Het religieuze masker: hoe bekering identiteit verving
In het vervolg van zijn boek behandelt Koestler de jaren ná de val van het Khazaarse rijk. Hij laat zien hoe, ondanks het uiteenvallen van hun politieke macht, het Joodse geloof dat zij als staatsgodsdienst hadden aangenomen, stevig bleef verankerd in hun cultuur. Hun heersers, hun aristocratie, hun soldaten en zelfs gewone burgers hadden zich eeuwenlang geïdentificeerd met het Jodendom — niet omdat ze erfgenamen waren van Abraham, maar omdat hun koningen dat geloof ooit als religieuze vlag hadden gekozen.
Het gevolg daarvan was dat een heel volk dat geen enkele bloedlijn had naar de Bijbelse aartsvaders, toch met overtuiging en discipline de gebruiken van het Joodse geloof in stand hield — besnijdenis, sabbatsrust, spijswetten, en de studie van de Talmoed. Door de eeuwen heen begonnen ze zichzelf ook zo te noemen: Joden. Niet uit bedrog, maar uit gewoonte. Maar de implicatie daarvan is enorm: hun Joods-zijn was geen kwestie van afstamming, maar van religieuze adoptie.
En dat roept een fundamentele vraag op: is Joods-zijn een kwestie van bloed, of van religie? En belangrijker nog: wat bedoelt de Bijbel wanneer zij spreekt over het “volk van Israël”? Gaat het dan om religieuze beleving, of om erfelijke afstamming?
“Zij zeggen wel dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zij liegen; zie, Ik zal hen maken dat zij komen en zich neerbuigen voor uw voeten, en erkennen dat Ik u liefheb.” Openbaring 3:9
Dit vers, waarin Jezus zelf spreekt tot de gemeente in Filadelfia, is confronterend. Hij maakt een onderscheid tussen mensen die zichzelf Joden noemen, maar het in werkelijkheid niet zijn, en Zijn eigen geliefde volk. Dat onderscheid is niet religieus — het is identiteitsbepalend. En precies dát is waar de geschiedenis van de Khazaren ons mee confronteert.
Koestler laat zien hoe de migratie van deze bekeerde Joden naar Oost-Europa geleidelijk aan leidde tot de opbouw van Joodse gemeenschappen in Polen, Litouwen, Oekraïne en uiteindelijk ook Duitsland en Frankrijk. Ze vormden gesloten gemeenschappen, trouw aan hun religie, vaak afgezonderd van de niet-Joodse bevolking, en met een eigen juridische en religieuze infrastructuur. Wat daarbij opvalt, is dat deze gemeenschappen opvallend snel groeiden — niet alleen door natuurlijke aanwas, maar ook door instroom van andere groepen, waaronder bekeerlingen.
Want de Khazaren waren niet de enige niet-Semieten die het Jodendom aannamen. Koestler noemt ook andere kleinere stammen en families, onder wie Arabieren, Berbers en zelfs Europeanen, die zich bij het Joodse geloof voegden. In de loop van honderden jaren ontstond er zo een religieuze identiteit die steeds verder werd losgemaakt van haar etnische wortels. Wat begon als een geloof van een familie — het huis van Abraham — werd een religie die kon worden aangenomen door ieder die dat wilde. Maar daarmee veranderde ook de aard van wat het betekende om “Jood” te zijn.
“Want hij is niet een Jood die het uiterlijk is, noch is dat de besnijdenis die in het vlees zichtbaar is; maar hij is een Jood die het in het verborgene is, en de besnijdenis is die van het hart, in geest, niet naar de letter.” Romeinen 2:28–29
Paulus maakt hier een theologisch punt, maar het resoneert met wat Koestler historisch laat zien. De echte identiteit wordt niet bepaald door uiterlijk vertoon of afkomst alleen, maar door de geestelijke werkelijkheid. Toch blijft de historische waarheid belangrijk. Want wanneer een volk dat zich Joden noemt in feite niet afstamt van Israël, maar wel wordt erkend als erfgenamen van Gods beloften, dan ontstaat er verwarring — theologisch, profetisch en moreel.
