Sla Prediker hoofdstuk 3 open. Ik lees vandaag uit de New American Standard Bible.
Er is een bestemde tijd voor alles. Een tijd voor elk voornemen onder de hemel. Een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven. Een tijd om te planten en een tijd om te ontwortelen. Een tijd om te doden en een tijd om te genezen. Een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen. Een tijd om te huilen en een tijd om te lachen. Een tijd om te rouwen en een tijd om te dansen. Een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om ze te verzamelen. Een tijd om te omhelzen en een tijd om het omhelzen na te laten. Een tijd om te zoeken en een tijd om het zoeken op te geven. Een tijd om te bewaren en een tijd om weg te gooien. Een tijd om te scheuren en een tijd om te naaien. Een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken. Een tijd om lief te hebben, en jawel – een tijd om te haten. Een tijd van oorlog en een tijd van vrede.
Er is een tijd voor alles. Gods Woord zegt dat er een tijd is om te haten. Niet als optie, niet als zonde, maar als feit. Een tijd om te haten.
En toch… Onze moderne predikers – samen met de massamedia, het onderwijs en de cultuur – hebben bijna universeel bepaald dat haat de bron is van alle kwaad. Als we haat zouden uitroeien, dan zou er zogenaamd vrede zijn. Dat is hun theorie.
En als je dat vaak genoeg hoort, ga je het bijna geloven. We zijn opgegroeid met liedjes als “What the world needs now is love, sweet love. That’s the only thing that there’s just too little of.” Het klinkt mooi. Maar het is niet wat het Woord van God zegt. Gods Woord spreekt over een wereld die méér nodig heeft dan alleen liefde. Zelfs haat wordt genoemd als iets dat, op het juiste moment, nodig is.
En dus is er een botsing van wereldbeelden. De wereld zegt: haat moet worden uitgebannen. God zegt: er is een tijd om te haten.
Maar wacht even, hoe kan het nou fout zijn om liefde te verkondigen? Liefde is toch iets goeds? Kan een beweging die haat wil vervangen door liefde iets slechts zijn?
Op het eerste gezicht niet. Maar dan komen de waarschuwingen. En die moeten we serieus nemen.
Neem de waarschuwing van Paulus, in zijn brief aan de Korintiërs. Hij zegt dat er mensen zijn die zich voordoen als apostelen, maar het niet zijn. Ze zijn bedriegers. Ze zijn verkleed als dienaren van Christus, maar ze horen bij Satan. En het is geen wonder, zegt hij, want Satan zelf vermomt zich als een engel van het licht. Zijn dienaren doen precies hetzelfde. Ze lijken rechtvaardig, maar hun einde zal zijn zoals hun daden.
Wat betekent dat? Dat we niet op het uiterlijk kunnen vertrouwen. Niet op een glimlach. Niet op zachte woorden. Niet op populariteit of uiterlijk charisma. Want onze grootste vijanden kunnen zich voordoen als mensen van het licht. Daarom hebben we meer nodig dan onze eerste indrukken. We moeten dieper kijken. We hebben een maatstaf nodig die verder gaat dan gevoel of sympathie.
Die maatstaf is het Woord van God. Alleen dáármee kunnen we toetsen wat waar is en wat vals. Alleen zo kunnen we het verschil zien tussen echte liefde en een verleidelijke leugen.
De huichelaars en de hersenlozen
In zijn tweede brief waarschuwt Petrus ook. De Heer, zegt hij, weet hoe Hij de rechtvaardigen uit beproevingen moet redden, maar Hij weet ook hoe Hij de goddelozen moet bewaren voor het oordeel. En dan zegt hij dit: vooral voor hen die zich overgeven aan de begeerten van het vlees en autoriteit verachten.
Let goed op dat woord: overgeven. Ze koesteren hun zonde. Ze geven zich eraan over. Ze haten orde, verachten gezag, en vrezen zelfs het bovennatuurlijke niet.
Ze zijn brutaal. Eigenzinnig. Ze deinzen er niet voor terug om engelen te lasteren. Terwijl engelen, die veel machtiger zijn, zich niet eens durven uitspreken tegen hen voor het aangezicht van de Heer. Maar deze mensen — ze gedragen zich als domme beesten. Instinctgedreven. Geboren om gevangen en vernietigd te worden. Ze lasteren alles waar ze niets van begrijpen, en zullen zelf ten onder gaan op dezelfde manier als die beesten.
