De beloften behoren aan Israël, meer dan 7000 staan er in de Schrift.
(a) Paulus z’n gehele bediening was gericht op: ‘De hoop en de beloften die God aan de vaderen gedaan en gegeven zijn’.
Handelingen 26:6-7.
“En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is; welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en dag God te vereren, hopen te bereiken. Om deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd.”
Israël zijn de kinderen der beloften:
Galaten 4:28.
“En gij, broeders, zijt, evenals Isaak, kinderen der belofte.”
Aan Israël heeft God grote en kostbare beloften gedaan:
2 Petrus 1:4.
“Door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst.”
Deze beloften gelden voor geheel het nageslacht en voor altijd.
Lucas 1:73, 78.
“De eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader,…door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien.”
Romeinen 4:13, 16.
“Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs…Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is,”
Zo vinden wij de volgende beloften aan Israël in de Here Jezus, de Gezalfde koning.
1e.Verlossing.
God rekent Isaäk als Abrahams enig geboren zoon (Hebreeën 11:17).
Aan Jakobs nageslacht is verlossing en aanneming tot kinderen belooft. Lees voor uzelf de volgende teksten a.u.b.
Deuteronomium 18:15-18; Psalm 14:5; 53:7; 60:7; 102:14, 19; 108:7; Jesaja 8:14-15; 33:22, 24; 43:1, 25; 44:5; 47:4; 52:7, 9; 60:1-2; 62:1, 11-12; 63:16; 65:18-19; Jeremia 31:1-12, 31-34; 33:7-9, 14-16; 50:20; Hosea 13:12-14; 14:2-7; Micha 5:1; 7:18-20; Zacharia 3:9; 10:7-8.
2e.Opstanding uit de doden:
Psalm 17:15; 49:8,16; Jesaja 25:8; 26:19; Daniël 12:1-2; Hosea 13:12-14; Johannes 5:21, 28-29; 1 Korintiërs 15; Efeziërs 4:14; 1 Johannes 3:2.
3e. De uitstorting van en de vervulling met de Heilige Geest
Jesaja 44:3; 32:15; Ezechiël 36:27; 37:11-14; 39:29; Joël 2:27-29; Lucas 24:49; Handelingen 1:4, 8; 2:33, 38-39; Galaten 3:14.
Al deze beloften zijn slechts aan Israël gegeven!!!! Uit dit geslacht van deze man Abraham, heeft God volgens de beloften Jezus als Verlosser verwekt. En wij brengen jullie die goede tijding van die beloften, welke aan de vaderen gedaan zijn, dat God aan ons zijn kinderen zal vervullen door Jezus op te wekken.
Handelingen 13:23, 32.
“Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen,…En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken,”
4e. God zal Zijn beloften aan de vaderen bevestigen.
Romeinen 4:13, 16; 15:8; Galaten 3:16-22, 29; Want Gods beloften zijn ja en amen in Jezus Christus. Romeinen 2 Korintiërs 1:20. En God zelf waarborgt Zijn beloften zelfs met een eed. Hebreeën 6:17.
5e. Het Huis van Israël zijn vreemdelingen geworden ten aanzien van de beloften gegeven aan Israël Efeziërs 2:12. Paulus brengt echter DE BLIJDE BOODSCHAP, vgl weer Handelingen 13:32, de goede tijding aan hen gegeven. Nu kunnen zij weer in Christus deelgenoten en aan Gods beloften deelachtig worden.
Efeziërs 3:6.
“Dit geheimenis, dat de (verheidenste huis van Israël) weer mede erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie.”
6e. Ná de kruisdood van Christus staat Israël onder een beter Verbond, die op goede beloften gegrond zijn.
Hebreeën 8:6, vgl dit met Hebreeën 8:8-12 voor dit Nieuwe Verbond.
Beloften gegeven aan Israël die nog vervult moeten worden, welke in sluiten:
a. Het herstel van de hut van David:
Jeremia 3:18; 50:4; Ezechiël 37:1622; Amos 9:9; Handelingen 15:14-17; Romeinen 11:17-27; Efeziërs 2:11-22.
b. De Wederkomst van Christus.
Mattheüs 24:30; Lucas 21:27; Handelingen 1:11; Filippenzen 3:20; 1 Tessalonicenzen 4:14-16; 2 Petrus 3:3-4, 9, 13; Openbaring 19:11-16.
Hij is de spruit van David, die wederkomt volgens de profeten: Jeremia 23:5-6; Ezechiël 34:23-24; 37:20-24.
7e. De terugkeer van heel Israël naar hun land.
Jesaja 11:11-12; 27:12-13; 35:10; 51:11; Jeremia 16:14-15; 23:3-4,7-8; 30:3; 31:8; 32:37; 50:19; Ezechiël 11:17; 20:42; 28:25-26; 34:12-=13; 36:24; 39:28; Micha 2:12.
8e. De wedergeboorte van het overblijfsel.
Jesaja 26:2; 45:25; 60:21; Jeremia 50:20; Ezechiël 20:440-44; 36: 24-33; Hosea 6:1-3; Joël 3:20-21; Psalm 130:8; Romeinen 11:26-27; Hebreeën 8:19-12. En op één dag; Jesaja 66:8; Zacharia 3:9.
9e. Een duizend jaar van rust en vrede breekt dan aan.
Hebreeën 4:4-11; Openbaring 20:1-6, hiervan hebben de profeten gesproken. Jesaja 2:2-4; 11:5-10; 14:1, 7; 27:2-4, 6, 12-13; 32:37-41; 33:6-9; Ezechiël 34:11, 23-31; 36:24-38; 37:16-28; Hosea 14:6-8; Amos 9:13-16; Zacharia 3:8-10; Micha 5:3.
10e. Christus op de troon van David en regerend over Jakob. (Twaalf Stammen).
Jeremia 30:9; 33:14-17; Ezechiël 34:24; 37:22, 25; Daniël 7:13-14, 18, 22, 27; Zefanja 3:14-17; Zacharia 6:13; 8:2-3; 9:9-10; 14:9,17; Lucas 6:2; Habakuk 2:4; 1 Johannes 2:25. Voor eeuwig leven: Ezechiël 18:23; 33:11; Hosea 6:2; Handelingen 2:4; 1 Johannes 2:25.
En daarom is Jezus de Middelaar van een Nieuwe Verbond, zodat hij na Zijn dood, Verlossing heeft gegeven voor de overtredingen van Israël, onder het eerste Verbond, dit heeft hij weggedaan en het bewijsstuk (scheidbrief) aan het vloek hout genageld. Nu kunnen de geroepen Heiligen de beloften van de eeuwige erfenis ontvangen.
Al deze beloften aan Israël ZIJN niet VERVALLEN!!!
Romeinen 9:6a.
“Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn.”