KINDEREN, VADERS, NAGESLACHT
Romeinen 9:4-5, 9-11
“Immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften, hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen…..Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben. Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van een man, onze vader Isaak. Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan – opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep.”
Overdenk de volgende stellingen:
- In het Nieuwe Testamentische tijdperk hebben de woorden kinderen, vaders, en nageslacht niet noodwendig een letterlijke betekenis. Abraham is de vader van allemaal die geloven, hij is dus een geestelijke vader! Alle gelovigen (ongeacht herkomst) worden “kinderen van Abraham” Dus men wordt dus door geloof nageslacht van Abraham. In ongelovige staat, waren zij nog geen “kinderen van Abraham”.
- De Schrift kent niet de term “kinderen uit het geloof” bedoeld wordt: geestelijke kinderen van Abraham. Abrahams fysieke nageslacht, bezit het potentiaal om te geloven. Abraham, Isaäk en Jakob, zijn de vaders naar het vlees en wij Israëlieten, zijn hun letterlijke nageslacht. Het is onmogelijk om kinderen van Abraham te worden door geloof!
- Wij lezen in 1 Korintiërs 4:17; 1 Timotheüs 1:2, 8 als ook in Filémon vers 10, dat Timotheüs en Filémon tot geloof gekomen zijn. Paulus was uit gezonden, om de Uitverkorenen van God tot geloof te brengen. “Paulus, een dienstknecht van God, een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods en de erkentenis van de waarheid, die naar de godsvrucht is” (Titus 1:1). Hij heeft dan ook deze Uitverkorenen tot geloof “verwekt”. Hij noemt hen zijn “kinderen in het geloof”. Niet in de zin dat zij nu “geestelijke kinderen van Abraham” geworden zijn. Zij waren al van het letterlijke nageslacht van Abraham, daarom konden zij ook reageren tot de oproep van het ware geloof.
Indien wij de boodschap van het Woord van God juist willen begrijpen en dit ook zo willen uitdragen en leren, is het noodzakelijk het correcte begrip van de woorden kinderen, vaders en nageslacht te kennen.
Misleiding ten opzichte van deze begrippen, heeft een zeer verdraaide evangelieverkondiging tot gevolg gehad, het bestaan van God fysieke familie op aarde, wordt daarmee ontkend.
Jesaja 29:16.
“O, deze verkeerdheid van u! Of moet de boetseerder op een lijn gesteld worden met het leem, zodat het maaksel van zijn maker zou kunnen zeggen: Hij heeft mij niet gemaakt? En het boetseersel.”
Jeremia 33:24-26.
“Hebt gij niet gemerkt, wat dit volk spreekt: De twee geslachten, die de Here verkoren heeft, heeft Hij verworpen? En mijn volk verachten zij, alsof het in hun ogen geen volk meer is. Zo zegt de Here: Indien Ik mijn verbond aangaande de dag en de nacht, de verordeningen van hemel en aarde, niet heb vastgesteld, Dan zal Ik ook het nakroost van Jakob en mijn knecht David verwerpen, dat Ik uit zijn nazaten geen heersers neem over het nageslacht van Abraham, Isaak en Jakob, want Ik zal een keer brengen in hun lot en Mij over hen ontfermen.”
Men heeft met de ontkenning van dit fysieke nageslacht, een nieuw “geestelijk nageslacht, “geestelijke geloofsvaders” en “geestelijk geloofs” “kinderen” gecreëerd en deze in de plaats gesteld van de letterlijke Vader/kind verhouding tussen God en Zijn Volk (kinderen).
We zullen de betekenis van deze begrippen in de Schrift opzoeken.
- KINDEREN
Romeinen 9:4-5, 9-11.
“Immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften, hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen…….Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben. Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van een man, onze vader Isaak. Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan – opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep.”
Het woord “kind”, “kinderen” heeft in de Schrift de volgende betekenis, we kijken eerst naar de Hebreeuwse en dan naar de Griekse betekenis.
