Gegroet aan de broeders en zusters in Christus Jezus, Jezus de Messias, de Heilige van Israël, de Koning der koningen. Dit is het tweede deel van onze studie over engelen in de Schrift. In het eerste deel hebben we gezien dat de Bijbel niet leert dat engelen een ras van bovennatuurlijke, onzichtbare, godgelijke wezens vormen die voortdurend ingrijpen in het leven van mensen. We hebben ook gezien dat veel van wat kerken over engelen leren, voortkomt uit verkeerde vertalingen en tradities die teruggaan op het mysterie van Babylon.
Vandaag gaan we verder met het onderzoeken van specifieke Schriftgedeelten die vaak worden aangehaald als bewijs voor de traditionele opvattingen over engelen. We zullen elk vers zorgvuldig bekijken in de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse taal om te ontdekken wat er werkelijk staat geschreven. Daarbij zullen we de context respecteren en niet zomaar aannemen dat het woord “engel” altijd op een bovennatuurlijk wezen slaat. Vaak gaat het in de Schrift eenvoudigweg over boodschappers — mannen en vrouwen die door God gezonden worden om Zijn woord en Zijn wil bekend te maken.
Het is belangrijk om ons voortdurend te herinneren aan het beginsel van 2 Timotheüs 3:16–17:
“Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid, opdat de mens van God volmaakt zij, tot elk goed werk volkomen toegerust.”
Met dat doel voor ogen beginnen we nu aan onze eerste tekst voor vandaag.
Psalm 78 en “engelens voedsel”
De eerste passage die we vandaag onderzoeken, vinden we in Psalm 78:25. In de King James-vertaling staat: “Man did eat angels’ food.” Veel mensen hebben hieruit geconcludeerd dat engelen in de hemel een bepaald soort voedsel eten, en dat dit manna, het brood dat God uit de hemel gaf, hetzelfde voedsel is. Maar wanneer we kijken naar het oorspronkelijke Hebreeuws, zien we dat het woord dat hier met “engelen” is vertaald, het Hebreeuwse ’abbir is, wat “machtig” of “sterk” betekent, niet “engel”.
In de context beschrijft Psalm 78 hoe God Zijn volk in de woestijn voorzag van manna, en vers 25 zegt letterlijk: “De mens at het brood van de machtigen.” Dit kan eenvoudig betekenen: het beste, het krachtigste voedsel, rechtstreeks door God gegeven, en niet noodzakelijk iets dat met engelen te maken heeft. Andere vertalingen, zoals de New American Standard Bible, geven het correct weer als “brood van engelen” met een voetnoot dat “engelen” hier figuurlijk bedoeld is, of zelfs “brood van de machtigen”.
Wanneer we het hele gedeelte lezen, zien we dat het gaat over Gods voorziening en niet over het dieet van hemelse wezens. Vers 24 zegt: “Hij liet het manna op hen regenen om te eten en gaf hun hemels graan.” Vers 26 en verder beschrijven hoe God ook vlees verschafte door wind en kwakkels te sturen. De focus ligt volledig op Gods macht en goedheid in Zijn voorziening voor Israël, en niet op speculaties over engelenvoedsel.
We moeten daarom concluderen dat dit vers geen bewijs levert voor het idee dat engelen een fysiek dieet hebben, of dat manna uit een voorraad van hemelse maaltijden afkomstig was. Het is een poëtische manier om te zeggen dat God Zijn volk het beste en meest voedzame gaf dat zij ooit hadden gekend.
Stefanus’ gezicht als dat van een engel
De volgende tekst die vaak wordt aangehaald in discussies over engelen, staat in Handelingen 6:15. Daar wordt gezegd over Stefanus: “En allen die in de Raad zaten, zagen zijn gezicht als het gezicht van een engel.” Veel lezers en predikers nemen aan dat zijn gezicht bovennatuurlijk straalde, alsof er een engelachtig wezen in hem zichtbaar werd. Maar als we kijken naar de context en het gebruik van deze uitdrukking in de Bijbel, zien we een andere betekenis.
In het Grieks is dit een idioom, een vaste uitdrukking, die duidt op vastberadenheid, moed en kalmte in het aangezicht van gevaar. Stefanus stond op het punt berecht en ter dood gebracht te worden, maar zijn gezicht toonde geen angst, alleen standvastigheid. Vergelijk dit met Lukas 9:51, waar over Jezus wordt gezegd dat Hij “Zijn gezicht vastzette om naar Jeruzalem te gaan” — letterlijk: Hij had Zijn aangezicht als keihard gericht op Zijn doel, ongeacht het gevaar.
We vinden soortgelijke beschrijvingen bij de profeten. In Ezechiël 3:8–9 zegt God tegen Ezechiël:
“Zie, Ik heb uw gezicht hard gemaakt tegenover hun gezicht, en uw voorhoofd hard tegenover hun voorhoofd. Als diamant, harder dan steen, heb Ik uw voorhoofd gemaakt; wees niet bevreesd voor hen, wees niet ontzet voor hun blik, hoewel zij een opstandig huis zijn.”
In Daniël 10:18–19 lezen we over een engelboodschapper die Daniël versterkte, waardoor hij weer moed kreeg om te spreken. Maar ook daar gaat het om het ontvangen van kracht en standvastigheid, niet om een fysieke verandering van het gezicht in een andere gedaante.
Het punt in Handelingen 6 is dus niet dat Stefanus’ gezicht letterlijk veranderde of begon te stralen zoals bij Mozes toen hij van de berg kwam, maar dat hij de innerlijke kracht en overtuiging had van iemand die door God gezonden is met een boodschap, en die niet terugdeinst voor vijandige blikken of bedreigingen. “Een gezicht als dat van een engel” betekent in deze context: de blik van iemand die standvastig, onbevreesd en volledig gefocust is op het uitvoeren van Gods wil.
