Door pastoor F.W.C. Neser. M.Sc
Nederlandse bewerking kolonel G.J. van Loon
Inleiding
De geschiedenis van Ruth wordt vaak gebruikt als voorbeeld van door de Bijbel gesanctioneerde rasvermenging. Immers, de Here Jezus zelf zou vreemd bloed in zich hebben. Via Ruth, de Moabitische, Tamar de schoondochter van Juda en Rachab de hoer uit Jericho, zou Hij afstammen van andere volken.
Laten wij beginnen met Ruth, de bekendste van de drie.
Als men het boekje Ruth leest, zonder kennis van de daaraan voorafgaande Bijbelboeken, lijkt het inderdaad een romantische idylle. En dat is het ook. Het is een voorbeeld van Gods verheven plan om, door twee zuiver Israëlitische mensen tot elkaar te brengen, de Messias uit het volk Israël geboren te doen worden.
Men vindt het z’n mooi voorbeeld van toegestane rasvermenging omdat Ruth, een vreemde Moabitische vrouw is, die andere goden diende. En zij is toch maar mooi de voormoeder van de Here Jezus geworden! Heeft men echter de voorafgaande Bijbelboeken bestudeerd, dan zou dat lijnrecht tegen Gods Woord ingaan. Dat nu is onmogelijk!
In Deuteronomium 23:3-6 staat heel duidelijk, dat een Moabiet niet in de gemeente des Heren mag komen. Zelfs in het tiende geslacht niet! Omdat zij bij de uittocht van het volk Israël uit Egypte, hen de doortocht door hun land geweigerd hadden.
Bovendien hadden zij voor veel geld de waarzegger Bileam ingehuurd om het volk Israël te vervloeken. Bileam kon de vloek echter niet zijn keel uitgewrongen krijgen. Hoe hij het ook probeerde, God liet hem een zegen in plaats van een vloek uitspreken. Toen het vervloeken dus niet lukte, heeft hij later nog een poging ondernomen om door rasvermenging Israël te doen vervloeken. Bileam wist heel goed dat de Israëlieten zich geen vreemde vrouwen mochten nemen. Toch zette hij vrouwen uit Midian (een deel van de Moabieten heette zo) aan, om ontucht met de zonen van Israël te bedrijven. Nu, dat hebben de Israëlieten geweten! Alle oversten van het volk, die daaraan meegewerkt hadden, moesten in het openbaar worden opgehangen. Alle mannen die iets met een Moabitische gehad hadden, werden gedood. Leest u zelf maar eens de hoofdstukken 22 tot 26 van Numeri. Lees daarna Numeri 31:1-24 en daarin vooral de verzen 13-17.
Numeri 31:13-17.
“Toen gingen Mozes en de priester Eleazar en al de hoofden der vergadering hun tegemoet tot buiten de legerplaats; en Mozes werd toornig op de aanvoerders van het leger, op de oversten over duizend en de oversten over honderd, die van de krijgstocht kwamen. En Mozes zeide tot hen: Hebt gij allen die van het vrouwelijk geslacht zijn, laten leven? Zie, dezen waren op raad van Bileam voor de Israëlieten aanleiding om trouwbreuk te plegen tegen de Here ter oorzake van Peor, zodat de plaag kwam onder de vergadering des Heren. Nu dan, doodt al wat onder de jeugdigen van het mannelijk geslacht is; en ook alle vrouwen die gemeenschap met een man hebben gehad zult gij doden”.
Dit waren de redenen dat er nooit een Moabiet in de gemeente des Heren (en dat is het volk Israël) mocht komen. Zelfs in de eeuwigheid niet Nehemia 13:1-4 bevestigt dat nog eens duidelijk!
Nehemia 13:1-4.
“Te dien dage werd uit het boek van Mozes voorgelezen ten aanhoren van het volk, en men vond daarin geschreven, dat geen Ammoniet of Moabiet ooit in de gemeente Gods mocht komen, omdat zij de Israëlieten niet met brood en met water waren tegemoet gekomen en tegen hen Bileam gehuurd hadden om hen te vervloeken, maar onze God veranderde de vervloeking in een zegen. Zodra zij dan de wet gehoord hadden, zonderden zij al wie van gemengde afkomst waren, van Israël af”.