Het is niet de schuld van de Khazaren. Zij kozen een religie die hen als volk verbond, en dat is begrijpelijk. Maar de fout begint wanneer hun afstammelingen in latere eeuwen worden gezien als het Israël van de Bijbel, terwijl ze dat biologisch niet zijn. Dan wordt het geloof vervangen door een vals beeld van identiteit — en dat beeld is wat in veel kerken tot op de dag van vandaag zonder vragen wordt overgenomen.
Wat Koestler met zijn boek bereikt, is niet alleen een correctie van een historische misvatting, maar een oproep tot bezinning. Want als de moderne Joden in overgrote meerderheid afstammen van het Khazaarse volk, en dus Jafetieten zijn — geen Semieten — dan kunnen zij onmogelijk de erfgenamen zijn van het verbond dat God sloot met Abraham, Izaäk en Jakob. En dat betekent dat de profetieën, de beloften, en de geestelijke lijn ergens anders gezocht moeten worden.
“Zo zegt de HEERE: Indien gij Mijn verbond met de dag en Mijn verbond met de nacht kunt verbreken, zodat dag en nacht niet meer op hun tijd zijn, dan zal ook Mijn verbond met David, Mijn knecht, verbroken kunnen worden.” Jeremia 33:20–21
Gods verbond is niet verdwenen. Maar misschien is het wél verkeerd toegeëigend. En dat besef moet ons terugbrengen naar de Schrift, naar studie, en bovenal naar waarheid.
Verwarring als wapen: hoe identiteit werd omgebogen tot macht
Koestler komt in de latere hoofdstukken van zijn boek terug op een centrale paradox. Aan de ene kant toont hij overtuigend aan dat de overgrote meerderheid van het moderne Jodendom afstamt van de Khazaren, een volk dat zich pas in de achtste eeuw tot het Jodendom bekeerde. Aan de andere kant erkent hij dat dit feit vrijwel volledig onbekend is gebleven in het publieke bewustzijn. Die onbekendheid is volgens hem geen toeval, maar het gevolg van bewuste keuzes — door historici, theologen, en zelfs Joodse geleerden. Want als de ware oorsprong van het hedendaagse Jodendom aan het licht komt, heeft dat verstrekkende gevolgen voor religieuze, politieke en maatschappelijke structuren over de hele wereld.
Die verwarring over identiteit is, zoals Koestler stelt, geen zwakte, maar een wapen geworden. Een middel waarmee macht wordt verkregen — en behouden. Als je een religieuze identiteit kunt aannemen die wortelt in heiligheid, uitverkiezing en goddelijke beloften, zonder dat je biologisch of geestelijk tot die lijn behoort, dan bezit je een enorm psychologisch en sociaal voordeel. Je kunt claims doen op land, geschiedenis, schuld, respect, privileges — alles op basis van een identiteit die niemand openlijk durft te bevragen. Want wie dat wél doet, wordt onmiddellijk beschuldigd van haat of antisemitisme. Maar zoals eerder al is vastgesteld: als deze mensen geen Semieten zijn, kan kritiek op hun macht of hun claims ook geen antisemitisme zijn.
“En het zal geschieden ten tijde van het einde, dat de koning van het zuiden met hem zal botsen, en de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens, en met ruiters, en met vele schepen; en hij zal landen binnentrekken en ze overspoelen en doortrekken.” Daniël 11:40
Deze profetie beschrijft een toekomstige botsing tussen machten uit het noorden en het zuiden, wat velen hebben geïnterpreteerd als een verwijzing naar politieke blokken of wereldrijken. Maar wat als die koning van het noorden — met enorme strategische middelen en subtiele invloed — in werkelijkheid een heropstanding is van de oude Khazaarse macht? Niet meer als militair rijk, maar als ideologisch en religieus systeem dat zichzelf wereldwijd heeft ingeplant?
Koestler probeert in zijn werk neutraal te blijven, maar kan de implicaties niet negeren. Hij citeert Joodse academici, rabbijnen, historici en encyclopedieën die — wanneer ze eerlijk zijn — toegeven dat het grootste deel van het wereldjodendom van niet-Israëlitische afkomst is. Toch zijn het juist deze mensen die vandaag aan de basis staan van het wereldbeeld van miljoenen christenen. Zij worden gepresenteerd als het “oude volk Israël”, terwijl zij in werkelijkheid deel zijn van een bekeerd steppevolk uit Centraal-Azië.