- Strong’s 1121: a son (as a builder of the family name), in the widest sense (of lit, and fig. relationschip, including granson subject, nation, quality or conditio).
Dit woord is afgeleid van het Hebreeuwse stamwoord die de betekenis heeft: to buil (lit, or fig.), (begin to) builder) obtain children. Vgl Genesis 3:16; 32:32; Exodus 1:7; 20:5; Leviticus 19:18; 25:41; Ezechiël 3:11; 16:21; 23:39; 37:16, 18, 21,25. Op vele plaatsten in de Bijbel, vinden wij o.a. in Leviticus 25:55; Deuteronomium 31:19; Jozua 8:31, de verwijzing naar “de kinderen van Israël”, waar hetzelfde Hebreeuwse woord gebruikt wordt.
Leviticus 25:55
“Want de Israëlieten zijn Mij tot knechten: mijn knechten zijn zij, die Ik uit het land Egypte heb geleid; Ik ben de Here, uw God.”
Deuteronomium 31:19.
“Nu dan, schrijf dit lied op en leer het de Israëlieten, leg het hun op de lippen, opdat dit lied Mij tot getuige zij tegen de Israëlieten.”
Jozua 8:31.
“Zoals Mozes, de knecht des Heren, de Israëlieten geboden had, naar hetgeen geschreven stond in het boek der wet van Mozes; een altaar van onbehouwen stenen, die men met geen ijzer bewerkt had; zij brachten daarop brandoffers.”
Soms wordt ditzelfde woord ook als “zoon” vertaald, vgl. Genesis 22:20; Deuteronomium 25:5; 1 Koningen 3:19-21; 1 Koningen 13:2; 2 Koningen 4:14; Prediker 4:8. Controleer altijd de Schrift aanhalingen a.u.b. Want alleen Het Woord kan tot beter inzicht leiden.
Genesis 22:20.
“Hierna werd aan Abraham bericht: Zie, ook Milka heeft Nachor, uw broeder, zonen gebaard.”
Deuteronomium 25:5.
“Wanneer broeders tezamen wonen, en een van hen sterft zonder een zoon na te laten, dan zal de vrouw van de gestorvene niet buiten de familie de vrouw van een vreemde man mogen worden; haar zwager zal gemeenschap met haar hebben, haar tot vrouw nemen en zo het zwagerhuwelijk met haar sluiten.”
Prediker 4:8.
“Daar is er een zonder metgezel, ook zoon of broeder heeft hij niet, en er is geen einde aan al zijn zwoegen; ook worden zijn ogen niet verzadigd van rijkdom; Voor wie tob ik mij dan af en ontzeg ik mij het goede? Ook dit is ijdelheid en een kwaad ding.”
Strong’s 1123: correspond tot 1121 – child, son, young: vgl. Daniël 2:38 (mensenkinderen); Daniël 5:13 (Judese bannelingen, “children of captivity”, K.J.V); Daniël 6:25.
Strong’s 2233: seed, posterity, vgl. Leviticus 22:13 (kinderloos); 1 Samuël 1:11 (een mannelijk kind).
Strong’s 3206: from 3205 – something born, i.e a lad or offspring, vgl. Jesaja 9:5 (kind); Jeremia 31:20.
Strong’s 3211: from 3205 – born, child, son, vgl. Numeri 13: 22, 28; 1 Kronieken 20:4. Strong’s 3205: to bear young, (make to) bring forth (children, vgl. Jeremia 30:6; 31:8. Strong’s 2945: a family, children, families,vgl. Numeri 14:3; Jeremia 40:7; Ezechiël 9:6.
Al deze aangehaalde woorden duiden op fysieke kinderen.
- (i) Strong’s a boy (as active) from the age of infancy tot adolescence; by implication a servants; also a girl (of similor latitude in age); babe, boy, child, jong (man).
Al deze hebreeuwse woorden worden vertaald met zoon, zuigeling, zoontje, jongeman, kind, vgl. 1 Samuël 1:22, 24, 27; 2:11, 18, 26; 3:1, 8; 4:21; 2 Samuël 12:16; 1 Koningen 3:7; 11:17; 14:3, 17; 2 Koningen 4:29-32, 35; 5:10; 11:6, 8; 65:7; Jeremia 1:6-7; Hosea 11:1.