Leest u vooral het boekje Ruth een paar keer zorgvuldig door. Bekende teksten waaraan men na de vermenging van vreemdelingen met Israël ophangt zijn de volgende.
Ruth 1:4.
“Dezen mannen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren”.
Vers 15-16.
“Toen zeide zij: Zie, uw schoonzuster is teruggekeerd naar haar volk en haar goden; keer terug, uw schoonzuster achterna. Maar Ruth zeide: Dring er bij mij niet op aan, dat ik u in de steek zou laten, door van u terug te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik heengaan. en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God”.
Vers 22.
“Zo keerde Naomi terug met Ruth, de Moabitische, haar schoondochter, die met haar uit het veld van Moab meegekomen was”.
2:10.
“Toen wierp zij zich op haar aangezicht, boog zich ter aarde en zeide tot hem: Waarom betoont gij mij uw gunst, dat gij uw oog slaat op mij, hoewel ik een vreemdelinge ben?”.
2:11.
“Boaz antwoordde haar: Mij is omstandig medegedeeld alles wat gij voor uw schoonmoeder gedaan hebt na de dood van uw man, en hoe gij uw vader en uw moeder en het land uwer geboorte hebt verlaten en gegaan zijt naar een volk, dat gij tevoren niet kendet”.
2:12.
‘De Here vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten deel van de Here, de God van Israël, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen”.
4:5.
“Op de dag, dat gij het land koopt uit de hand van Naomi, verwerft gij ook Ruth, de Moabitische!”
4:11.
“De Here make de vrouw (Ruth) die in uw huis komt, als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israël gebouwd hebben”.
We bekijken nu de geschiedenis van Ruth wat nader
Wegens hongersnood in het “land Juda” trekt Naomi met haar man en twee zonen naar het “veld van Moab”. Zij verblijven daar als vreemdelingen. Naomi wordt weduwe. Haar beide zoons trouwen met Moabietische vrouwen. De ene heette Orpa en de andere Ruth. De beide zoons sterven kinderloos. Haar schoondochters worden weduwe. Naomi, die zich nog steeds een vreemdeling voelt in het “veld van Moab”, vooral nu haar man en zoons zijn overleden, besluit terug te gaan naar het “land van Juda”. Zij gaat op weg en haar schoondochters gaan met haar mee. Naomi probeert haar schoondochters te bewegen om terug te gaan. – Naar hun ouderlijk huis. Het heeft immers toch geen zin om met haar mee te gaan. Zelf is ze veel te oud om nog kinderen te kunnen krijgen. Stel dat het mogelijk was, dan zouden zij toch eerst moeten wachten eer die eventuele zoons volwassen zouden zijn. Hier wordt de mogelijkheid van het zogenaamde “zwager-huwelijk” uit Deuteronomium 25:5-10 overwogen en tegelijkertijd de onmogelijkheid ervan ingezien.
Zouden Ruth en Orpa zoiets met Naomi kunnen bespreken, als zij niet naar de wetten van Israël leefden? Nee, zij kunnen beter terugkeren naar hun eigen land en met iemand van hun eigen leeftijd hertrouwen en kinderen krijgen. Het is voor Naomi immers veel verdrietiger dan voor hen. De naam van haar mans nageslacht zal niet meer gehoord worden in Israël Orpa is het met Naomi eens en gaat terug naar haar volk.
Dan spreekt Naomi de beroemde woorden tot Ruth: “Zie, uw schoonzuster is teruggekeerd naar haar volk en haar goden”.
Ruth is echter niet te bewegen en blijft bij Naomi. Ook zij spreekt beroemde woorden! “Waar gij heen gaat, zal ik heen gaan en waar gij de nacht doorbrengt zal ik de nacht doorbrengen, uw volk is mijn volk en uw God is mijn God!”.