In Koestlers betoog komt telkens opnieuw naar voren hoe de religieuze bekering van de Khazaren geleidelijk plaats maakte voor een politieke identiteit. Wat begon als een keuze voor het Joodse geloof werd in latere eeuwen een machtige bron van invloed — in financiën, in media, in revoluties, en zelfs in het stichten van staten. Die overgang van religie naar strategie, van geloof naar geopolitiek, werd niet openlijk beleden, maar achter de schermen gekoesterd.
“Wie zegt dat hij in het licht is en zijn broeder haat, is nog steeds in de duisternis.” 1 Johannes 2:9
Het probleem is niet het Joodse geloof zelf, en ook niet de mensen die het aanhangen. Het probleem ontstaat wanneer dat geloof wordt gebruikt als legitimatie voor macht — als schild tegen kritiek, als rookgordijn voor historische onwaarheid, en als vervanging voor het echte Israël dat God in Zijn Woord heeft bedoeld.
Koestler, als intellectueel en vrijdenker, stelt die vragen vanuit een verlangen naar waarheid. Niet om af te breken, maar om duidelijkheid te brengen. Want als de wereld blijft leven in de illusie dat het moderne Jodendom identiek is aan het bijbelse Israël, dan zal men de Schrift blijven lezen door een verkeerde lens. En die verwarring leidt tot verkeerde theologie, verkeerd wereldbegrip, en uiteindelijk tot verkeerde keuzes.
Hij zegt niet dat er een wereldwijde samenzwering is, of dat alle Joden deze leugen bewust onderhouden. Integendeel: velen weten het zelf niet eens. Ze zijn opgevoed met een bepaalde overtuiging, net als wij allemaal. Maar waarheid blijft waarheid, ook wanneer zij onbekend of ongewenst is.
“Mijn volk gaat te gronde door gebrek aan kennis; omdat gij de kennis verworpen hebt, zal Ik u verwerpen dat gij Mij geen priester zijt.” Hosea 4:6
Daarom is kennis zo belangrijk. Niet alleen historische kennis, maar kennis die leidt tot zelfonderzoek. Want als wij verkeerd hebben geloofd, dan moeten we dat onder ogen zien. Als wij de verkeerde mensen hebben aangezien voor Gods volk, dan is het tijd om opnieuw te kijken — dit keer door de bril van de Schrift, en niet door die van traditie of geopolitiek.
Een nageslacht uit de steppen: hoe de Asjkenazim ontstonden
Naarmate Koestler verder de lijnen uitzet, wordt duidelijk dat het proces waarmee de Khazaren opgingen in het Europese Jodendom niet plotseling verliep. Het was geen abrupte overgang, maar een geleidelijke versmelting van volk, religie en gewoonte. De Khazaren, verdreven uit hun oorspronkelijke koninkrijk, trokken westwaarts en vestigden zich in de steden en dorpen van Oost-Europa — in het bijzonder in het gebied dat later bekend zou staan als het Jiddisjtalige “sjtetl”-gebied. Daar ontstond de bevolkingsgroep die we vandaag de dag kennen als de Asjkenazische Joden.
Volgens Koestler zijn het dus deze mensen — de afstammelingen van de Khazaren — die eeuwen later zouden worden aangezien voor het bijbelse Israël. En hoewel ze zich vasthielden aan Joodse religieuze gebruiken, waren ze genetisch geen Israëlieten, maar Jafetieten — afstammelingen van Noachs zoon Jafet, via Togarma en Gomer, niet via Sem.
“En de zonen van Jafet waren Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Tiras.” Genesis 10:2
“En de zonen van Gomer: Askenaz, en Rifat, en Togarma.” Genesis 10:3
Daar, in deze oude verzen uit Genesis, verschijnt een naam die eeuwen later zou worden aangenomen door miljoenen Joden: Askenaz. Het is geen Hebreeuwse naam in religieuze zin, maar een geografische en etnologische aanduiding uit het nageslacht van Gomer. En juist die naam werd het label voor de grootste Joodse bevolkingsgroep van de moderne tijd: de Asjkenazim.
