Zij zijn Israëlieten – Deel 8

Home / Ekklesia Bericht / Zij zijn Israëlieten – Deel 8

Zij zijn Israëlieten – Deel 8

STAMGENOTEN, BROEDERS, NAASTE

Romeinen 9:10.
“Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van een man, onze vader Isaak.”

In Romeinen 9-11 gebruikt Paulus steeds een aantal terugkerende kernbegrippen. Begrippen welke hij ontleent van uit het Oude Testament en hij gebruikt deze onveranderd in de brief aan de Romeinen, zo ook in de andere brieven.

Het is dus uiterst belangrijk dat wij deze sleutelbegrippen in Paulus betogen van naderbij gaan bekijken, de correcte betekenis daarvan zullen begrijpen, om zodoende de correcte toepassing en/of verklaring daarvan, al dan niet, te kunnen onderscheiden.

In deze studie wordt ruim gebruikt gemaakt van gezaghebbende taalkundige bronnen. Er zijn nog andere bronnen die men zelf gemakkelijk kan onderzoeken, raadpleeg deze gerust, zodat u de feiten zelf kunt controleren.

Overpeins de volgende stellingen:

“Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees.” Romeinen 9:3.

  1. Wanneer de Schrift beveelt: “U moet uw naaste liefhebben zoals uzelf.”
    Betekent dit liefde tot alle “mensen”, ongeacht ras, herkomst of voorkomen, want in Christus zijn alle mensen gelijk als broeders en zusters, dus uw naasten.
  2. De Schrift beveelt: “U moet uw naaste liefhebben zo als uzelf.”
    Dit betekent niet ongekwalificeerde liefde tegenover alle volken en schepselen buiten Adam/ mensen, maar specifiek liefde tegenover mijn Adamitische ras- en volksgenoten, mijn familie, mijn gezin.
  3. 1 Korintiërs 13, handelt over die kwaliteit van liefde tegenover mijn naaste, tegenover diegenen welke ik moet liefhebben als mezelf.
  4. Lucas 10:25-37, handelt over ‘die’, die de wet hadden, maar deze niet hebben nageleefd.

De algemene trant in de hedendaagse moderne theologie en godsdienst, is de verkondiging van een “vrijheid, gelijkheid en broederschap evangelie.” Met begrippen zoals naastenliefde en broeder in Christus, worden heel veel van Gods kinderen in het harnas gejaagd, verward en zelfs bedreigd. Met de volhardende verkondiging van deze liberale, humanistische, communistische theologie, loopt Gods Volk gevaar, als gevolg van deze zeer schrijnende onkunde, totaal te worden misleid, met als gevolg dat zij op den duur uitgeroeid/uitgedelgd zullen worden.

Daarom is het van het grootste belang, dat wij inzicht krijgen in: wat bedoelt de Schrift met begrippen zoals: stamgenoten, broeders, naaste?

(A) STAMGENOTEN Romeinen 9:3.
In de NGB vertaling staat verwanten. Men houdt zich niet aan een consequente vertaling. Maar Israël is in stammen ingedeeld (in het Grieks “phulee”), dus houden wij ons aan dat begrip.

  1. Het Griekse woord, waaruit het woord stamgenoot vertaald is: (in het Engels kinsmen) wordt als volgt verklaard:

Strong’s 4773: a relative by blood. A fellow, countryman, cousin, kin, kinsfolk, kinsman. Ditzelfde woord vinden wij o.a. in de volgende Schriften: Lucas 2:44 (familie, kinsfolk; Lucas 14:12 (bloedverwanten, kinsmen; Lucas 21:16 (bloedverwanten, kinsfolks); Johannes 18:26 (familie-kinsman); Handelingen 10:24 (familie, kinsmen; Romeinen 9:3; 16:7, 21 (stamgenoten, kinsmen); Romeinen 16:11 (stamgenoot, kinsman).