Ze lijden het onrecht dat bij hun daden hoort. Ze vinden het een genot om overdag te zwelgen in zonde. Ze zijn vlekken, smetten. Ze zitten gewoon tussen jullie, genieten van hun eigen leugens alsof het normaal is. Ze hebben ogen die nooit stoppen met overspel. Zondaars die anderen verleiden, instabiele zielen meesleuren. Hun hart is geoefend in hebzucht. Vervloekte kinderen.
Ze hebben de rechte weg verlaten. Ze zijn afgedwaald, net als Bileam, de zoon van Beor. Die hield van onrecht, totdat hij werd berispt door een stomme ezel die begon te spreken en zo zijn waanzin tegenhield.
Ze zijn als bronnen zonder water. Nevels die voortgestuwd worden door stormen. Voor hen is het zwarte duister gereserveerd. Ze spreken holle, opgeblazen woorden. Ze verleiden mensen die net aan het ontsnappen zijn aan het kwaad van deze wereld. Ze beloven vrijheid, maar zijn zelf slaven van corruptie. Want door datgene waardoor je wordt overwonnen, word je ook gebonden.
Dit laat nog iets zien: dat die zogenoemde engelen van het licht in werkelijkheid dienaren van slavernij zijn. Ze praten over vrijheid, over bevrijding, over liefde en tolerantie — maar ondertussen leiden ze je dezelfde gevangenis in waar zij al in zitten. Ze noemen het vrijheid, maar het is gebondenheid.
Kijk naar Salomo, in Spreuken. Paulus waarschuwt, Petrus waarschuwt — en Salomo zegt: er is een weg die de mens juist lijkt, maar het einde ervan is de dood. Denk daar eens goed over na. Wat als het uitroeien van haat goed lijkt, maar uiteindelijk leidt tot ondergang?
Wat als het weren van haat niet een daad van liefde is, maar een weigering om gerechtigheid te doen? Als het moment aanbreekt dat haat nodig is, en er is niemand die het durft — wat dan? Wie zal opstaan? Wat is het gevolg als het tijd is om te haten, maar iedereen is te week geworden om het te doen?
En ik weet wat sommige mensen denken. “Wat doet een prediker van God nou met het verkondigen van haat?” Maar laat me iets duidelijk maken: ik heb het niet bedacht. Ik heb het alleen gelezen. Het staat er. In het Woord van God. Niet mijn woorden, maar Zijn Woord. Ik geloof het. En ik lees het voor.
Het woord haat komt in allerlei vormen in de Bijbel voor. Haten. Gehaten. Haatdragend. Haatvol. In totaal zo’n 180 keer. In het Hebreeuws verschijnt het soms als satam, wat vervolgen betekent. Meestal is het saneh, wat gewoon betekent: haten, tegen zijn.
En ja, die woorden zijn verwant aan Satan — de tegenstander, de vervolger, de hater.
In het Grieks is het woord miseo, wat betekent: verafschuwen, haten. Maar let op — het woord ‘haat’ kent in de Bijbel verschillende kleuren, verschillende lagen.
Neem bijvoorbeeld Leviticus 26. Daar zegt God: als je mijn geboden verwerpt, als je ze verafschuwt, dan zal Ik terreur over je brengen. Ziekte. Angst. Je vijanden zullen je verslaan. En zij die je haten zullen over je heersen. Daar betekent haat: verafschuwen, je willen schaden, je tegenwerken.
Maar dan kijk je naar Genesis 29. Daar staat dat de HEER zag dat Lea werd gehaat. En dus opende Hij haar baarmoeder, terwijl Rachel onvruchtbaar bleef. Wat betekent dat? Haat? Dat Jakob haar wilde vernietigen? Natuurlijk niet. Ze leefden samen. De betekenis daar is: minder geliefd. Vergelijkend. Niet haat in de moderne zin, maar minder bemind dan Rachel.
Toch zijn dat uitzonderingen. In bijna alle andere gevallen in de Bijbel betekent haat gewoon wat het zegt: je bent ergens fel tegen. Je verzet je. Je wijst het af. Je keert je er met kracht tegen.
En dat is belangrijk om te begrijpen. Want het bepaalt waar we staan.
Durf te haten waar God haat
Ik wil je een paar voorbeelden uit de Schrift laten zien waarin dit woord voorkomt — haat. En terwijl we daar doorheen gaan, stel jezelf dan drie vragen:
Is het verkeerd om te haten, of is het juist?