Anders dan het andere Hebreeuwse woord, die duidt op de letterlijke nakomelingen, wil dit doen voorkomen, alsof dit specifieke Hebreeuws woord eerder de ouderdom van het betrokken kind wil aanduiden.
(ii) Hetzelfde, hoewel een ander Hebreeuws woord, vonden we in Jesaja 3:12; 13:16; Jeremia 6:11; 9:21; Klaagliederen 1:5; 2:11, 20; Joël 2:16; Micha 2:9; Nehemia 3:19.
Strong’s 5768: a babe, suckling, an infant.
(iii) Hiermee stemt het Griekse woord overeen welke gebruikt wordt in, onder andere 1 Korintiërs 13:11; Galaten 4:1, 3; Efeziërs 4:14, nl. In: Strong’s 3516: an infant, a simple minded person, an immature Christian babe, child.
1 Korintiërs 13:11.
“Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.”
Galaten 4:1, 3.
“Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar van alles…..Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten.”
Efeziërs 4:14.
“Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt.”
Een soortgelijk woord vinden we ook in:
Mattheüs 2:8-9, 11, 13; 18:2, 4-5; Marcus 9:21 – kindsdagen 9:24, 36; 10:15; Lucas 1:59, 66, 76, 80; 2:17, 21, 27, 40; 9:47-48; 18:17; Johannes 16:21; Hebreeën 11:23; 2:13-14; 1 Johannes 2:13, 18; 1 Korintiërs 14:20 – kinderen der boosheid, nl. In:
Strong’s 3812, 3813: a childling (of either sex), an infant or a halfgrown boy or girl; fig. An immature Christian.
- (i) Een ander Grieks woord, welke gebruikt wordt en duidt op letterlijk nakomelingen, vinden we in: Mattheüs 7:11; 10:21; 19:29; 23:37; 27:25; Marcus 7:27; 10:24; Lucas 1:17; 23:28; Johannes 8:39; 11:52; Handelingen 2:39; Romeinen 8:16-17, 21; 9:7-8; 2 Korintiërs 6:13; 12:14; Galaten 4:25, 27-28, 31; Efeziërs 2:3; 5:1, 8; 6:1, 4; 1 Thessalonicenzen 2:7, 11; 1 Timotheüs 3:4, 12; 5:4; Titus 1:6; 1 Petrus 1:14; 2 Petrus 2:14; 1 Johannes 3:10; 5:2; 2 Johannes vers 1, 4, 13; 3 Johannes vers 4.
Strong’s 5043: a child (as producer) child, daughter, son. Strong’s 5207: a son, used very widely of immediate remote or fig. kinship, child, son.
Mattheüs 5:9; 8:12; 12:27; 23: 31; 27:9; Lucas 1:16; Johannes 4:12; 12:36; Handelingen 3:25; 5:21; 7:23, 37; 9:15; 10:36; 13:26; Romeinen 9:26-27; 2 Korintiërs 3:7, 13; Galaten 3:7; Kolossenzen 3:6; 1 Thessalonicenzen 5:5; Openbaring 2:14; 7:4; 21:12.
Let er eens op, hoe dikwijls de term “kinderen van Israël” hier gebruikt wordt (en vgl. Met Strong’s 1121 in het Hebreeuws).
Mattheüs 5:9.
“Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.” enz.
- In Johannes 13:33; Galaten 4:19; 1 Johannes 2:1, 12, 28; 3:7, 18; 4:4; 5:21 wordt het woord “kinderen”gebruikt als een uitdrukking van liefde, dan als een letterlijke nakomelingen:
Strong’s 5040: an infant, i.e darlings (Christian converts).
Het is wel duidelijk, dat de Schrift niet zoveel klem legt op “geestelijk” kinderen, als dat algemeen aanvaard wordt, maar dat het woord “kinderen”, meestal en eerder in ververband wordt gebracht met nageslacht, verwantschap en een zaadlijn.2. VADERS-VADEREN
Romeinen 9:5.
“Hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen.”
De volgende woorden worden in de Schrift gebruikt voor het begrip vaderen:
- Hebreeuws:
(i) Strong’s: a father in a literal and immediate or figurative and remote application: chief, (fore) father, patrimony, principal.
De woorden vader/vaderen in de Schrift worden verreweg de meeste in het Hebreeuws hiermee vertaald. Dit geld zowel op fysieke vader/vaderen als zowel op God de Vader. Genesis 2:24; 27:6; 32:9; Exodus 20:12; Psalm 68:6; 89:27; 103:13; Jesaja 3:6; 8:4; 9:5; 22:21; 38:5, 19; 43:27; 45:10; 51:2; 58:14; 63:16 vgl. Met Deuteronomium 32:6, 18); Jeremia 2:27; 3:4, 19; 12:6; 16:7; 20:15; 22:11, 15; 31:9; 35:6, 8, 10, 18; Ezechiël 16:3, 45; 18:4; 17-20; 22: 7; 44:25.
(ii) Strong’s 2: father.
Ezra 4:15; 5:12; Daniël 2:33; 5:2; 11, 13, 18; Amos 2:7; Micha 7:6; Zacharia 13:3; Maleachi 1:6; 2:10.
(iii) Strong’s 25: father (i.e founder), Father of (Gibeon), 1 Kronieken 8:29; 9:35 (in die zin van “de stichter” van Gibeon); maar wordt ook gebruikt als de vader van: 1 Kronieken 17: 13; 19:2-3; 22:10; 2 Kronieken 3:1; 10:6; 17:4.
(iv) Strong’s 2524: father in law, Genesis 38:13; 1 Samuël 4:19.
(v) Strong’s 2859: to give (a daughter) away in marriage; hence to contract affinity by marriage: join in affinity, father in law, mother in law, son in law. Exodus 3:1; 4:18; Numeri 27:7, broers van de vaders.
- Grieks:
(i) Strong’s : a father (literal) or figurative, near or more remote): father, parent.
Zoals het Hebreeuwse woord (Strong’ 1) wordt deze specifieke Griekse woord het meeste gebruikt voor het begrip “vader/vaderen”: Mattheüs 2:22; 6:6, 8, 9, 32; 7:21; 10: 20; 11:25; 15:4 (dus dezelfde als Exodus 20:12); 19:5 (dus hetzelfde als Genesis 2:24); Marcus 11:10; Lucas 1:73; Johannes 4:12; 14:8; Handelingen 1:4; Romeinen 4:1, 11-12, 16-18; 2 Korintiërs 6:18; Galaten 4:2, 6; Hebreeën 1:5; Jakobus 2:21; 3:9.
(ii) Strong’s: paternal, i.e ancestral: of father. Galaten 1:14 – voorvaderen.
(iii) Strong’s: fatherless, i.e of unrecorded paternity Hebreeën 7:3.
(iv) Strong’s: traditionary, received by tradition from fathers, (in the sense of handing over or down). 1 Petrus 1:18.
(v) Strong’s 3971 – paternal, i.e hereditary: of fathers handelingen 22:3; 24:14; 28:17.
Net zoals het vage begrip “geestelijke” kinderen, is het begrip “geestelijke vader/vaderen” op grond van het geloof, blijkbaar vreemd aan/in de Schrift. Het wil eerder voorkomen alsof onderscheid tussen mensen niet gemaakt wordt op grond van hun geloof of ongeloof, maar eerder op grond van hun herkomst! Een herkomst, óf uit God, óf uit satan: Lees daarom goed de volgende Schriftgedeelten: Mattheüs 13:36-39; Lucas 13:25, 27; Johannes 8:19, 42,44-47, 54-55; als ook Mattheüs 23:29-35 (addergeslacht/slangensperma: dus uit het geslacht van de slang of satan of zoals in Johannes 8; 1 Johannes 3;12 en Handelingen 7:38-39 (onze vaderen) tegenover Handelingen 7:51=52 (hun vaderen).