  1. In Galaten 1:14, vinden wij het woord stamgenoot (in het Engels: nation, volk), wat vertaald is uit een ander Grieks woord, die de volgende betekenis heeft:

Strong’s 1085: countryman, diversity, generation, kindred, nation, offspring. Volgens de Engelse vertaling: ”mine own nation”, “my people”. Mijn eigen natie, mijn eigen volk, dit duidt op bloedverwantschap.

  1. Het woord “stamgenoten” (In het Engels people) zoals wij dit vinden in Ezechiël 18:18.

“Zijn vader, omdat hij zich aan afpersing schuldig gemaakt, zijn naaste beroofd en te midden van zijn stamgenoten/volksgenoten gedaan heeft wat niet goed is, zie, die zal sterven om zijn ongerechtigheid.”

Dit is vertaald uit een Hebreeuws woord wat betekent:

Strong’s 5971: a people (as a congregated uniet) specifically a tribe as those of Israël). En dit woord is afgeleid vanuit het volgende Hebreeuwse woord, wat betekent: Strong’s 6004: to associatie, by implication to overshado (by huddling together).

  1. Voor de Engelse woorden “kinsman, kinsmen, kinswoman, kinswomen, kinsfolk, kinsfolks”, geeft ons in verschillende Nederlandse vertalingen.

(a) Losser(ers): Numeri 5:8; Ruth 2:20; 3:9,12; 4:1, 3,6, 8, 14. Strong’s 1350, to redeem (according to the Oriental law of kinship i.e. to be the next of kin (an as such to buy back a relative’s property, marry his widow, etc.).

De Schrift verklaart dat de naaste, een bloedverwant de losser moet zijn. Leviticus 25:25, 48-49; Deuteronomium 25:5-10; Ruth 3:9, 12; 4:1-7.

Als we de volgende Schriftgedeelten lezen, juicht ons hart dan niet van blijdschap en verwondering in lof en aanbidding tot onze LOSSER EN HEILAND, Jezus de Gezalfde Koning van Israël?

Psalm 19:15; Jesaja 41:14; 43:14; 44:6, 24; 47:4; 48:17; 49:7, 26; 54:5, 8; 59:20; 60:16; Jeremia 50:34. Hier worden precies hetzelfde Hebreeuwse woord gebruikt.

Hebreeën 2:14-18.
In Romeinen 9:3, gebruikt Paulus het woord “Stamgenoten” als synoniem voor “broeders”. Wanneer wij kijken naar de betekenis van de woorden: “Broeder”en “Naaste”, dan vinden wij in de Schrift dat heel Israël als naaste wordt gerekend.

gerekendjenaaste jenaaste naaste wordt als stamgenoten, broeder en naaste, vgl Deuteronomium 24:7.“Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren. Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen.”

Volgens Hebreeën 2:14-17, heeft de Here Jezus die bepaling van de Wet nagekomen, als ONZE NAASTE BLOEDVERWANT (vgl Romeinen 8:29). Hij heeft zijn lossingrecht uitgeoefend! Als wij de volle betekenis hiervan oprecht begrijpen, dan juichen en jubelen wij samen met Job. Job 16:19,21; 19:25.

Bloedwrekers: Numeri 35:19, 21, 24,27; 1 Koningen 16:11 Volgens de oorspronkelijke betekenis van het Hebreeuwse woord, zijn de bloedwrekers uw naaste bloedverwanten (Strong’s 1350).

Bloedverwanten: Leviticus 18:12-13, 17; Numeri 27:11. In het Hebreeuws volgens Strong’s 7607, 7608: kindred by blood.

Nabestaanden: Job 19:14; Psalm 38:12. Deze woorden worden als volgt verklaard: Strong’s 7138: near (in place, kindred or time), any of kin, kinsfolk, kinsman, that is near of kin.