Als het goed is om te haten, wie of wat moeten we dan haten?
Is het verkeerd om níét te haten wanneer dat wel nodig is?
Laten we beginnen in Psalm 26. David spreekt daar:
Heer, onderzoek mij. Toets mijn hart. Ik vertrouw op U. Ik heb niet gezeten bij bedriegers en ik wil niets te maken hebben met huichelaars. Ik haat de samenkomst van kwaaddoeners en ik ga niet zitten met de goddelozen.
David haat dus de bijeenkomst van mensen die kwaad doen.
Psalm 31: Ik haat hen die ijdele afgoden vereren, maar ik vertrouw op de HEER.
David een hater? Was hij dan iemand die mensen haatte? Was dat niet ‘de man naar Gods hart’?
Ga terug naar Psalm 5. Daar lezen we:
“U bent geen God die vreugde vindt in goddeloosheid. Het kwaad kan niet bij U wonen. De hoogmoedigen kunnen niet voor Uw ogen staan. U haat allen die onrecht bedrijven.”
Dus ja, God haat. Hij haat niet alleen de zonde — Hij haat zij die onrecht doen.
Dat past totaal niet in het moderne plaatje van God als een soort knuffelvader die iedereen altijd liefheeft. Maar het staat er. Zwart op wit.
Psalm 97: “Haat het kwaad, u die de HEER liefhebt.” Haat en liefde staan hier niet als tegenpolen, maar als partners. Als je de HEER liefhebt, dan haat je het kwaad. Punt.
Psalm 101: “Ik zal geen onwaardige zaak voor mijn ogen stellen. Ik haat het werk van hen die afvallen.” David haat afvalligheid — het proces waarbij mensen de waarheid loslaten. Hij wil er niets mee te maken hebben.
Psalm 119 zegt het herhaaldelijk:
– “Ik haat elke valse weg.”
– “Ik haat dubbelhartigen, maar ik heb Uw wet lief.”
– “Ik haat en verafschuw leugen, maar Uw wet heb ik lief.”
David was een man van passie. Een man die liefhad — maar ook haatte. En God noemde hem de appel van Zijn oog. Misschien niet ondanks die haat, maar juist daarom. Hij had het vermogen om te haten wat God haatte. En dat vermogen wordt tegenwoordig uitgeroeid uit mensen. Verleerd. Afgeleerd. Verdacht gemaakt.
Psalm 139 is het duidelijkst. Daar zegt David:
“Zou ik niet haten wie U haten, HEER? En zou ik geen afkeer hebben van hen die tegen U opstaan? Ik haat hen met een volkomen haat; zij zijn mij tot vijanden geworden.”
Hoe duidelijk wil je het hebben?
In Spreuken lezen we: “Zes dingen haat de HEER, ja, zeven zijn Hem een gruwel: hoogmoedige ogen, een leugenachtige tong, handen die onschuldig bloed vergieten, een hart dat zondige plannen smeedt, voeten die snel rennen naar het kwaad, een valse getuige en iemand die tweedracht zaait onder broeders.”
In hoofdstuk 8 zegt de wijsheid: “De vreze des HEEREN is het haten van het kwaad: arrogantie, trots, slechte wandel en een verdorven mond — dat haat Ik.”
Sommigen zullen schrikken van hoeveel haat er in de Bijbel zit. Maar misschien is het wel omdat we zijn afgeleerd om goed van kwaad te onderscheiden. Omdat we niet meer durven haten waar God haat.
Dat is waarom we religie moeten bekritiseren. Wereldgodsdiensten worden gepresenteerd als iets moois en vredigs, maar God haat religie. Christendom is geen religie in die zin. Het is wet. Het is leven. Het is waarheid. Religie als systeem, als menselijk bouwwerk — dat moeten we haten.
In Amos staat: “Zoek het goede en niet het kwade, opdat u leeft. Haat het kwaad, heb het goede lief, en handhaaf het recht in de poort.”
En verderop zegt God: “Ik haat, Ik verwerp jullie feesten, en in jullie samenkomsten vind Ik geen vreugde.” God haat hun religieuze feesten omdat ze hol zijn. Leeg. Gemaakt. Niet oprecht. Hij wil hun offers niet. Hij wil hun samenkomsten niet. Hij verafschuwt ze.
En ja, Jezus zei ook iets. In Mattheüs 5: “U hebt gehoord dat er gezegd is: U moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: heb uw vijanden lief en bid voor wie u vervolgen.”