Als blijkt dat Ruth vast besloten is om bij Naomi te blijven, gaan beiden op weg naar Betlehem in het “land van Juda”. In Betlehem aangekomen raakt de hele stad in opschudding. Naomi, die immers jaren geleden met haar gezin “geëmigreerd” was, is terug. Iedereen is nieuwsgierig. Dan doet Naomi haar droeve verhaal. Jullie kunnen me beter “Mara, de verbitterde” noemen, zegt zij. Vol ben ik heengegaan en leeg ben ik terug. Zo kwam Naomi weer op haar geboortegrond, samen met haar schoondochter uit het “veld van Moab” Tot zover hoofdstuk 1.
De oplettende lezer zal opgemerkt hebben dat in het boekje Ruth, zeven keer gesproken wordt over het “veld van Moab”.
- Waar lag dat nou precies, dat “veld van Moab?”.
- Wel, dat kunt u vinden in Numeri 21:21-30 en 22:1.
Pakt u nu eens een Bijbelse atlas en neem een kaart waarop de oostzijde van de Jordaan beschreven wordt. Zoek dan de namen op van de plaatsen en rivieren, die genoemd zijn in Numeri 21:10-35 en 22:1.
Vanaf vers 26 leest u dan dat het gebied van de koning van Moab vroeger veel groter was. Tot aan de plaats Hesbon toe. De Amorietische koning Sihon had echter een groot deel van zijn land veroverd. Vanaf de plaats Hesbon naar her Zuiden, tot aan de rivier de Arnon. Dat waren eens de “velden van Moab”. Na de verovering van de Amorietische koning Sihon, bleef het gebied echter zijn oorspronkelijke naam behouden. Dat “veld van Moab” nu, veroverd dus door koning Sihon, werd nu onder leiding van Mozes, veroverd door de Israëlieten. De gehele bevolking werd volkomen verslagen. Niemand ontkwam. Lees de verzen 31-35 van Numeri 21.
Numeri 21:31-35.
“Israël woonde in het land der Amorieten. Nadat Mozes Jazer had laten verspieden, namen zij haar onderhorige plaatsen in en verdreven de Amorieten, die daar waren. Daarop wendden zij zich en trokken op in de richting van Basan, toen trok Og, de koning van Basan, hun tegemoet hij en zijn gehele volk, om bij Edreï slag te leveren. Doch de Here zeide tot Mozes: Vrees hem niet, want Ik geef hem met zijn gehele volk en zijn land in uw macht, en gij zult met hem doen gelijk gij gedaan hebt met Sichon, de koning der Amorieten, die te Chesbon woonde. En zij versloegen hem en zijn zonen en zijn gehele volk zo volkomen, dat zij niemand lieten ontkomen; en zij namen zijn land in bezit”.
Numeri 22:1 begint dan ook met de woorden: “Toen braken de Israëlieten op en legerden zich in “de velden van Moab” aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho”.
Het “veld”, of de “velden van Moab”, lag dus aan de overzijde van de Jordaan. In het deel tegenover Jericho is Mozes gestorven. Deuteronomium 34:1-8.
Later werd ook nog het gebied van die andere Amorietische koning, genaamd Og, veroverd. (hij was niet meer dan vier meter lang – zijn rustbank was 9×4 el. Een meter is drie el – een normale rustbank dus en volgens mij had de koning waarschijnlijk ook normale afmetingen). Tot aan de Hermon toe, Numeri 21:33-35 en Deuteronomium 3:1-12, vers 11. Dat land heette later Gilead. Jozua 13:8-33. – Het gehele Overjordaanse werd later Gilead genoemd.
Zo werd het gehele gebied ten Oosten van de Jordaan, onder leiding van Mozes, door Israël in bezit genomen. Van het land Kanaän was nog geen centimeter veroverd. Dat gebeurde later, onder leiding van de opvolger van Mozes, onder Jozua. Het waren de stammen Ruben en Gad, die vanwege hun geweldige aantal aan vee, een voorkeur hadden voor de “vruchtbare velden van Moab”. Zij vroegen aan Mozes of zij dat land in bezit konden krijgen: “Doe ons niet over de Jordaan trekken”, zo smeekten zij Mozes. Dat viel bij Mozes niet in goede aarde. Hij verweet de Rubenieten en Gadieten, dat zij het volk weer bang zouden maken, zoals vroeger al eens eerder gebeurd was. Toen brachten verspieders, die het land Kanaän verkenden angst makende berichten mee; over Enakieten, onneembare steden enzovoort. (Numeri 13:1 & 14:38). Maar de beide stammen haastten zich Mozes te verzekeren dat dat niet de bedoeling was. Integendeel, zij zouden juist voorop gaan bij de verovering van Kanaän.