Dit is geen toeval, maar een afspiegeling van hoe identiteit in de loop van de geschiedenis is gevormd. Niet door afstamming uit Abraham, maar door de vermenging van een geopolitieke bekering en een eeuwenlange cultuurontwikkeling. De Asjkenazim zijn dus letterlijk genoemd naar een afstammeling van Jafet — Askenaz — en niet naar enige bijbelse stam van Israël. Het is alsof het bewijs van hun ware afkomst altijd al voor ons lag, gewoon in de tekst van Genesis, maar we hebben het nooit opgemerkt.
Koestler wijst erop dat het gebruik van die naam al eeuwen teruggaat. De middeleeuwse Europese christenheid noemde de Joden in hun omgeving “Asjkenazim” niet op basis van theologie, maar omdat ze hen geografisch daar plaatsten: niet in het oosten, waar Palestina lag, maar in de landen van Gomer en Togarma. Joodse geschriften zelf gebruikten dezelfde aanduiding, en in de loop van de eeuwen werd “Asjkenaz” geen plaats meer, maar een identiteit.
Toch dringt zich hier een fundamentele tegenstelling op. Want terwijl de Asjkenazische Joden trouw bleven aan religieuze gebruiken, verloren ze de herinnering aan hun werkelijke oorsprong. Ze zagen zichzelf als het volk van Israël — als het uitverkoren volk — terwijl ze in werkelijkheid afstamden van een bekeerd, niet-Semietisch volk uit de steppen van Eurazië.
“En zij zullen zeggen tot u: Waarom zegt gij dan: Wij zijn wijs, en de wet des HEEREN is bij ons? Waarlijk, zie, tevergeefs heeft de pen der schriftgeleerden haar valselijk gemaakt.” Jeremia 8:8
De profeet Jeremia klaagt hier dat het Woord van God verdraaid werd door de schriftgeleerden. Dat wat geschreven stond, werd door menselijke uitleg misvormd tot iets wat het niet was. En in die geest is ook de geschiedenis van de Asjkenazim te verstaan: een volk dat zichzelf identificeerde met Gods beloften, op basis van traditie en religie, maar niet op basis van bloedlijn of waarheid.
Koestler is zich scherp bewust van de gevoeligheid van deze stelling. Hij benadrukt dat zijn boek geen aanval is op het Jodendom als religie, maar een poging om de historische feiten te scheiden van religieuze aannames. Hij stelt: als we werkelijk willen weten wie Israël is, dan moeten we durven kijken naar waar de mensen vandaan komen die zich op Israël beroepen. En als we ontdekken dat zij biologisch geen Israël zijn, dan moeten we de moed hebben om dat onder ogen te zien — ook al betekent dat dat we de funderingen van ons moderne denken moeten herzien.
“Want niet de hoorder der wet is rechtvaardig voor God, maar de dader der wet zal gerechtvaardigd worden.” Romeinen 2:13
De Asjkenazim hebben eeuwenlang de uiterlijke tekenen van het Joodse geloof onderhouden, maar waren zij werkelijk het volk aan wie de Wet gegeven was? Dat is de vraag die centraal staat in Koestlers betoog. Hij vraagt ons niet om te veroordelen, maar om te onderscheiden. En dat onderscheid is vandaag belangrijker dan ooit, nu politieke en religieuze machten hun identiteit en autoriteit baseren op een veronderstelde bloedlijn die historisch niet klopt.
Het zwijgen van de geschiedschrijving: waarom feiten werden genegeerd
Naarmate Koestler zijn argumenten verder ontvouwt, legt hij de nadruk op een merkwaardig patroon in de moderne geschiedschrijving: het bijna volledige negeren van het Khazaarse verhaal. Hij verwijst naar encyclopedieën, handboeken en leerboeken waarin het Khazaarse rijk nauwelijks wordt genoemd, en als het al wordt besproken, dan vrijwel zonder verwijzing naar hun bekering tot het Jodendom of hun invloed op het hedendaagse Joodse volk. Koestler noemt het “de conspicuously absent chapter” — het opvallend ontbrekende hoofdstuk.