Deuteronomium 24:7.
“Stel dat aan het licht komt dat een Israëliet een ander, iemand van zijn eigen volk, ontvoert en hem tegen betaling elders laat werken of hem als slaaf verkoopt. De ontvoerder verdient de dood straf. Roei dit kwaad met wortel en tak uit.”

Broer, Broeders, Naaste (Romeinen 9:3; 10:1; 11:25) .
Romeinen 9:3.
“Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees.”

Romeinen 10:1.
“Broeders, de begeerte mijns harten en mijn gebed over hun behoud gaan tot God uit.”

Romeinen 11:25.
“Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat.”

De Apostel Paulus gebruikt het woord broeders niet te pas en te onpas, zoals in christelijk kringen gebruikelijk is, waar men niet kijkt naar ras of eigen volk! Daar is een ieder immers uw naaste, zelfs socialisten, communisten, humanisten, enz. Een goed voorbeeld is wel de Tweede kamer, met zijn verschillende volken en stromingen uit onze multiculture samenleving, een zogenaamde afspiegeling van onze huidige samenleving. Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet, is niet ter bescherming van onze volksaard, (blank) en Godsdienst, het dienen van de God van Israël, maar juist het tegenovergestelde. UITROEIING! VROEGER WAS DAT NIET ZO!!!

We kijken weer naar de betekenis in het Hebreeuws, voor broer, broeders en naaste:

Strong’s 251: a brother (used in the widest sense of (a) literal relationschip and metaph. Affinity or (b) resemblance.

Strong’s 2993/4: in de zin van de broer van uw “man”, dus uw zwager.

Deuteronomium 25:3, 7, 9.
“Veertig slagen zal hij hem doen geven, niet meer; opdat niet, wanneer hij hem nog meer slagen zou laten geven, uw broeder in uw ogen verachtelijk zou worden. Vers 7…Maar indien die man geen lust heeft zijn schoonzuster te nemen, dan zal zijn schoonzuster naar de poort, tot de oudsten, gaan en zeggen: Mijn zwager weigert de naam van zijn broeder in Israël in stand te houden, hij wil het zwagerhuwelijk met mij niet sluiten. Vers 9…Dan zal zijn schoonzuster voor de ogen der oudsten bij hem gaan staan, hem zijn schoen van de voet trekken, hem in het gelaat spuwen en aldus betuigen: Zo zal men de man doen, die het huis van zijn broeder niet bouwt.”

Strong’s 7453: an associatie (more or less close) – brother, companion, fellow, friend, husband, neighbour.

Deuteronomium 24:10.
“Wanneer gij van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult gij zijn huis niet binnengaan om een pand van hem weg te nemen.”

Strong’s 1730: by implication a love- token. Lover, friend, spec. An uncle, (well) beloved, father’s brother, love, uncle.

Strong’s 80-81: brother (literally and figuratively), brotherhood (Grieks).

Mattheüs 4:18.
“Toen Hij nu langs de zee van Galilea ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, diens broeder, een net in zee werpen; want zij waren vissers.”

Mattheüs 5:22.
“Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.”

We vinden de volgende Hebreeuwse woorden voor naaste (neighbour):

Strong’s 7138: near (in place, kindred or time), any of kin, kinsfolk, kinsman, (that is) near (of kin), neighbour, (that is) next, (them that come) nigt (at hand).

U vindt dit in de volgende teksten:

Exodus 32:27.
“En hij zeide tot hen: Zo zegt de Here, de God van Israel: Ieder gorde zijn zwaard aan zijn heup en ga heen en weer door de legerplaats van poort tot poort en dode, ieder zijn broeder en ieder zijn verwant en ieder zijn naaste.”

Jozua 9:16.
“Na verloop van drie dagen echter, nadat zij met hen het verbond gesloten hadden, hoorden zij, dat zij in hun nabijheid, ja, in hun midden woonden.”

Psalm 15:3.
“Die met zijn tong niet lastert, die zijn metgezel geen kwaad doet en geen smaad op zijn naaste laadt.”

