De wetgeving behoort aan Israël
Wat wordt hiermee bedoelt?
Alleen Israël heeft Gods Wet ontvangen:
Deuteronomium 4:8.
“En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg?”
Deuteronomium 33:3-4.
“Ja, Hij heeft de volken lief; al zijn heiligen; in uw hand zijn zij, aan uw voeten legeren zij zich, vangen iets op van uw woorden. Mozes heeft ons de wet geboden, een bezit voor de gemeente van Jakob.”
Psalm 147:19-20.
“Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja.”
Romeinen 3:9.
“Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hen spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God.”
Galaten 4:4-5.
“Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”
Hebreeën 7:11.
“Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?”
De Wet behoort aan Israël en haar nageslacht. Die Wet was slechts een schaduw van de toekomstige weldaden die God aan Zijn Volk zou bewijzen:
Hebreeën10:1.
“Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken.”
Die Wet heeft God zelf (Een is wetgever en rechter), op stenentafels geschreven, om Israël te onderrichten:
Exodus 24:12.
“De Here zeide tot Mozes: Klim op tot Mij, de berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen.”
Israël moest zeer nauwkeurig volgens die wet wandelen:
Leviticus 25:18.
“Zo zult gij mijn inzettingen opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan zult gij veilig wonen in het land.”
Deuteronomium 4:5-6.
“Zie, ik heb u inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Here, mijn God mij geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat nemen. Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeg-gen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie.”
Deuteronomium 17:11, 18-20.
“Naar het onderricht dat zij u geven, en naar de beslissing die zij u bekend maken, zult gij handelen; gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet afwijken naar rechts of naar links…..Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust. Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Here, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden, Opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en hij van het gebod niet afwijke naar rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, te midden van Israël.”
Jozua 22:5.
“Alleen, volbrengt zeer nauwgezet het gebod en de wet, welke Mozes, de knecht des Heren, u geboden heeft: dat gij de Here, uw God, zoudt liefhebben, in al zijn wegen wandelen, zijn geboden onderhouden, Hem aanhangen, en Hem dienen met geheel uw hart en met geheel uw ziel.”
2 Koningen 21:8.
“Ik zal Israëls voet niet meer doen wijken van het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, indien zij slechts naarstig doen naar al wat Ik hun geboden heb, en naar de gehele wet, die mijn knecht Mozes hun geboden heeft.”
2 Kronieken 14:4.
“En beval de Judeërs, de Here, de God hunner vaderen, te zoeken en de wet en het gebod te volbrengen.”
Ezra 7:10.
“Want Ezra had er zijn hart op gezet om de wet des Heren te onderzoeken en haar te volbrengen, en om in Israël inzetting en verordening te onderwijzen.”
Nehemia 10:29.
“Sloten zich aan bij hun broeders, hun voornaamsten, en verplichtten zich onder zelfvervloeking en onder ede, om te wandelen naar de wet van God, die door de dienst van Mozes, de knecht Gods, gegeven was, en om naarstig te onderhouden al de geboden, verordeningen en inzettingen van de Here, onze Here.”
Maleachi 4:4.
“Gedenkt de wet van Mozes, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël, inzettingen en verordeningen.”
Wie die Wet onderhoudt is gelukkig en verstandig:
Psalm 94:12.
“Welzalig de man die Gij kastijdt, Here, die Gij onderwijst uit uw wet.”
Spreuken 29:18.
“Indien openbaring ontbreekt, verwildert het volk, maar heil hem die de wet bewaart.”
Jakobus 1:25.
“Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen.”
Psalm 119:66, 92-93.
“Leer mij goed onderscheiden en kennen, want ik stel vertrouwen in uw geboden…Ware uw wet niet mijn verlustiging geweest, dan was ik vergaan in mijn ellende. Nimmer zal ik uw bevelen vergeten, want door deze hebt Gij mij levend gemaakt.”
Spreuken 28:7.
“Wie de wet betracht, is een verstandig zoon, maar wie het met de doorbrengers houdt, maakt zijn vader te schande.”
Israël heeft Gods Wet overtreden en verworpen:
Psalm 78:10.
“Zij onderhielden Gods verbond niet, zij weigerden in zijn wet te wandelen.”
Jesaja 5:24.
“Daarom zal, zoals een vuurtong stoppelen verteert en brandend stro ineenzinkt, hun wortel als molm worden en hun bloesem als stof opstuiven, omdat zij de wet van de Here der heerscharen verworpen en het woord van de Heilige Israels hebben versmaad.”
Jesaja 24:5.
“Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken.”
Jesaja 30:9.
“Want het is een weerspannig volk, leugenachtige kinderen, kinderen die de wet des Heren niet willen horen.”
Jeremia 6:19.
“Hoor, gij aarde, zie, Ik breng onheil over dit volk, de vrucht van hun eigen overleggingen, want zij luisteren niet naar mijn woorden, en mijn wet verwerpen zij.”
Jeremia 16:11.
“Dan zult gij tot hen zeggen: Omdat uw vaderen Mij hebben verlaten, luidt het woord des Heren, en andere goden zijn achternagelopen en die hebben gediend en zich voor die hebben nedergebogen, en Mij hebben verlaten en mijn wet niet hebben gehouden.”
Ezechiël 7:26.
“Ramp op ramp zal komen, gerucht op gerucht zich verbreiden. Zij zullen een gezicht begeren van een profeet, aan de priester zal een aanwijzing ontbreken en raad aan de oudsten.”
Ezechiël 22:26.
“Zijn priesters doen mijn wet geweld aan en ontwijden mijn heilige dingen; tussen heilig en onheilig maken zij geen onderscheid, het verschil tussen onrein en rein onderwijzen zij niet, en voor mijn sabbatten sluiten zij hun ogen; zo word Ik te midden van hen ontheiligd.”
DE WETGEVING BEHOORT ALLEEN AAN ISRAËL!