“Hun engelen zien altijd het aangezicht van mijn Vader”
De volgende tekst staat in Mattheüs 18:10: “Pas op dat u niet een van deze kleinen veracht, want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht zien van Mijn Vader Die in de hemelen is.” Dit vers wordt vaak gebruikt om te beweren dat ieder mens — of in elk geval ieder kind — een persoonlijke beschermengel heeft die voortdurend bij God is en tegelijk over hen waakt. Maar laten we zorgvuldig kijken naar wat Jezus hier zegt.
In de context gaat het niet om fysieke kinderen, maar om nieuwe gelovigen, “kleintjes” in het geloof, die nog groeien in hun kennis en gehoorzaamheid. Jezus waarschuwt de discipelen om deze niet te misleiden, kleineren of tot zonde te brengen. De “engelen” van wie Hij spreekt, zijn in veel gevallen menselijke boodschappers, die namens deze gelovigen spreken of handelen in dienst van Gods Koninkrijk.
Het gebruik van het woord “hemel” in de Bijbel is bovendien niet altijd letterlijk. Soms verwijst het naar de geestelijke of bestuurlijke sfeer van Gods regering, en niet naar een fysieke plaats boven de wolken. Het kan bijvoorbeeld slaan op de tempel, op het hof van de koning, of op de aanwezigheid van God in Zijn volk. In dit licht kan “hun engelen in de hemelen” eenvoudig betekenen dat degenen die namens deze kleinen handelen — hun vertegenwoordigers of boodschappers — toegang hebben tot de hoogste autoriteit, namelijk God Zelf.
Er is in de Schrift geen voorbeeld van een hemelse geestelijke entiteit die als “persoonlijke bewaker” over één specifiek mens is aangesteld. Wat we wél zien, zijn boodschappers die door God gestuurd worden om Zijn plannen uit te voeren, soms ten gunste van een hele gemeenschap, soms om een specifieke boodschap over te brengen aan een individu, maar nooit als een soort permanent toegekend beschermwezen.
De dubbele uitdrukking “Mijn Vader Die in de hemelen is” herinnert eraan dat God overal is waar Zijn Koninkrijk wordt erkend en Zijn wil wordt gedaan. Voor gelovigen op aarde betekent dit dat hun zaak direct voor Gods aangezicht komt, zonder tussenkomst van een hiërarchie van geestelijke engelen. Het is een manier om de zekerheid te benadrukken dat God weet wat Zijn kinderen overkomt en dat Hij hun belangen behartigt.
De “engel van de HEERE” in de Schrift
Een ander veelbesproken onderwerp is de uitdrukking “de engel van de HEERE” in het Oude Testament. In veel gevallen blijkt dit geen ander wezen te zijn, maar God Zelf die verschijnt in een vorm die mensen kunnen waarnemen. We zien dit duidelijk in Genesis 18–19, waar drie mannen Abraham bezoeken. Twee van hen gaan later naar Sodom, terwijl de derde achterblijft en wordt geïdentificeerd als God. In Genesis 19:1 worden de twee bezoekers engelen genoemd, maar zij verschijnen in de gedaante van mannen en eten samen met Lot.
Hetzelfde principe zien we bij Mozes in Exodus 3, waar de “engel van de HEERE” verschijnt in een vuurvlam midden uit een doornstruik. Even later wordt deze verschijning gewoon God genoemd, die tot Mozes spreekt. Dit geeft aan dat “engel” hier niet een schepsel is, maar een titel voor God als Zender van Zijn eigen boodschap. Het Hebreeuwse woord mal’ak betekent immers simpelweg “boodschapper” of “gezant”.
In sommige gevallen manifesteert God Zichzelf op meerdere manieren tegelijk, zoals bij de doop van Jezus in Mattheüs 3:16–17. Daar zien we Jezus in het water, de Geest die als een duif neerdaalt, en de stem van de Vader uit de hemel. Dit betekent niet dat God in drie aparte wezens is verdeeld, maar dat Hij Zich op drie manieren openbaart in dat ene moment. Zo kan Hij ook verschijnen als de “engel van de HEERE” terwijl Hij tegelijkertijd spreekt als de Almachtige.
Deze verschijningen laten zien dat het woord “engel” niet beperkt is tot een hemels schepsel, maar in de Schrift vaak gebruikt wordt voor God Zelf wanneer Hij optreedt als Boodschapper van Zijn eigen wil. De nadruk ligt niet op het wezen zelf, maar op de boodschap en de zending die wordt uitgevoerd.
Boodschappers van mensen
De les wordt afgerond met de bevestiging dat het woord “engel” in de Bijbel in de eerste plaats “boodschapper” betekent. In veel gevallen zijn dit mensen die namens God handelen of spreken, en in sommige bijzondere gevallen is het God Zelf die optreedt als Boodschapper van Zijn eigen wil. Het idee van een apart ras van bovennatuurlijke, onzichtbare, gevleugelde wezens die voortdurend tussen hemel en aarde reizen om individuele mensen te begeleiden, vindt geen basis in de Schrift.
Het gaat steeds om de taak en de boodschap, niet om het wezen dat deze uitvoert. Wanneer wij dus over “engelen” lezen, moeten we telkens kijken naar de context: wie wordt er gezonden, wat is de boodschap, en door Wie wordt deze zending bevolen? Zo blijft ons begrip van de Bijbel zuiver, gebaseerd op wat er werkelijk geschreven staat in de door God geïnspireerde woorden.