Ezechiël 23:5, 12.
“En Ohola pleegde overspel terwijl zij mijn vrouw was; zij hunkerde naar haar minnaars, naar Assur…..Naar Assurs zonen hunkerde zij: landvoogden en stadhouders, hovelingen, sierlijk uitgedost, ruiters te paard, begeerlijke jonge mannen, hoofd voor hoofd.”

Strong’s 5997: companionship, hence a comrade or kindred man, another, fellow, neighbour.

Leviticus 6:2.
“Wanneer iemand zonde doet en ontrouw wordt jegens de Here, en tegenover zijn volksgenoot ontkent, dat hij iets in bewaring heeft, of dat hem iets is ter hand gesteld, of dat hij iets weggeroofd heeft.”

Leviticus 19:15, 17.
“Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voortrekken: op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten….Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; openlijk zult gij uw volksgenoot terechtwijzen en niet ter wille van hem zonde op u laden.”

Leviticus 24:19.
“En wanneer iemand zijn volksgenoot lichamelijk letsel toebrengt, dan zal hem evenzo gedaan worden als hij gedaan heeft.”

Leviticus 25:14-15.
“Wanneer gij iets aan uw volksgenoot verkoopt of iets van hem koopt, dan zal de een de ander niet benadelen. Rekening houdend met de jaren na een jubeljaar, zult gij het van uw volksgenoot kopen; rekening.”

Strong’s 7453: hetzelfde als broer zoals hierboven genoemd 7453, dus naaste = broer.

Exodus 11:2.
“Spreek toch ten aanhoren van het volk, dat ieder van zijn buurman en iedere vrouw van haar buurvrouw zilveren en gouden voorwerpen vrage.”

Exodus 20:16.
“Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.”

Exodus 22:9.
“Bij elke zaak van verduistering, hetzij van een rund, een ezel, een stuk kleinvee, een gewaad, hetzij van welk verloren voorwerp ook, waarvan de eigenaar zegt: dat is het, zal hun beider zaak tot de goden komen. Hij, die de goden schuldig verklaren, zal aan zijn naaste het dubbele als vergoeding geven.”

Leviticus 19:13, 16, 18.
“Gij zult uw naaste niet afpersen en gij zult niet roven; het loon van een dagloner zal niet de nacht bij u overblijven tot de morgen….Gij zult onder uw volksgenoten niet als een lasteraar rondgaan; gij zult uw naaste niet naar het leven staan: Ik ben de Here….Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de Here.”

Deuteronomium 4:42.
“Opdat een doodslager, die zijn naaste onvoorbedacht gedood had, zonder dat hij tevoren haat tegen hem koesterde, daarheen zou vluchten, zodat hij, wanneer hij naar een dezer steden was gevlucht, in het leven kon blijven.”

Deuteronomium 5:20.
“En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.”

Ruth 4:7.
“Nu was het vroeger in Israel bij lossing en ruiling gebruik, dat, wilde men aan enige zaak geldigheid verlenen, de een zijn schoen uittrok en aan de ander gaf. Dit was in Israel de bekrachtiging.”

1Samuël 15:28.
“Daarop zeide Samuel tot hem: De Here heeft heden het koningschap over Israel van u afgescheurd en heeft het gegeven aan uw naaste, die beter is dan gij.”

1 Samuël 28:17.
“De Here heeft gedaan, zoals Hij door mijn dienst gesproken had: de Here heeft het koningschap uit uw hand gescheurd en aan uw naaste, aan David, gegeven.”

2 Samuël 12:11.
“Zo zegt de Here: Zie, Ik zal over u een kwaad doen komen, uit uw eigen huis; Ik zal uw vrouwen voor uw ogen weghalen en aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen op klaarlichte dag.”

Zacharia 3:10.
“Te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgenboom.”