Deze stilte is des te opmerkelijker omdat het hier niet gaat om een obscuur volk of een kortstondige stam. De Khazaren beheersten vijfhonderd jaar lang een uitgestrekt gebied tussen de Zwarte en de Kaspische Zee, hadden diplomatieke betrekkingen met zowel het Byzantijnse rijk als het kalifaat, en voerden meerdere oorlogen die in diverse Arabische en Byzantijnse bronnen uitvoerig zijn vastgelegd. Hun bekering tot het Jodendom was uniek in de wereldgeschiedenis — het enige bekende voorbeeld van een volledig volk, inclusief hun leiderschap, dat zich tot de Joodse religie bekeerde zonder biologische band met de Hebreeën.
Toch hebben moderne historici dit hoofdstuk weggelaten of gemarginaliseerd. Waarom?
Koestler suggereert dat het antwoord ligt in de implicaties. Als het grootste deel van de moderne Joden afstamt van een bekeerd steppevolk uit Centraal-Azië, dan ondermijnt dat het idee van een biologisch verbonden, homogeen Joods volk dat via een rechte lijn teruggaat tot Abraham, Izaäk en Jakob. En dat raakt aan fundamentele aannames die zowel binnen het Jodendom als binnen het christendom diep verankerd zijn.
“Want de tijd zal komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij naar hun eigen begeerten zich leraars zullen verzamelen, omdat hun gehoor verwend is; en zij zullen hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels.” 2 Timoteüs 4:3–4
Paulus waarschuwt dat mensen op den duur liever naar verzinsels luisteren dan naar de waarheid. En dat is precies wat hier lijkt te zijn gebeurd. De waarheid over de oorsprong van miljoenen Joden werd als ongemakkelijk ervaren, als onhandig in het licht van theologische systemen en politieke verhoudingen. Dus werd het hoofdstuk over de Khazaren eenvoudigweg genegeerd, verwijderd uit het collectieve geheugen.
Koestler wijst erop dat zelfs in Joodse bronnen deze geschiedenis maar mondjesmaat wordt besproken. De standaardwerken van Joodse historici erkennen weliswaar de bekering van de Khazaren, maar doen er vervolgens niets mee. Het wordt gepresenteerd als een vreemd feitje uit het verleden, zonder verdere doorwerking naar de hedendaagse Joodse identiteit. En dat terwijl genetisch en historisch bewijs aangeeft dat het merendeel van de Joodse gemeenschappen in Europa — en dus ook in Amerika en Israël — hun oorsprong vinden in juist dat bekeerde volk.
“Zij hebben het zichtbare beeld der onvergankelijke God verwisseld in een beeld, gelijkend op een vergankelijk mens.” Romeinen 1:23
Wat Paulus hier beschrijft over afgoderij is in bredere zin ook van toepassing op het vervangen van waarheid door traditie. Want zodra de identiteit van Israël wordt vervangen door een ander volk — dat op religieuze gronden zijn plaats inneemt — ontstaat er een vals beeld. En als dat beeld vervolgens wordt aanbeden, verdedigd en verheven tot onaantastbare waarheid, dan is er geen ruimte meer voor correctie. Dan wordt elk feit dat die traditie tegenspreekt, automatisch verdacht gemaakt of genegeerd.
Koestlers eigen motivatie om dit boek te schrijven, lijkt voort te komen uit een diepe innerlijke drang naar transparantie. Als Jood wil hij weten waar hij werkelijk vandaan komt. En hij roept anderen op om diezelfde eerlijkheid te betrachten. Hij schrijft niet als vijand, maar als onderzoeker — iemand die liever een ongemakkelijke waarheid kent, dan leeft in een comfortabele leugen.
En precies dat is ook wat van ons gevraagd wordt. Want als wij Gods volk willen herkennen, moeten we bereid zijn om tradities los te laten. Om te onderzoeken, te toetsen, en zo nodig te herzien wat ons is geleerd.
