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad.” Psalm 119:105
De geest van hervorming — geen eindpunt, maar begin
De Reformatie was geen voltooid werk in de dagen van Luther — het was een beginpunt. Het was een breuk met Rome, ja, maar ook een roep tot voortdurend terugkeren naar de Schrift, naar gehoorzaamheid, en naar de levende waarheid van God. Want elke generatie staat opnieuw voor de keuze: zullen wij het Woord volgen, of de traditie?
Luther zelf besefte dat hij niet alle dwalingen van zijn tijd volledig kon uitroeien. Sommige gebruiken bleven bestaan, soms uit pragmatisme, soms uit angst voor chaos. Maar hij had een geestelijke dynamiek in gang gezet die niet meer te stoppen was.
En toch — in de decennia die volgden — zagen we opnieuw een institutionalisering van geloof. Nieuwe kerken ontstonden, met nieuwe regels, nieuwe structuren, nieuwe leerstellingen. Wat begon als een beweging van de Geest, werd in veel gevallen weer een systeem van mensen.
De strijd was dus niet voorbij. Want iedere hervorming die stopt bij een mens of bij een moment in de geschiedenis, stolt. Ze verandert van levend water in stilstaand moeras. Daarom riep Luther op tot voortdurende reformatie:
Ecclesia semper reformanda est — de kerk moet altijd opnieuw hervormd worden.
Niet door geweld. Niet door politieke macht. Maar door terug te keren naar de Schrift. Door de Bijbel open te slaan en te vragen: “Wat zegt de Heer?” — niet: “Wat is ons geleerd?” of “Wat doet de meerderheid?”
“Onderzoekt alle dingen; behoudt het goede.” 1 Thessalonicenzen 5:21
De ware erfenis van Luther is dus niet een kerk, een stroming of een leerstelsel. Het is de geest van het geweten dat zich buigt voor het Woord van God alleen. Het is de vrijmoedigheid om, tegen elke stroom in, te blijven staan voor wat waar is.
Maar hoe staat het daar nu mee?
Vandaag leven we in een tijd van overvloed aan informatie. De Bijbel is overal beschikbaar — gedrukt, digitaal, gesproken, uitgelegd. En toch is het Schriftgezag zeldzaam. Veel predikers verkondigen meningen, emoties of marketingstrategieën, maar weinig durven te zeggen: “Zo zegt de Heere.”
Veel kerken bouwen op groei, relevantie en beleving — maar niet meer op de onwrikbare rots van het Woord. En zo komt het dat de Reformatie in naam nog bestaat, maar in geest vervaagt.
Daarom is de oproep van Luther vandaag actueler dan ooit: keer terug naar het Woord. Naar genade zonder prijskaartje. Naar geloof zonder bemiddelaars. Naar Christus zonder kerkelijke tussenkomst.
Laat ons bidden dat God opnieuw mannen en vrouwen verwekt met een gereinigd geweten, met een geopende Bijbel, en met een onwankelbare overtuiging:
“Ik kan niet anders. Hier sta ik. God helpe mij.”
De verborgen strijd – hervorming begint in het hart
Te midden van alle publieke daden van Luther — zijn stellingen, zijn vertalingen, zijn verzet — speelde zich een strijd af die veel minder zichtbaar was: de innerlijke strijd. Want elke ware hervorming begint niet met pamfletten of protesten, maar met berouw in het hart. Niet met kritiek op de kerk, maar met zelfonderzoek voor Gods aangezicht.
Luther worstelde zelf hevig met zonde en schuld. Vóór zijn doorbraak in het geloof bracht hij uren door in de biechtstoel. Hij vastte, bad, onderwierp zichzelf aan ascese — alles om maar zeker te zijn dat God hem genadig was.
Maar de vrede bleef uit. Tot hij in de Schrift las dat de rechtvaardiging niet komt door werken, maar door geloof:
“De rechtvaardige zal uit het geloof leven.” Romeinen 1:17
Dat moment — waarop het licht van Gods genade in zijn hart doorbrak — was het echte begin van de Reformatie. Want pas toen hij zelf bevrijd werd van de last van religieuze inspanning, kon hij anderen de weg wijzen naar diezelfde vrijheid.