Zacharia 8:10, 16-17.
“Want voor die tijd was er voor geen mens iets te verdienen en het vee leverde niets op; ook was de gaande en de komende man niet veilig voor de vijand; ja, Ik zette alle mensen tegen elkaar op….Dit moet gij doen: spreekt waarheid onder elkander, oefent eerlijke en heilzame rechtspraak uit in uw poorten; Beraamt in uw hart elkanders onheil niet, en hebt geen valse eed lief, want dit alles haat Ik, luidt het woord des Heren.”

Zacharia 14:13.
“Ja, te dien dage zal er onder hen een grote, door de Here bewerkte, ontsteltenis wezen, en ieder zal de hand van een ander grijpen, en ieders hand zal zich tegen die van een ander verheffen.”

Jesaja 19:2.
“Dan zal Ik Egyptenaren tegen Egyptenaren ophitsen, zodat ieder van hen strijdt tegen zijn broeder en ieder tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.”

Strong’s 7468 – in the sense of 7453 – female associatie
Exodus 11:2; Jesaja 9:20.

Strong’s 7934: from 7931: to residu or permanently stay, abide, dweil, inhabit. Dus 7934: a resident, a fellow citizen, inhabitant, neighbour.

Exodus 3:22; 12:4; Ruth 4:17; Psalm 31:11; Spreuken 27:10; Jeremia 12:14; Ezechiël 16:16

We vinden de volgende Griekse woorden voor naaste (neighbour): Strong’s 1069: a neighbour (as adjoining one’s grond), by implication a friend.

Lucas 1:58.
“En haar buren en nabestaanden hoorden, dat de Here zijn barmhartigheid aan haar had grootgemaakt, en zij verheugden zich met haar.”

Strong’s 4139: near, close by, neighbour, near, countryman.

Mattheüs 5:43.
“Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten.”

Mattheüs 19:19.
“Eer uw vader en uw moeder, en gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.”

Lucas 10:27.
“Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf.”

Handelingen 7:27.
“Maar hij, die zijn naaste onrecht deed, stiet hem van zich en zeide: Wie heeft u tot overste en rechter over ons aangesteld?”

Romeinen 13:9.
“Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.” (Dit wordt vooral gebruikt in wetsverband).

Begripsomschrijving:

  1. Het woord “broeder” betekend letterlijk broer, maar ook in een overdrachtelijke zin, diegenen die aan u verwant zijn of in overeenkomst zijn met u in (in resemblance). In dit verband houdt dit in voor familie, volks en rasgenoot, vgl Leviticus 25:25, 39, (Strong‘s 251).

Onder het woord “Broeder” kan ook echter het volgende sorteren: schoonfamilie. Dus zwager. Deuteronomium 25:7, 9 en oom bv. Numeri 36:11; 1 Kronieken 24:25. In het laatste genoemde geval komt het begrip liefde in de Hebreeuwse taal sterk op de voorgrond (well beloved, love token, enz) Strong’s 1730).

  1. In Deuteronomium 24:10, wordt het woord “broeder” synoniem gebruikt voor naaste, metgezel of volksgenoot, meer of minder aanverwanten, maar wel in volksverband. Zie ook de volgende teksten: 1 Samuël 15:28; 28:17 (Saul en David waren wel uit verschillende stammen, maar wel volksgenoten; 2 Samuël 12:11 vgl dit met 2 Samuël 16:22 (vader/zoon/naaste). (Strong’s 7453).
  2. Lees Jeremia 7:5; 9:4-5, 8; 31:34; Zacharia 3:10; 8:16-17, de gebruikte termen zoals “elkander”, “onder elkander”, “de één, de ander” in het Engels “neighbour”, heeft betrekking op personen uit hetzelfde volk of groep. Vgl Jesaja 19:2 (Egyptenaren onder elkaar) en Zacharia 14:13 (Vijandige machten onder elkaar), Strong’s 7453).

Jeremia 7:5
“Een, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet.”