- NAGESLACHT
Romeinen 9:9-11.
“Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben. Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van een man, onze vader Isaak. Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan – opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep.”
Overdenk de volgende stellingen:
- Het ware Israël (Gods geslacht) zal vandaag nog ras en bloedzuivere nakomelingen van Abraham, Isaäk en Jakob hebben, wanneer de Here Jezus als Koning komt.
- De talloze pogingen vanuit de Kerken, liberale, socialistische, communistische en humanistische kampen om Gods nageslacht voor te stellen als één vermenging van volken/rassen, om op deze wijze het ware bestaan van Israël te ontkennen. Zij zullen echter niet de kans krijgen om het: “Openbaar maken van de kinderen God” tegen te gaan. God zelf zal dit doen: “En Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn” (Jesaja 25:7).
- Door de wedergeboorte worden de “verloren”, afgedwaalde, afvallige” kinderen (Volk) van God, “gered, gevonden en nieuwgemaakt” in Christus Jezus, het kind dat verloren geraakt was, komt terug naar zijn eigen Hemelse Vader. Hij was altijd onafgebroken een kind van God (Vgl Lucas 15:11-31).
NAGESLACHT:
Romeinen 9:7-8,29.
“Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet: zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen……Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen.”
- Het Hebreeuwse woord waaruit het woord “nageslacht” in het Oude Testament vertaald is, wordt in de King James vertaling doorgaans aangegeven als “seed”. “Strong’s Exhaustive Concordance”verklaart dit specifieke woord als volgt:
Strong’s: 2232: to sow, to disseminatie, plant, fructify, bear, conceive seed, sow), seed, fruit, plant, posterity, child.
Dit duidt dus op letterlijk zaad (Grieks sperma) voor voortplanting van mens, dier en plant. In de Nederlandse vertaling luidt het als volgt:
(i) Zaad:
(a) Als wijze van voortplanting bij planten, vgl. O.a. Genesis 1:11-12, 29; 47:19, 23-24; Exodus 16:31; Psalm 126:6; Prediker 11:6; Haggaï 2:19. (b) Als nakomelingen van mensen: Genesis 3:15; Jeremia 2:21; 31:27.
(ii) Geslacht:
(a) Met verwijzing naar dieren, b.v. Genesis 7:2-3.
(b) met verwijzing naar mensen: o.a. in Genesis 19:32, 34; 1 Samuël 24:22; 2 Koningen 11:11; 2 Kronieken 22:10; Ezra 9:2; Ester 9:2; Ester 6:13; Jesaja 1:4; 6:13; 43:5; 45:25; Jeremia 23:8; 49:10; Maleachi 2:15. Ook die van de koninklijke familie: 1 Koningen 11:14.
In Numeri 9:10, wordt een ander Hebreeuws woord vertaald met “geslacht”, Strong’s 1755: arevolution of time, i.e. an age, or generation, posterity, zoals is afgeleid van Strong’s 1752: to gyrate, or move in a cercle, i.e tot remain. Dit ziet dus ook op de voortzetting van een bepaald geslacht.
(iii) Nageslacht:
Vgl. Genesis 9:9; 12:7; 13:15-16; 15:13; 17:7, 12; 38:8-9; Deuteronomium 4:37; 10:15; 30:6; 1 Kronieken 16:13; Psalm 89:4, 37; 105:6; 106:27; Jesaja 41:8; 61:0; 66:22; Jeremia 30:10; 31:36-37; 33:26
.
(iv) Kind/kinderen:
Vgl. Genesis 4:25; Leviticus 18:21; 20:2-4. (v) Kroost/nakroost: Vgl. Leviticus 21:15; Job 5:25; Jesaja 44:3; 53:10; 59:21; 65:9; Jeremia 46:27.