Dit gehele verhaal kunt u lezen in Numeri 32:1-42.
Zo gebeurde het ook. Bij de verovering van het land Kanaän gingen Ruben en Gad voorop. Ook Manasse was daarbij, hij wilde graag in het land van koning Og wonen.
Leest u nu Jozua 22:1-34.
Na de verovering van het – land Kanaän, keren twee en een halve stam terug naar het – land, aan de Overzijde van de Jordaan. Zij worden ook wel het – “overblijfsel” of de rest (die niet meeging naar Kanaän) genoemd.
Jozua prijst hen, dat zij de hen opgelegde taak zo goed volbracht hebben. Maar hij waarschuwt hen ernstig: “Volbreng nauwgezet en ernstig het gebod en de wet, welke Mozes, u geboden heeft: dat gij de Here, uw God zoudt liefhebben, in al zijn wegen wandelen, zijn geboden onderhouden, Hem aanhangen, en Hem dienen met geheel uw hart en met geheel uw ziel”. Dat beloofden ze.
In het “veld van Moab” woonden dus Israëlieten die dezelfde God aanbaden als alle andere Israëlieten! Daarom kon Ruth geheel naar waarheid uitroepen: “Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God!”.
Orpa keerde terug naar haar volk en haar goden. Dat volk bestond dus uit Israëlieten.
Het verhaal speelt zich af in de tijd van de Richteren. Dit is een belangrijke mededeling in Ruth 1:1, dat het verhaal van Ruth zich in de Richteren tijd afspeelt. Dit werpt licht op het woord “goden” uit Ruth 1:15. Het zijn namelijk de goden uit Exodus 22:8-9.
“Indien de dief niet gevonden wordt, zal de heer des huizes tot de goden naderen, om te zweren, dat hij zijn hand niet uitgestoken heeft naar de have van zijn naaste. Bij elke zaak van verduistering, hetzij van een rund, een ezel, een stuk kleinvee, een gewaad, hetzij van welk verloren voorwerp ook, waarvan de eigenaar zegt: dat is het – zal hun beider zaak tot de goden komen. Hij, die de goden schuldig verklaren, zal aan zijn naaste het dubbele als vergoeding geven”.
En dat zijn Israëlieten die recht spreken inzake onderlinge verschillen. Die rechters of richters worden daar goden genoemd. Orpa ging dus terug naar haar God, dat is de God van Israël en naar haar Richteren, oftewel haar goden. Keren wij terug naar Jozua 22 en lees dit hoofdstuk nog eens over. Merk op, dat de stammen Ruben en Gad plus de halve stam Manasse een altaar bouwen. Jozua 22:11. Precies op de plaats waar men een herinneringsteken aan de wonderbare doortocht door de Jordaan had gebouwd. Jozua 4:20. Dit wekt de woede op van de Israëlieten die in het land Kanaän wonen.
De plaats van Israëls samenkomst voor het aangezicht des Heren is immers te Silo. Jozua 18:1, 8, 10. Dáár staat het altaar waarop geofferd wordt! Er breekt bijna een oorlog uit. Dan haastten zich de Israëlieten van de Overzijde van de Jordaan, hun broeders te verzekeren, dat zij niets kwaads in de zin hebben. Het tegendeel is waar. Het altaar dat gebouwd wordt, is geen brandofferaltaar, het is een getuigenisaltaar. Om de Israëlieten uit het “land Kanaän” eraan te herinneren, dat er aan de Overkant van de Jordaan, in het “land Gilead” en in het “veld van Moab” ook Israëlieten wonen, die dezelfde God aanbidden en ook onder de Wet van Mozes staan.