Sommigen gebruiken dat om te zeggen dat we nooit mogen haten. Maar let op: Jezus heeft het hier over persoonlijke vijanden. Niet over Gods vijanden.
David zei: “Ik haat hen die U haten.” Dat is niet hetzelfde als iemand haten die jou niet mag. Niet jouw persoonlijke gekwetstheid. Het gaat om de haat tegenover dat wat zich verzet tegen de HEER.
We moeten niet doen alsof we zelf mogen bepalen wie we haten of niet haten. Maar we mogen ook niet doen alsof alle haat fout is.
Als je niet haat, zondig je
In de brief van Judas staat een treffende waarschuwing voor onze tijd. We worden opgeroepen om te blijven bij het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd. We worden aangespoord om op te bouwen in het geloof, te bidden in de Heilige Geest, onszelf te bewaren in de liefde van God en te wachten op de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus tot het eeuwige leven.
En dan zegt hij: “Wees barmhartig voor sommigen die twijfelen. Red anderen door ze uit het vuur te rukken. En weer anderen moet je met vrees benaderen, terwijl je zelfs het kledingstuk haat dat door het vlees besmet is.”
Met andere woorden: je mag medelijden hebben, je mag genade tonen, maar je moet haten wat bezoedeld is door zonde. Zelfs het uiterlijk ervan, het omhulsel. Niet alleen de daad, maar alles wat door de zonde is aangeraakt, moet je walgen.
In Openbaring 3 wordt gezegd dat er mensen zijn in Sardis die hun kleren niet hebben bevlekt. Zij zullen met de Heer wandelen in witte klederen. Zij zijn waardig.
Wat betekent dat? Ze hebben zich niet verontreinigd met de werken van het vlees. Ze zijn rein gebleven. En wat zegt de Schrift? Haat dat wat door het vlees is verontreinigd. Haat alles wat die zuiverheid aantast.
En in Openbaring 2 spreekt Jezus tot de gemeente in Efeze. Hij prijst hen dat ze niet kunnen verdragen wie slecht zijn, dat ze valse apostelen hebben ontmaskerd, dat ze volhard hebben. Maar Hij heeft dit tegen hen: dat ze hun eerste liefde hebben verlaten. En toch zegt Hij: “Maar dit hebt u: u haat de werken van de Nikolaïeten, die Ik ook haat.”
Jezus zegt niet: “Het zou beter zijn als jullie die werken negeerden.” Nee — Hij prijst hun haat. Omdat het de juiste haat is. Gericht op de werken van de wetteloosheid.
Na alles wat we hebben gelezen — van Mozes, David, Salomo, de profeten, Paulus, Petrus, Judas, Johannes en zelfs Jezus — is er geen manier om eromheen te draaien: het is niet verkeerd om te haten.
Sterker nog: als je weigert te haten wanneer God dat wel doet, dan zondig je. Je overtreedt een opdracht. Je laat na te doen wat rechtvaardig is.
In Johannes 15 zegt Jezus: “Dit gebied Ik jullie: heb elkaar lief. Als de wereld jullie haat, weet dan dat zij Mij eerder gehaat heeft. Als jullie van de wereld waren, zou de wereld jullie liefhebben als de haren. Maar omdat jullie niet van de wereld zijn, en Ik jullie uit de wereld heb gekozen, daarom haat de wereld jullie.”
Hij zegt niet: “Laat je verrassen.” Hij zegt: reken erop. De wereld haat. En ze zal ook jou haten. Maar wat nog belangrijker is: Hij zegt dat wie Hem haat, ook de Vader haat. En ze hebben Hem gehaat zonder reden.
Dus het probleem is niet haat op zich. Het probleem is haat zonder oorzaak. Onrechtvaardige haat. Haat die voortkomt uit eigenbelang, jaloezie, domheid, haat tegen de waarheid.
Maar als er zoiets bestaat als onjuiste haat, dan bestaat er ook iets als juiste haat. En het is die haat die de moderne wereld uit ons probeert te halen. Door ons te hersenspoelen. Door ons wijs te maken dat alle haat slecht is. Door haat te diagnosticeren als een psychische aandoening.
In onze tijd wordt haat gedefinieerd als krankzinnig. Als schadelijk. Als het ergste wat je kunt voelen. Maar volgens de Bijbel kan haat juist gerechtigheid zijn.