(vi) Nakomeling(en):
2 Samuël 7:12; 1 Kronieken 17:11; Job 21:8; Psalm 23:24: Jesaja 48:19; Maleachi 2:3.
Hier verwijzen we naar een ander Hebreeuws woord (Strong’s 6631), die ook in de Nederlandse wordt aangegeven als “nakomelingen, soms met “spruiten/kruit)” “uitspruitsels” (Engels: offspring).
Strong’s 6631: issue, i.e produce, children: that witch cometh forth (out), offspring. Vgl. Job 5:25; 21:8 (kruid); 27:14 (spruiten); 31:8 (ontsproten); Jesaja 22:24(spruiten); 44:3 (nakroost/nakomelingen); 48:19; 61:9; 65:23.
(vii) Afstammelingen:
B.v. Nehemia 9:2; en afkomst bv. Ezra 2:59; Nehemia 7:61.
(viii) Als we naar de volgende uitdrukkingen kijken (in het Hebreeuws precies hetzelfde woord), wordt het ons duidelijk, dat de Schrift spreekt van letterlijke en Fysieke nakomelingen. Leviticus 12:2; Numeri 5:28 zwanger worden (conceive seed); Leviticus 15:16-17, 32, zaaduitstorting; Leviticus 15:18, gemeenschap/zaaduitstorting. Vgl ook Daniël 2:43. “Dat gij gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door huwelijkse-gemeenschap vermengen, maar met elkander geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.”
- Het Griekse woord waaruit het woord “nageslacht” in het Nieuwe Testament vertaald is. Is als volgt:
Strong’s 4701: slechts in 1 Petrus 1:23, heeft het de betekenis: seed; parent age (afkomst); Strong’s 4690: something sown, i.e seed (including the male “sperm” by implication offspring. In de Nederlandse vertaling van de Bijbel, vinden dit woord Strong’s 4690 als volg vertaald:
(i) Zaad:
(a) met betrekking tot planten: Mattheüs 13:24, 27, 31, 37-38; 1 Korintiërs 15:38 (zaadkorrels; 2 Korintiërs 9:10.
(b) Met betrekking tot de mensen:
Handelingen 3:25.
“Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden.”
Galaten 3:16.
“Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus.”
1 Johannes 3:9.
“Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.”
(ii) Kinderen: Marcus 12:19. Lucas 20:28.
Mattheüs 22:24.
“En zij zeiden: Meester, Mozes heeft gezegd, indien iemand sterft zonder kinderen, zal zijn broeder diens vrouw trouwen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken.”
(iii) Geslacht: Vgl. Johannes 7:42; 8:33, 37; Romeinen 1:3; 2 Timotheüs 2:8; Hebreeën 2:16. In de volgende Schriften vinden we het woord “geslacht”, welke ontleend is aan een ander Grieks woord: Strong’s 1085: born, generation, kindred), nation, offspring, afgeleid van 1096: tot cause to be. “Generate” become. (come into being):
Handelingen 17:28-29.
“Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht. Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen, dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke kunstvaardigheid gesneden of bedacht.”
Openbaring 22:16.
“Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.”
(iv) Nageslacht:
Lucas 1:55; Handelingen 7:5-6; 13:23; Romeinen 4:13, 16, 18; 9: 7-8, 29; 11:1; Galaten 3:29; Hebreeën 11:18.
(v) Nakomelingen:
2 Korintiërs 11:22; Openbaring 12:17.
V1. ook hier, net als in het Hebreeuws, vinden we de uitdrukking, zwanger worden/bevrucht worden (conceive seed) uit hetzelfde Griekse woord (Hebreeën 11:11).
Dit moet nu erg duidelijk zijn, dat de Schrift onder de term “nageslacht, een fysiek volk, een nageslacht bedoeld, de Schrift is niet bekend met een geestelijk nageslacht, een “nageslacht op grond van het geloof”. Onze vader Abraham heeft geen “geestelijke kinderen”, maar slechts een fysiek nageslacht.
4 DE AANNEMING TOT KINDEREN/ZONEN
Romeinen 9:4.
“Immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.”
