Wie waren de geroepen heiligen
U zult het antwoord in de Schriften vinden en wel in het Oude Testament. Als wij de geschiedenis van Gods volk nagaan, dan lezen wij dat God Abraham roept uit Ur der Chaldeeën (Mesopotanië). Uit hem en Sara bouwde God een volk met een doel, namelijk om getuige te zijn voor Zijn Naam. Om in een wereld van afgoderij en veelgoderij door hun manier van leven te getuigen en als het ware te demonstreren wie de ware God is. Deze ware God was de God van Israël en niet de God van de andere naties. Ook in het Nieuwe Testament wordt God de God van Israël genoemd: Mattheüs 1:21. Lucas 1:68; Handelingen 13:17.
Mattheüs 1:21:“Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden.”
Lucas 1:68:“Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar Zijn volk en heeft het verlossing gebracht”.
Handelingen 13:17:“De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd, toen zij bijwoners waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met hoge arm daaruit gevoerd.”
Het boek Handelingen is geschreven na de kruisiging. Maar er zijn nog meer plaatsen waar dit wordt gezegd. God heeft voor zichzelf een volk uitgekozen. Hij heeft het geformeerd.
Jesaja 43:1:“Maar nu zo zegt de Here, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.”
In Deuteronomium vindt u dat God Israël gemaakt heeft.
Deuteronomium 32:6:“Vergeldt gij op deze wijze de Here, gij dwaas en onwijs volk? Is Hij niet uw Vader, die u geschapen heeft, die u gemaakt heeft en toebereid?”
Wanneer u de volgende passages leest zult u zien met welk doel God hen heeft geformeerd.
Jesaja 43:10-12:“Gij zijt, luidt het woord des Heren, mijn getuigen, en mijn knecht, die Ik verkoren heb, opdat gij het weet en in Mij gelooft en inziet, dat Ik dezelfde ben; vóór Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn. Ik, Ik ben de Here en buiten Mij is er geen Verlosser. Ik heb verkondigd, verlost en doen horen, en ben geen vreemde onder u; gij toch zijt mijn getuigen. luidt het woord des Heren, en Ik ben God.”
Jesaja 43:20-21:“Het gedierte des velds zal Mij eren, jakhalzen en struisen, want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wildernis om mijn uitverkoren volk te drenken. Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof verkondigen.”
Jesaja 61:9:“En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn, dat de Here gezegend heeft”.
Deuteronomium 28:8;“De Here zal over u de zegen gebieden in uw schuren en in alles wat gij onderneemt; Hij zal u zegenen in het land dat de Here, uw God, u geven zal.”
Deuteronomium 28:10:“Dan zullen alle volken der aarde zien, dat de naam des Heren over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u vrezen.”
Ze moesten Gods getuigen zijn en zijn lof verkondigen. God roept nu ook Zijn Naam uit over Israël en op deze wijze verbindt Hij zich aan dit volk.
Numeri 6:23-24:“De Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen.”
Dit moet u toch wel erg bekend in de oren klinken, ja want dit is de zegen die Aäron aan Israël moest geven. En Israël is het enige volk op aarde waarover Gods Naam is uitgeroepen.
Lees Deuteronomium 28:2-10; Kronieken 7:14; Jeremia 14:9. Hierin leest u dat alleen Israël verbonden is aan de Naam van God. Lees Openbaring 2:9. Hier ziet u dat er mensen zijn die zeggen het volk van God te zijn maar ze liegen, en God beschouwt dit als laster. Wij moeten erg voorzichtig zijn om de naam van God op een volk te leggen. Want Gods Naam is niet over alle mensen uitgesproken. Wanneer God Zijn Volk uitkiest geeft Hij hun bevel zich niet met andere volken te vermengen zij moeten afgezonderd blijven. Afgezonderd van de wereld en toegewijd aan God. Want dit houdt ook het woord heilig = apart in.
Deuteronomium 7:2-7:“Gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, noch hun dochters nemen voor uw zonen.”
“Want gij zijt een volk, dat de Here uw God heilig is; u heeft de Here uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om Zijn eigen volk te zijn.”
Deuteronomium 28:9; Deuteronomium 14:2,21; Jesaja 66:12; Daniël 7:13,14,18,21-22,27. Juist in Daniël wordt gesproken over de Heiligen van de Allerhoogste, een apart volk voor God. Alleen aan Israël wordt medeheerschappij met Jezus beloofd. Vergelijk Micha 7:14; Numeri 23:9; Deuteronomium 33:28.
Micha 7:14:“Weid uw volk met uw staf, de schapen van uw erfdeel, die eenzaam wonen in een woud, te midden van een vruchtbare landouw. Laat hen weiden in Basan en in Gilead, als in de dagen van ouds.”