Er bestaat zoiets als heilige haat. Rationele, op waarheid gebaseerde afkeer van dat wat God verafschuwt. En het weigeren om dat te voelen, als het wél nodig is — dat is lafhartigheid. Dat is verraad.
Haat is gerechtigheid in een wereld vol schuldgevoel
We leven in een tijd waarin wet en gerechtigheid worden vervangen door gevoel en emotie. Liefde is herleid tot iets vaags, zachts, passiefs. Haat is verboden terrein. Maar wat zegt de Bijbel? Wat zegt het gezonde verstand?
De mens is geschapen naar het beeld van een rechtvaardige God. Dat betekent dat onze diepste behoefte niet slechts liefde is, maar gerechtigheid. Liefde zonder gerechtigheid is geen liefde, het is toegeeflijkheid. Het is slapheid, het is wetteloosheid.
De zogenaamde liefde die geen grenzen stelt, die nooit oordeelt, die nooit afwijst, is geen liefde. Het is losbandigheid. Het is een verdraaiing van het goede.
De meeste kerken vandaag de dag preken een verwaterde versie van het evangelie. Een sociaal evangelie. Ze zeggen: maak geen ruzie, maak geld. Heb iedereen lief, zelfs de antichrist. Dat is zogenaamd de oplossing voor alles: liefde, liefde, liefde. Maar liefde zonder gerechtigheid? Dat is geen liefde. Dat is lafheid in een religieus jasje.
Echte liefde kan niet bestaan zonder haat voor het kwaad. Liefde zonder waarheid is gewoon sentiment. Het is permissiviteit in vermomming. Het is de wetteloosheid waar Jezus over sprak.
In Mattheüs 24 zegt Hij dat velen zullen struikelen, elkaar zullen verraden en haten. En dat er valse profeten zullen opstaan die velen zullen misleiden. En dat, omdat wetteloosheid toeneemt, de liefde van velen zal verkillen.
Let op: wetteloosheid doodt liefde. Niet haat. Niet oordeel. Niet waarheid. Maar wetteloosheid. Liefde sterft waar gerechtigheid wordt losgelaten.
De christelijke liefde is geworteld in de wet van God. Die liefde stelt grenzen. Die liefde haat het kwaad. Die liefde verdedigt wat heilig is, zelfs als dat botst met de wereld.
De humanistische filosofie van vandaag zegt: de mens heeft liefde nodig. Meer nog: de mens heeft nodig om geliefd te wórden. Hij is passief, zielig, hunkert naar aandacht. Zijn probleem is niet dat hij kwaad wil doen, maar dat hij te weinig liefde heeft ontvangen.
Daarom moet er een positieve, allesomvattende instantie zijn — de staat, de maatschappij, het systeem — om zijn behoeften te vervullen. Liefde wordt een recht. Aandacht wordt een recht. Acceptatie wordt een recht.
Maar deze gedachtegang leidt tot slavernij. Tot een totalitaire verzorgingsstaat die alles voor je bepaalt. Want als liefde je grootste behoefte is, dan wordt rechtvaardigheid een bedreiging.
Rechtvaardigheid is immers hard. Absoluut. Onbuigzaam. Maar dat is precies waarom de Bijbel zegt: de mens heeft gerechtigheid nodig, méér dan liefde. Want zonder gerechtigheid is liefde onzuiver. Zonder gerechtigheid is liefde blind, afhankelijk, destructief.
Je kunt leven zonder liefde. Maar je kunt niet leven zonder rechtvaardigheid.
Maar dat is nu precies waarom de wereld van vandaag haat tegenover gerechtigheid. Kijk naar hoe criminelen denken over straf. Voor hen is rechtvaardigheid een gevaar. Voor het slachtoffer is het een zegen.
In een samenleving waar dieven de meerderheid vormen, wordt een wet tegen stelen ervaren als haat. In een maatschappij die zwelgt in zonde, voelt Gods wet als onderdrukking. In een wereld vol onrecht voelt waarheid als geweld.
En dan wordt gerechtigheid geframed als haat. Wie vasthoudt aan Gods normen, wordt beschuldigd van extremisme. Wie het kwaad bij naam noemt, wordt “intolerant” genoemd. Wie weigert mee te buigen, krijgt het label “hater”.
Maar weet je wat ik vrees? Niet dat ze me een hater noemen. Ik vrees om níét te haten. Ik vrees om mijn Heer te verraden door te zwijgen als Zijn waarheid wordt aangevallen.