Na verloop van jaren zou men dat kunnen vergeten en zou men hen als vreemden beschouwen. Iets wat in de tijd van Ruth min of meer is gebeurd. Ruth werd als vreemdelinge gezien omdat zij uit een ander deel van Israël kwam. Net zoals iemand uit Drenthe zich in Amsterdam een vreemdeling zal voelen.
In Richteren 17 wordt verhaald over een man uit Juda Richteren 17:7. Hij was een Israëliet en verbleef in het gebergte van Efraïm als vreemdeling.
“Nu was er een jongeling uit Betlehem in Juda, uit het geslacht Juda; hij was een Leviet en hij vertoefde daar als vreemdeling”.
Ruth was dus volkomen op de hoogte van de wetten en inzettingen van Mozes. Die waren alleen gegeven aan en het bezit van “de gemeente van Jacob”. Aan niemand anders!
Deuteronomium 33:4.
“Mozes heeft ons de wet geboden, een bezit voor de gemeente van Jacob”.
Kijken wij nu naar hoofdstuk 2, waar Ruth gaat aren lezen. “Toevallig” komt zij terecht op het land van Boaz. Hij heeft al van haar gehoord, want haar goede naam is haar vooruitgegaan. Hij neemt haar in bescherming, door haar te zeggen dat zij op zijn land moet blijven bij de arbeidsters. De knechten mogen haar niet lastig vallen. Ruth vraagt Boaz waarom hij zo voor haar opkomt, zij is toch immers een vreemdelinge? Boaz antwoordt dat hij over haar uitvoerig is ingelicht, over alles, wat zij voor Naomi heeft gedaan. Hoe zij gegaan is naar een volk dat zij tevoren niet kende en is komen schuilen onder de vleugelen van de God van Israël.
Hier spreekt Boazs bewondering voor Ruths levenshouding, voor haar die toch van over de grens kwam. In feite wordt hier Boaz eraan herinnerd, dat er ook nog andere Israëlieten zijn, uit een “ander volk”, die schuilen onder de God van Israël. Het zijn de Israëlieten uit het “land Gilead” en uit het “land Moab”!
De Israëlieten woonden verdeeld over verschillende landen. Het land “Kanaän” ten Westen van de Jordaan, het “land Gilead” ten Noord-oosten van de Jordaan en het land, of “het veld van Moab” ten Zuid-oosten van de Jordaan. Net zoals het Nederlandse volk in verschillende landen woont. In Nederland in België en in Noord-Frankrijk, Vergeten we ook niet Zuid-Afrika. Daar wonen allemaal Nederlands-sprekende mensen, behorende tot één volk. Toch zien wij een Vlaming, of hij nu uit België komt of uit Noord-Frankrijk en een Zuid-Afrikaanse boer als een vreemdeling als hij hier Nederland bezoekt. Zó werd Ruth als een vreemdelinge gezien in het “land Juda”.
Als Ruth haar wederwaardigheden vertelt aan Naomi, deelt deze haar mee, dat Boaz een bloedverwant van hen is. Hij is zelfs één van de lossers. In hoofdstuk 3 doet zij Ruth de mogelijkheid aan de hand om Boaz de “losser” voor haar familie te laten worden. De liefdevolle list, om Boaz een kind bij Ruth te doen verwekken mislukt. Boaz is niet de naaste losser, er is een andere bloedverwant. Die kan het lossingsrecht echter niet op zich nemen. Pas dan kan Boaz geheel volgens de wetten van Mozes, Ruth ten huwelijk nemen. Zie, hoe nauwgezet Boaz de wet in acht neemt en zou zo’n man met één van de dochters van de volkeren rondom hem in het huwelijk treden? Iets wat God verboden had?
Exodus 34:15-16.
“Sluit toch geen verbond met de inwoners van het land; wanneer zij hun goden overspelig nalopen en aan hun goden offeren, dan zouden zij u uitnodigen en gij zoudt van hun slachtoffer eten. Wanneer gij van hun dochters voor uw zonen neemt en zij haar goden overspelig nalopen, dan zouden zij tevens uw zonen tot overspelig nalopen van haar goden verleiden”.