“Onderzoekt alle dingen, behoudt het goede.” 1 Thessalonicenzen 5:21
De moderne mythe van het ‘uitverkoren volk’
De overgrote meerderheid van de mensen die vandaag als “Joden” worden beschouwd, stamt volgens Arthur Koestler niet af van Abraham, Izaäk en Jakob, maar van het Khazaarse rijk — een volk van Jafetitische oorsprong dat zich in de achtste eeuw na Christus tot het Jodendom bekeerde. In plaats van af te stammen van Sem, zoals het bijbelse Israël, stammen zij af van Gomer, Togarma en Askenaz — namen die we terugvinden in Genesis 10 als zonen van Jafet.
“De zonen van Jafeth waren: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Thiras.
En de zonen van Gomer: Askenaz, Rifat en Togarma.” Genesis 10:2–3
Deze mensen zijn dus geen Semieten. Toch wordt kritiek op hun ideologie of invloed in de moderne wereld vaak afgedaan als antisemitisme — een term die, in dit geval, feitelijk onjuist is. Er is sprake van een collectieve verwarring: een verwisseling van identiteit die diepe theologische, culturele en politieke gevolgen heeft.
Volgens Koestler ontstond deze verwarring niet zomaar. Ze werd in stand gehouden en zelfs versterkt door generaties van theologen, politici en religieuze leiders die de geschiedenis van het Khazaarse rijk negeerden of niet kenden. Het gevolg is dat miljoenen christenen vandaag geloven dat het moderne Joodse volk het bijbelse Israël is, en dat Gods beloften aan Abraham nog altijd via hen werken — inclusief de bekende tekst:
“Ik zal zegenen wie u zegenen, en vervloeken wie u vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden.” Genesis 12:3
Deze belofte wordt vandaag toegepast op mensen die nooit iets met Abraham te maken hebben gehad. Mensen die zich pas vele eeuwen ná de geboorte van Christus tot het Jodendom bekeerden — als natie, niet als individu. De verwarring wordt zelfs aangemoedigd binnen de moderne kerk. Grote namen uit de evangelische wereld — Billy Graham, Hal Lindsey, Jimmy Swaggart — hebben zonder aarzeling gepreekt dat Amerika gezegend is vanwege zijn steun aan Israël. Maar als dit Israël niet het Israël van de Bijbel is, dan is die hele theologie gebouwd op drijfzand.
“Ik ken uw werken, en verdrukking, en armoede — maar u bent rijk — en ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn een synagoge van de satan.” Openbaring 2:9
“Zie, Ik geef u van de synagoge van de satan, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken dat zij komen en zich neerbuigen aan uw voeten, en erkennen dat Ik u liefheb.” Openbaring 3:9
Deze verzen krijgen pas echte betekenis als we erkennen dat er inderdaad mensen zijn die zichzelf Jood noemen, zonder het werkelijk te zijn. Koestler heeft dat historisch blootgelegd. Wat eeuwenlang verzwegen werd, komt nu aan het licht. De Khazaren waren geen afstammelingen van Jakob. Ze kwamen niet uit Kanaän, maar uit de regio rond de Kaspische Zee. Ze volgden het Jodendom omdat hun koning dat in de achtste eeuw instelde als staatsreligie — niet omdat ze deel uitmaakten van Gods verbond.
En toch is deze groep — of beter gezegd, hun afstammelingen — erin geslaagd om wereldwijd erkend te worden als het volk van God. Ze ontvingen privileges, bescherming, politieke steun en zelfs herstelbetalingen, allemaal op basis van een identiteitsclaim die nooit serieus is onderzocht. Ondertussen worden de werkelijke afstammelingen van Israël vergeten, verdrukt of gewoonweg niet herkend.
“En u zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken.” Johannes 8:32
De waarheid maakt vrij, maar slechts als men haar durft te aanvaarden. Wat Koestler ons biedt, is geen speculatie, maar historisch onderbouwd onderzoek. Hij citeert bronnen uit Joodse encyclopedieën, Byzantijnse kronieken, Arabische geschriften en moderne genetica. Alles wijst in dezelfde richting: het Europese Jodendom, en daarmee het grootste deel van het wereldjodendom, heeft zijn oorsprong niet in Juda of Israël, maar in Khazarië.