In 2 Kronieken 19, vers 2, staat: “Zou u de goddelozen helpen en hen liefhebben die de HEER haten? Daarom rust er toorn op u van de HEER.”
Dat is duidelijk genoeg, toch?
Als ik dus zeg dat ik haat predik — dan bedoel ik dat ik predik wat God haat. En ik ben er niet beschaamd om. Integendeel. Ik zeg het hardop: ik haat het humanisme. Ik haat het jodendom. Ik haat het hindoeïsme. Ik haat alle heidense leringen die tegen het Woord van God ingaan. Niet alleen haat ik de leer, maar ook de leraren die die leer verspreiden — die proberen het evangelie van het Koninkrijk te vernietigen en Christus’ volk te ondermijnen.
Wat hun afkomst ook is, wat hun ras ook is — als ze deze leugen onderwijzen, haat ik hen. En ik stop pas met haten als ze stoppen met die leugen te verspreiden.
Voor mij is dat logisch. En daar schaam ik me niet voor. Ik haat met een volkomen haat, en ik sta daar volledig achter.
En ik denk dat sommige predikers in dit land goed zouden doen om eens wakker te worden en zich af te vragen: ben ik het volle evangelie aan het prediken? Of heb ik de haat weggelaten omdat ik bang ben voor gezichtsverlies?
Ik weet in elk geval één ding: als ik predik wat de Schrift leert — inclusief haat waar haat op zijn plaats is — dan bevind ik mij in goed gezelschap. Bij David. Bij Salomo. Bij Mozes. Bij Jesaja. Bij Amos. Bij Johannes. Bij Jezus.
En als dat betekent dat je me een prediker van haat noemt — prima. Noem me dan maar zo.
Maar quote me dan wel correct.
Gebed van gerechtige woede
Citeer me correct. Dat is alles wat ik vraag.
Want alles heeft zijn tijd. Er is een tijd om lief te hebben, en er is een tijd om te haten. En dit is zo’n tijd. Een tijd waarin we geroepen zijn om het kwaad niet te negeren, niet te tolereren, niet stilletjes te verdragen — maar te haten.
Sta op.
Sta op in heilige woede. Sta op met een hart dat trouw is aan de HEER. Sta op tegen de leugen die ons is gevoerd, dat haat altijd fout is. Sta op tegen het laffe christendom van vandaag dat alleen maar wil knikken, glimlachen en aardig gevonden worden.
We hebben het Woord van God verwaarloosd. We hebben onze roeping verzwegen. We zijn gaan denken dat we rechtvaardiger zijn dan God Zelf. Hij zegt dat Hij haat, maar wij hebben Hem gecorrigeerd en gezegd: “Nee, dat kan niet.”
We hebben gezegd: “God haat, maar wij doen daar niet aan mee.” Alsof dat moreel superieur zou zijn. Alsof dat geloof zou zijn.
Maar dat is het niet. Dat is rebellie. Dat is arrogantie. En dat is zonde.
Daarom bid ik:
Heer, God van Israël —
We hebben gefaald. We zijn slap geworden.
We hebben gedacht dat liefde zonder haat mogelijk was.
We hebben gedacht dat we U konden dienen met alleen de helft van Uw karakter.
We hebben Uw heilige toorn aan de kant geschoven alsof het iets beschamends is.
We hebben gedacht dat we barmhartiger waren dan U.
En daarmee hebben we gezondigd.
Vergeef ons.
Geef ons ruggengraat. Geef ons woede. Geef ons haat —
Haat voor dat wat U haat.
Haat voor de leugen.
Haat voor het onrecht.
Haat voor alles wat opstaat tegen Uw volk, tegen Uw wet, tegen Uw Zoon.
Leer ons weer onderscheiden wat goed is en wat kwaad.
Laat ons niet langer naar de stemmen van mensen luisteren.
Niet naar de wereld, niet naar het onderwijs, niet naar de cultuur.
Laat ons Uw Woord weer centraal stellen. Laat Uw Geest ons leiden.
Geef ons de kracht om op te staan wanneer niemand anders dat durft.
Laat ons niet bang zijn voor labels, voor afwijzing, voor smaad.
Laat ons bang zijn voor U — en voor U alleen.
Laat ons haten wat gehaat moet worden.
Laat ons liefhebben wat U liefhebt.
En laat ons het verschil durven maken.
In de naam van Jezus.
Amen.