  1. Soms wordt er een ander Hebreeuws woord (Strong’s 7934, Hebreeuws; en 1069, 4040, Grieks), ook vertaald met naaste (soms buren, buurman, enz) gebruikt, maar dit woord duidt slechts op buurman, buurvrouw (aangrenzende huizen of grond), vgl. Hierbij Exodus 3:22; 11:2; 12:4; Lucas 1:58; 14:12; 15:6; Johannes 9:8.

“Naaste” in algemene termen gebruiken, heeft tot heel veel verwarring gesticht in christelijke kringen, maar uit het Schriftverband zal duidelijk moeten blijken, of dit in volksverband staat of niet. Dus andere rassen en volken zijn nooit de “naaste van Israël”. En zullen dit ook nooit worden.

Nog een Hebreeuws woord (Strong’s 7138) welke als “naaste” vertaald is, heeft de betekenis van nabij te zijn, ten opzichte van de plaats, tijd of familie, dus rasgenoten of soortgenoten. Weereens zal uit het verband moet blijken, wat er precies bedoeld wordt. Vgl. Bv. Exodus 32:27, 29; Psalm 15:3 (volksverband) tegenover Jozua 9:16; Ezechiël 23:5, 12 (Plaatst gebonden). De King James vertaling gebruikt “neighbour” in de laatste twee genoemde Schriftgedeelten.

  1. In wetsverband (Leviticus 19:8) is mijn naaste en mijn broeder mijn ras en volksgenoot. Yong’s Analitical Concordance verklaard naaste als: friend, companion, one or close to you. In de volgende Schriftgedeelten komt dit aspect duidelijk naar voren: Deuteronomium 15:2-3; 17:14-15, 20; 18:15, 18; 22:2, (een broeder die men niet kent is wel een volksgenoot); 23:19-20; Leviticus 19:15-17; 25:39-46; Handelingen 7:26-27.

De wet bepaald: U moet uw naaste liefhebben, “maar over uw broeders, de Israëlieten, zult gij niet, de een over de ander, met hardheid heersen.” Leviticus 25:46bHieruit spreekt duidelijk, dat niet iedereen aan wie men barmhartigheid betoond of tegenover mij barmhartigheid betoond, noodwendig mijn naaste is! Lees in dit verband zeer nauwkeurig Lucas 10:25-37.

  1. Wanner wij deze gelijkenis van de barmhartige Samaritaan lezen, treffen de volgende kernpunten uit Jezus woorden ons:
    (a) Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? (Vers 26);
    (b) Doe dat en gij zult leven. (vers 28);
    (c) Amplified Bible, “Who proved himself neighbour tot him who fell among the robbers.

Jezus ’ beklemtoning staat in directe tegenstelling met de vraag van de wetgeleerde, nl. Wie is mijn naaste?

Het gaat bij Jezus om de “daders van het woord” en wees geen toehoorders (Jakobus 1:22; Mattheüs 7:24-27. Deze gedachte vinden we ook in Romeinen 2:17-29. De Judeërs (Romeinen 2:17vv.), de priesters en Levieten (Lucas 10:31-32) hebben de Wet wel als bezit gehad) vgl. Romeinen 2:17-20), de woorden van God was aan hen toevertrouwd (Romeinen 3:2), in tegenstelling tot het huis Israëls (die heidenen en onbesneden waren geworden, Romeinen 2:14:14; Efeziërs 2:11-12) en de Samaritaan (Lucas 1);33) die zonder wet van God was. Laatstgenoemde in Romeinen 2:13-14; 3:26-29; Lucas 10:33-35, werden gerechtvaardigd voor God om hun daden, de Wet was op hun harten geschreven en niet meer op stenen tafelen.

Lucas 10:25-37, handelt dus niet om “Wie is mijn naaste?”, maar over de vraag: “ben ik een naaste?”, m.a.w: ben ik slechts een hoorder en bezitter van de Wet (zoals de wetgeleerde, vers 25) of ben ik een dader van het Woord zoals de Samaritaan?

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=