Deze waarheid is ongemakkelijk, maar noodzakelijk. Want zolang de kerk vasthoudt aan een verkeerd begrip van wie Israël werkelijk is, zal haar theologie misvormd blijven. Gods beloften zijn niet verbroken, maar ze gelden voor het ware Israël — niet voor een natie die die naam heeft aangenomen, maar nooit deel was van het oorspronkelijke verbond.
Een identiteit gebouwd op zand: de kracht van een eeuwenoude vergissing
Door de eeuwen heen is het beeld van het Joodse volk als het uitverkoren volk van God vrijwel onaantastbaar geworden. Het is een idee dat diep is ingebed in de theologie van het Westen, in de structuur van wereldpolitiek, en zelfs in de morele reflexen van moderne samenlevingen. Wie het in twijfel trekt, riskeert maatschappelijke uitsluiting of wordt beschuldigd van haat. Maar wat als dat beeld — hoe heilig het ook wordt gehouden — in werkelijkheid niet strookt met de waarheid?
Koestler heeft aangetoond dat het overgrote deel van de Joden van vandaag geen afstammelingen zijn van de twaalf stammen van Israël. Zij zijn niet voortgekomen uit de linie van Sem, maar uit die van Jafet. Ze stammen af van Askenaz en Togarma, de zonen van Gomer — precies zoals beschreven in de zogenaamde volkerentafel van Genesis 10.
“De zonen van Gomer: Askenaz, Rifat en Togarma.” Genesis 10:3
Askenaz werd, eeuwen later, de naam van een regio in Europa — het gebied dat wij nu grofweg aanduiden als Duitsland, Polen, Oekraïne en Rusland. En het is vanuit deze streken dat de moderne Asjkenazische Joden ontstonden: niet als voortzetting van het bijbelse Juda, maar als nageslacht van het bekeerde Khazaarse volk dat zich het Joodse geloof had eigen gemaakt.
Dit is geen detail of voetnoot in de geschiedenis. Het is een structureel misverstand dat generaties lang de basis heeft gevormd voor onze kijk op Israël, op de profetieën, op de eindtijd en zelfs op Gods karakter. Want als we het verkeerde volk als “Israël” beschouwen, dan zullen we ook de Schrift verkeerd interpreteren. En daaruit volgt een kettingreactie van theologische dwalingen.
“Zij zeggen wel dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zij liegen.” Openbaring 3:9a
Deze uitspraak van Christus zelf, gericht aan de gemeente van Filadelfia, is profetischer dan ooit. Want precies dit is vandaag de situatie. Een volk dat zichzelf “Jood” noemt, dat wereldwijd als “Israël” wordt erkend, maar dat biologisch en historisch geen deel is van het verbond dat God met Abraham sloot. Zij liegen niet noodzakelijkerwijs bewust, maar de leugen leeft voort — gevoed door traditie, geopolitiek en religieuze onwetendheid.
Koestler stelt dat deze vergissing werd versterkt door stilte. Stilte in de academische wereld, waar historici het Khazaarse element liever vermeden. Stilte in de kerken, waar predikanten zich hielden aan traditionele opvattingen. En stilte in de media, waar de associatie tussen Joden en Israël als onaantastbaar werd beschouwd.
Die stilte was niet neutraal. Ze had gevolgen. Ze leidde ertoe dat miljoenen christenen hun geloof baseerden op een verkeerd uitgangspunt — namelijk, dat Gods verbond vandaag nog rust op het volk dat wij “Joden” noemen. In werkelijkheid is het Joodse volk van vandaag in grote meerderheid het resultaat van een religieuze bekering, niet van goddelijke uitverkiezing.
“Indien gij Abrahams kinderen waart, zoudt gij de werken van Abraham doen.” Johannes 8:39b
Christus zei dit tegen de religieuze elite van zijn tijd. Ze beweerden kinderen van Abraham te zijn, maar hun daden bewezen het tegendeel. Zo is het ook nu: afkomst is niet slechts een claim, het moet overeenkomen met geestelijke realiteit. En als er een kloof zit tussen wat men beweert te zijn, en wat men in wezen is — dan wordt die kloof door God aan het licht gebracht.