Nehemia 10:30.
“Verder verplichtten wij ons, dat wij onze dochters niet zouden geven aan de volken des lands en hun dochters niet tot vrouw zouden nemen voor onze zonen”.
Het volk wenst hem dan ook de zegen toe, dat Ruth mee mag bouwen aan de gemeente Israël. Net zoals Rachel, Lea en Tamar, die ook één van de voormoeders van de Here Jezus was, dat mochten.
Het kind Obed, dat uit het huwelijk van Boaz en Ruth geboren wordt, is dan ook een zuivere Israëliet. En dat in de tijd van de Richteren, waarin iedereen maar deed wat goed was in eigen ogen.
Richteren 21:25.
“In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen”.
Let op hoe fijntjes Tamar terloops genoemd wordt. Alleen Tamar, niet Rachab, de hoer uit Jericho.
Ruth 4:12
“Uw huis worde als het huis van Peres, die Tamar aan Juda baarde, door het kroost dat de Here u geven zal uit deze jonge vrouw!”.
Van Tamar wil men ook beweren dat zij van een ander volk zou zijn. Maar waar staat dat? Leest u Genesis 38 eens. Kunt u het vinden? Waarom staat er wel bij dat de vrouw die Juda huwde een Kanaänitische was Vers 2.
Genesis 38:2.
“En Juda zag daar de dochter van een Kanaänitisch man, genaamd Sua; hij huwde haar en kwam tot haar”.
Omdat God daar een bedoeling mee had. Het staat namelijk vermeld om aan te tonen, dat het juist geen Kanaänitisch bloed in Jezus aderen stroomde!
Juda, die dus een Kanaänitische vrouw trouwde, verwekte drie zonen bij haar: Er, Onan en Sela. Juda nam voor zijn zoon Er, Tamar als vrouw. Er wekt het misnoegen van de Here op en Hij doodt hem. – Er zijn geen kinderen. Tamar wordt dus weduwe. Dan sluit zij het leviraats-huwelijk met haar zwager Onan. Onan weet dat de eventuele kinderen die hij verwekt, gelden als nageslacht van zijn broer. Ook de erfenis die zijn broer nagelaten heeft, komt aan die kinderen toe. Onan heeft er geen trek in, en “trekt” zich terug. Dat moet hij met de dood bekopen. Tamar is dus weer weduwe, zonder kinderen. Juda raadt zijn schoondochter Tamar aan, om als weduwe in haar ouderlijk huis te gaan wonen, totdat Sela, de derde en jongste zoon volwassen is. Dan kan hij alsnog voor nageslacht zorgen. Sela, wordt als hij groot geworden is, niet aan Tamar gegeven Juda is bang dat ook hij zal sterven. Zo voorkomt God, dat deze half-Kanaänieten mee bouwen aan het geslacht van Juda, waar uiteindelijk de Here Jezus uit voortkomt!
Tamar, die bemerkt dat Juda haar niet met Sela wil laten trouwen, gaat over tot een list. Zij verleidt haar schoonvader en baart hem een tweeling: Perez en Zera. Perez is een van de voorvaderen van David. Via diens twee zonen, Salomo en Nathan komen Jozef en Maria voort. Salomo is de voorvader van Jozef en Nathan van Maria. Zie Mattheüs 1:7 en Lucas 3:31.
Het is waar, in de geslachtslijst van de Here Jezus in Mattheüs 1:6 komt ene Rachab voor. Dat is de lijn via Salomo, uit wie Jozef, de man van Maria voortgekomen is. Dat is dus niet de vader van de Here Jezus. Die is immers door de Heilige Geest verwekt.
Men neemt aan dat de daar genoemde Rachab, dezelfde is, als de hoer uit Jericho. Maar nergens wordt dat in de Bijbel bevestigd. Jericho wordt vlak na Mozes dood door de toen ongeveer 80 jarige Jozua veroverd. Jozua is 110 jaar geworden.