Hierin ligt een diepe les: we kunnen het systeem van buiten bestrijden, maar als ons hart niet vernieuwd is, bouwen we eenvoudigweg een nieuw systeem dat net zo dood is als het vorige.
Ware hervorming is geen kwestie van gelijk krijgen in een debat, maar van buigen voor Gods Woord in je binnenkamer. Het is je knieën buigen voordat je je stem verheft. Het is leren fluisteren tot God voordat je leert preken tot mensen.
En daarom roept de Reformatie ons ook vandaag niet eerst tot actie, maar tot bekering. Tot het loslaten van tradities, meningen, verwachtingen — en tot het stil worden onder de Schrift.
“Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen, en ziet, en vraagt naar de oude paden, waar de goede weg is, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel.” Jeremia 6:16
Die oude paden zijn niet stoffig of achterhaald. Ze zijn beproefd. Ze leiden tot leven. Ze zijn soms smal, niet populair, en vragen zelfverloochening. Maar ze brengen ons terug bij de eenvoud van het Evangelie.
Want uiteindelijk draait het niet om Luther, om 1517, of om kerkgeschiedenis. Het draait om Christus. Om de gekruisigde en opgestane Heiland, Die Zichzelf gaf voor een volk dat zichzelf niet kon redden. En Die geen traditie vraagt, maar geloof. Geen vertoon, maar overgave.
De vraag blijft dus: is onze reformatie begonnen in ons hart?
Zijn wij hervormd — of slechts hervormend?
Een erfenis voor de toekomst – de strijd is nog niet voorbij
Maarten Luther is gestorven in 1546. Zijn stem is verstomd, zijn lichaam tot stof vergaan, maar zijn woorden leven voort. Niet omdat hij een groot man was, maar omdat hij wees naar een grote God. Niet omdat hij een nieuwe leer bracht, maar omdat hij terugkeerde naar het oude, eeuwige Woord.
En toch — hoe velen eren vandaag de naam van Luther, maar verwerpen zijn geest? Hoeveel kerken vieren ‘Reformatie’, maar leven intussen in compromis, gemak en menselijke traditie? Hoe vaak is sola scriptura slechts een leus geworden, zonder dat het werkelijk ons denken, spreken en handelen bepaalt?
De strijd die Luther begon, is niet voltooid. Want de vijand heeft zich opnieuw vermomd. Niet langer met gouden mijter en Latijnse mis, maar met zachte woorden, moderne vormen en een boodschap van zelfbevestiging.
Er is een nieuwe aflaat: het evangelie van welvaart. Er is een nieuw pausdom: de stem van populaire predikers. Er is een nieuw vagevuur: de eindeloze cyclus van religieuze activiteit zonder ware bekering.
Daarom is de oproep van de Reformatie vandaag even dringend als toen:
“Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.” Openbaring 18:4
De stem van God roept nog steeds. Niet naar de massa, maar naar het overblijfsel. Niet naar de machtigen, maar naar de getrouwen. Niet naar compromissen, maar naar waarheid.
De Reformatie was nooit bedoeld als eindstation, maar als beginpunt van een levenslange reis in gehoorzaamheid.
Zolang de kerk nog mensen vrees boven God, moet er reformatie zijn. Zolang predikers de goedkeuring van mensen zoeken boven het gezag van de Schrift, moet er reformatie zijn. Zolang christenen tevreden zijn met halve waarheid en halve gehoorzaamheid, moet er reformatie zijn.
En die reformatie begint opnieuw — bij jou, bij mij, bij ieder die durft te zeggen:
“Mijn geweten is gebonden aan het Woord van God. Ik kan en zal niet anders.”
Want alleen dan zal het licht opnieuw doorbreken. Alleen dan zal waarheid weer klinken. Alleen dan zal de Naam van Christus verheerlijkt worden boven alle namen.
Laat ons dus de erfenis van Luther niet enkel gedenken, maar herleven. Niet eren met woorden, maar volgen met daden. Niet bewaren in boeken, maar uitdragen in de wereld.
“Weest dan standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk des Heeren, daar gij weet dat uw arbeid niet vergeefs is in den Heere.” 1 Korinthe 15:58