Dat is wat nu aan het gebeuren is. De waarheid over de Khazaren is geen marginale theorie meer. Ze wordt bevestigd door historici, genetici en onderzoekers van uiteenlopende achtergronden. De encyclopedieën zelf erkennen het — zij het schoorvoetend. En met die erkenning vervalt het fundament onder een groot deel van de moderne Joodse identiteit zoals die in het Westen wordt begrepen.
Toch blijven velen zich eraan vastklampen. Want als dit beeld instort, stort er veel meer in mee: de theologie van christenen, het wereldbeeld van kerken, het buitenlandse beleid van naties, en het fundament onder de staat Israël zoals die in 1948 werd uitgeroepen.
Maar de waarheid laat zich niet tot zwijgen brengen.
“Want er is niets verborgen dat niet geopenbaard zal worden, en er is niets geheim dat niet bekend zal worden en aan het licht komen.” Lukas 8:17
De ontmaskering van een eeuwenoude identiteit
De geschiedenis van het Khazaarse rijk, hun bekering tot het Jodendom, en hun invloed op de vorming van het moderne wereldjodendom is meer dan een voetnoot in de geschiedenis. Het is een sleutel. Een sleutel die toegang geeft tot een dieper begrip van identiteit, waarheid, en de geestelijke werkelijkheid achter de wereld waarin we leven.
Door de beweringen van Koestler onder ogen te zien, worden we geconfronteerd met de mogelijkheid dat één van de krachtigste religieuze claims uit de moderne tijd berust op een historische vergissing. Dat het volk dat zich vandaag beroept op het verbond van God met Israël, in werkelijkheid geen afstammelingen zijn van Jakob, maar van Jafet. Dat hun identiteit als “Joden” geen voortvloeisel is uit Gods verkiezing, maar uit een keuze van een koning in de achtste eeuw — een keuze die door zijn volk werd gevolgd en vervolgens door de wereld werd aangenomen als een feit.
“Niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden tot nageslacht gerekend.” Romeinen 9:8
De belofte is niet gebonden aan religieuze gebruiken, uiterlijk vertoon of een overgeleverde naam. Ze is gebonden aan Gods soevereine verkiezing. En wanneer een volk, hoe religieus ook, die belofte op zichzelf toepast zonder daartoe geroepen te zijn, ontstaat er niet alleen verwarring, maar ook geestelijke verduistering.
Door de ware geschiedenis te herkennen, komt ook de ware identiteit van Israël weer in beeld. Het volk van God is niet verloren. Het is niet vergeten. Het is verstrooid, ja — maar herkenbaar voor wie ogen heeft om te zien en oren om te horen. Niet volgens het beeld dat de wereld geeft, maar volgens het beeld dat de Schrift ons voorhoudt. Een volk dat niet machtig is in deze wereld, maar dat God kent. Niet rijk aan bezit, maar rijk in geloof. Niet verheven in de ogen van mensen, maar uitverkoren in de ogen van God.
“Maar Gij, Israël, Mijn knecht, gij, Jakob, die Ik verkoren heb, het zaad van Abraham, Mijn vriend.” Jesaja 41:8
De terugkeer naar de waarheid begint bij het durven stellen van vragen. Wie is Israël werkelijk? Wie zijn de kinderen van de belofte? En op wie rusten Gods beloften vandaag?
Het antwoord ligt niet in de moderne staat Israël. Het ligt niet in Jeruzalem zoals de wereld het kent. Het ligt ook niet in de paleizen van religieuze macht of in de raadkamers van wereldleiders. Het ligt in Gods Woord. In Zijn onveranderlijke waarheid. En in de bereidheid van mensen om zich daarvan niet langer af te keren, maar zich erdoor te laten corrigeren.
De ontmaskering van de Khazaarse oorsprong van het moderne Jodendom is geen aanval op mensen, maar een uitnodiging tot helderheid. Tot het opnieuw overwegen van aannames die te lang als heilig zijn beschouwd, zonder dat ze dat in werkelijkheid waren. Tot het ontdekken van wie het ware Israël is — niet door bloed, maar door Geest. Niet door traditie, maar door belofte. En niet door naam, maar door roeping.
“En zij zullen Mijn volk zijn, en Ik zal hun God zijn.” Jeremia 32:38