Numeri 23:9:“Want van der rotsen top zie ik hem, van de heuvelen aanschouw ik hem. Zie een volk, dat alleen woont en onder de natiën zich niet rekent.”
Deuteronomium 33:28:“Daarom woonde Israël veilig en bleef de bron van Jakob ongestoord in een land van koren en most; ja zijn hemel sprenkelt dauw.”
Let op het woord afzondering, wat alleen betrekking heeft op Israël. Want zij waren de afgezonderden, het heilige volk. Dit is ook de enige uitverkiezing die de Schrift kent, namelijk de uitverkiezing van een gans volk, hetwelk God zelf heeft afgezonderd met het doel Zijn getuigen te zijn en Zijn grootheid onder de naties te verkondigen, die tot op heden leven onder veel afgoderij. U moet goed bedenken dat hier niet wordt gesproken van een gered volk, want daarom moest de Koning van Israël, Jezus Christus nu juist sterven, opdat zij door Zijn offer met God verzoend konden worden. Zo kon Hij het Nieuwe Verbond tot stand brengen.
Het Nieuwe Verbond dat alleen met Israël gesloten werd. U vindt telkens de begrippen heilige, uitverkoren personen. Dit betekent niet dat zij reeds zijn wedergeboren, het heeft alleen betrekking op hun apart gezet zijn als volk van God. Alleen in het Oude Testament vindt u deze benaming voor Israël.
In Titus 1:1-2 zegt Paulus dat het zijn opdracht is de uitverkorenen te leiden tot het eeuwige leven. Deze uitverkorenen waren toen nog niet gelovig, want hij moest hen tot het geloof leiden.
“Paulus, een dienstknecht van God, een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der UITVERKORENEN GODS en de erkentenis van de waarheid, die naar de godsvrucht is, in de hoop des eeuwigen levens, dat God, die niet liegt, voor eeuwige tijden beloofd heeft, terwijl Hij te zijner tijd zijn woord heeft openbaar gemaakt in de verkondiging.”
Lees in dit verband Efeziërs 1:1.
“Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus, die te Efeze zijn.”
Heilig = apart gesteld. Dus als wij in het Nieuwe Testament het woord ‘heiligen’ vinden dan verwijst dit naar het heilige volk, afgezonderd door God in het Oude Testament.
Laten we Romeinen 4:1 en 9:10 eens lezen waar Paulus spreekt over onze vader Isaäk. Dus deze Romeinen moesten van Israël zijn.
“Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, verkregen heeft?”
“Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze vader Isaäk.”
Dus deze Romeinen waren niet op grond van hun geloof kinderen van Abraham, zij waren kinderen naar het vlees, in de lijn van Isaäk.
Romeinen 9:22:“En als God nu zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft.”
In de vorige verzen behandelt Paulus Ezau, die door God gehaat werd en ook zijn nageslacht en het nageslacht van Jakob dat Hij liefheeft. We lezen dus in vers 22 dat er voorwerpen zijn die tot toorn en verderf zijn bestemd. Hij spreekt over het nageslacht van Ezau.
lees nu vers 23:“Juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken, over de voorwerpen van ontferming die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid?”
Hier spreekt God van het nageslacht van Jakob, het volk Israël (de tien stammen). In vers 24 spreekt Paulus nog steeds over barmhartigheid die God heeft over Israël (de tien stammen), zij waren niet meer Zijn volk. Zie Hosea 1:10. Zo komen we dan weer terug bij Hosea.
De Romeinen die tot bekering zijn gekomen waren dus dezelfde mensen waartegen Hosea gezegd heeft: Er komt een tijd dat God zich weer over hen zal ontfermen en dat zij kinderen van de levende God genoemd zouden worden.
Vers 24:“En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden (Juda), maar ook uit de heidenen, gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal nietmijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God.”
Vergelijk dit ook met Romeinen 8:29 en 11:2. God heeft zijn volk dat Hij van tevoren gekend heeft niet verstoten. Met andere woorden, de uitverkiezing tot eeuwig leven, van mensen die God van tevoren gekend heeft buiten zijn volk Israël, vinden we niet in de Schrift. De mensen die God van tevoren gekend heeft vormen zijn volk Israël.
God wil dat zij allemaal gered worden. Ze zijn niet uitverkoren tot het eeuwige leven maar tot dienstbaarheid om Gods lof te verkondigen. Dit was het doel van hun uitverkiezing. Om het eeuwige leven te beërven moesten zij de Zoon van God aannemen en in Hem geloven als hun persoonlijke Verlosser en Zaligmaker.