Dit is erg duidelijk, dat de Schrift de begrippen kinderen, vaders, en nageslacht letterlijk bedoeld. De vraag ontstaat dan: wat behelst het begrip AANNEMING TOT KINDEREN? Wie ontvangt aanneming tot kinderen?
Het Griekse woord waaruit “aanneming tot kinderen” aangeeft, staat in direct verband met “kinderen” (Strong’s 5207). Dit duidt op letterlijke nakomelingen. Uit Romeinen 9:4 hebben we laten zien, dat het erg duidelijk moet zijn, dat er hier geen sprake is van vreemdelingen buiten Israël, die “aanneming tot kinderen” ontvangen. Let op: “Zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen.”
Galaten 3:23-24 en 4:1-7 verklaard dit begrip erg duidelijk:
- De taak als tuchtmeester:
De taak van de tuchtmeester is er, om het kind, die als volle erfgenaam van alle bezittingen van vader potentieel bezit (maar die nog onbekwaam is, dit te hanteren en verantwoordelijk besturen), op te voeden en voor te bereiden tot op de tijd, welke door de vader in het testament bepaald is, wanneer hij dan geschoold is om zijn erfenis waardig en correct te hanteren. - De Wet als tuchtmeester Galaten 3:23-24):
Paulus verklaard dat de Wet Israël s tuchtmeester was, om het Volk in bewaring te houden en op te voeden in de wil van de Vader, totdat het geloof geopenbaard werd. - Het kind onder pleegzorg Galaten 4:1-7):
De erfgenaam Israël (Deuteronomium 9:26, 29; 32:9; Jeremia 10:16; Romeinen 4:13) is onder voogdijschap en bestuur van de Wet gestaan, totdat het geloof gekomen is, Galaten 3:25. Jezus is geboren onder de Wet, om hen welke onder de Wet waren (Israël), Psalm 147:19-20; Deuteronomium 9:9-10 Deuteronomium 33:4) los te kopen, zodat zij de aanneming tot kinderen konden ontvangen (Galaten 4:4-5). - Geloof leidt tot aanneming:
Het begrip “aanneming” betekent dat de erfgenaam de volwassenheid bereikt heeft en dus de erfenis in ontvangst kan nemen, omdat hij de verantwoordelijkheid kan hanteren. Hij wordt als het ware aan de vader voorgesteld, nu is hij geen onbekwaam kind meer, maar een goed voorbereide zoon, welke samen met de vader in een waarachtige Verbondsverhouding kan wandelen.
Efeziërs 1:4-5.
“Hij heeft ons (Israël) in hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld.”
Dit vers verklaard de hele zaak, namelijk dat “ons” in hem zijn Uitverkoren voor de grondlegging van de wereld. In deze tekst wordt het Griekse woord Hoeiothesia gebruikt. De samenstelling betekent letterlijk: “Een zoon plaatsen in de rang of positie aanstellen.”
“Aanneming tot kinderen”, wordt gemakkelijk geïnterpreteerd als “aangenomen kinderen”. Het Griekse woord duidt op een postbekleding als kind van God.
Romeinen 8:15-19 geeft een zeer duidelijk uitleg: “Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; (de Gezalfde Koning van Israël) immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking. Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.”
De Schrift leert ons duidelijk, dat dit precies is, wat geloof in Jezus Christus, voor ons bewerkt.
(i) Wij zijn niet meer de onbekwame, onverantwoordelijke “oude mens”, maar “nieuwe scheppingen” in Christus (Romeinen 6:4; 2 Korintiërs 5:17; Galaten 6:15; Efeziërs 4:22-24; Kolossenzen 2:8-10).
(ii) Wij ontvangen Christus z’n Gerechtigheid, Wijsheid, Heiligmaking en Verlossing (1 Korintiërs 1:30).
(iii) Wij hebben in Jezus niet alleen onze oude mens afgelegd, maar zijn ook Met Hem opgestaan in een NIEUW LEVEN en zitten samen met Jezus Christus in de Hemelse gewesten (Efeziërs 2:6; Romeinen 8:17; Galaten 4:6-7; Titus 3:4-7).
Ja waarachtig! “Zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen. “