Daarna kwam het tijdperk der Richteren, dat tot aan de kroning van koning Saul 410 jaar duurde (gegevens Bijbelse encyclopedie). Bij elkaar dus 440 jaar. David was 30 jaar toen hij Saul opvolgde. Aan het eind van het Richteren-tijdperk werd David dus geboren, ongeveer 410 jaar na de verovering van Jericho. Tussen Salmon, uit Mattheüs 1:6 en de geboorte van David, zitten maar 3 voorvaders en -moeders.
De lijn loopt immers van Salmon, Boaz, Obed en Isaï naar David. Zelfs al zouden die 3 voorvaderen 70 jaar oud zijn geweest, toen zij hun eerste kind verwekten, dan zouden Salmon en Rachab ver over de 200 geweest moeten zijn, toen zij hun eerste kind kregen. Een feit zo uitzonderlijk, dat dat vast wel vermeld zou zijn.
Rachab was een voorbeeld hoe anderen, hoewel niet uit het volk Israël afkomstig, gezegend worden, als zij vanuit het geloof in het bestaan van de God van Israël en zijn volk, daarnaar met respect en eerbied handelen.
Dat rassenvermenging voor Israël verboden is, kunt u ook vinden in Ezra 9:1-2 en 9:10-12.
Ezra 9:1-2.
“Toen dit gebeurd was, kwamen de oversten tot mij en zeiden: Het volk Israël de priesters en de Levieten hebben zich niet afgezonderd gehouden van de volken der landen, wat hun gruwelen betreft: van de Kanaänieten, de Hethieten, de Perizzieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en de Amorieten. Want zij hebben uit hun dochters vrouwen genomen voor zich en hun zonen waardoor het heilige zaad (sperma) zich vermengd heeft met de volken der landen; ja, de oversten en de leiders zijn in deze trouwbreuk voorgegaan”.
Ezra 9:10-12.
“Maar nu, wat zullen wij hierna zeggen, onze God? Wij hebben immers uw geboden verlaten, die Gij ons door de dienst uwer knechten, de profeten, gegeven hadt met deze woorden: Het land, waar gij komt om het in bezit te nemen, is een bezoedeld land wegens de bezoedeling door de volken der landen, vanwege de gruwelen, waarmede zij het in hun onreinheid hebben gevuld van het ene einde tot het andere. Dus moogt gij uw dochters niet aan hun zonen tot vrouw geven, noch hun dochters voor uw zonen tot vrouw nemen; zoekt nimmer hun welzijn en hun geluk, opdat gij sterk moogt zijn, het goede des lands moogt eten en het voor altijd aan uw kinderen ten erfenis moogt geven”.
Lees in dit verband geheel Ezra 9 en 10, verder in:
Maleachi 2:17.
“Gij vermoeit de Here met uw woorden. En dan zegt gij: Waarmee vermoeien wij Hem? Doordat gij zegt: Ieder die kwaad doet, is goed in de ogen des Heren en aan hen heeft Hij een welgevallen; waar is anders de God van het recht”.
Wil men een volk losmaken van zijn bodem, dan moet men het verbasteren. Zulke volkeren zijn de dupe van kwaadwillige elementen, omdat het manipuleerbaar is. Voor wie en wat moeten zij zich inzetten? Een schoon voorbeeld zijn de volken van Zuid-Amerika, waar eeuwig en altijd revolutie gemaakt wordt. Ook Nederland is al vermengd met ongeveer 161 nationaliteiten.
Vermenging mag niet. Lees wat in Hosea 7:8-9. staat. Efraïm (het 10 stammen Noordelijk Rijk Israël waar wij van afstammen) vermengt zich met de volken. Efraïm is een (pannen)koek, die niet gekeerd is. Vreemden hebben zijn kracht verteerd! Wegens deze zonden is bijna het gehele volk Israël in ballingschap gegaan naar Assur.
2 Koningen 17:5-6, 17.
“De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden”.
Vers 17.
“Voorts hadden zij hun zonen en dochters door het vuur doen gaan, waarzeggerij en wichelarij gepleegd en zich verkocht om te doen wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem daardoor te krenken”.





