Wat betekent het om geesten te beproeven?
Er zijn onderwerpen die we niet snel aanraken. Niet omdat ze onbelangrijk zijn, maar juist omdat ze groot en complex zijn. Dit is zo’n onderwerp. Een waarheid die diep verweven is met onze geloofsbeleving, maar waar veel verwarring over bestaat. Het heeft te maken met iets wat de Bijbel “het beproeven van de geesten” noemt.
1 Johannes 4:1 “Geliefden, geloof niet elke geest, maar beproef de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.”
Dit vers heb ik talloze keren gelezen. Maar deze keer bracht het me ergens dieper. De opdracht om geesten te beproeven houdt meer in dan alleen het beoordelen van profeten. Het is een oproep tot onderscheidingsvermogen. Niet alleen ten opzichte van wat mensen leren, maar ook ten aanzien van hoe wij het woord “geest” zelf begrijpen.
Wat bedoelen wij als we over geesten spreken? Zijn we nog trouw aan de betekenis die de Schrift eraan geeft, of zijn we ergens onderweg afgedwaald in traditie, bijgeloof of religieuze overlevering?
Het is mijn verlangen om in deze overdenking niet alleen de geesten te toetsen waar 1 Johannes 4 over spreekt, maar ook de betekenis van het woord ‘geest’ zelf, zoals het voorkomt in de Bijbel. Want misschien zijn we niet alleen misleid door valse leraren, maar ook door een verkeerd begrip van het begrip geest — en de impact daarvan is groot.
Binnen religie zijn er veel gebieden waarin we collectief zijn gaan dwalen, maar het onderwerp van geesten en het geestelijk leven behoort tot de meest diepgewortelde misvattingen. En vreemd genoeg is het een onderwerp waar zelden of nooit vanuit de kansel eerlijk en Bijbels over wordt onderwezen.
Toch waarschuwt ook Paulus ons hiervoor:
1 Timotheüs 4:1-2, 6 ‘Maar de Geest zegt uitdrukkelijk dat in latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, zich begevend tot verleidende geesten en leringen van demonen, door huichelarij leugens sprekend, hun eigen geweten als met een brandijzer toegeschroeid…Indien gij de broeders aan deze dingen herinnert, zult gij een goede dienaar van Jezus Christus zijn, gevoed met de woorden des geloofs en de goede leer die gij hebt nagevolgd.”
Deze oproep heeft mij geraakt, en het is ook precies wat ik in deze studie hoop te doen. Niet als aanval, maar als herinnering — een uitnodiging om terug te keren naar wat de Bijbel werkelijk zegt.
In het Engels gebruikt de King James-vertaling vaak het woord ghost, waar moderne vertalingen het juiste woord spirit gebruiken. Dat verschil is allesbehalve klein. Ghost komt van een oud Duits woord, en het roept beelden op van een overleden, onzichtbaar persoon die nog rondwaart. Maar dat is niet wat de Bijbel bedoelt met het woord geest.
De oorspronkelijke woorden in de Bijbel zijn veelzeggend. In het Hebreeuws is dat ruach, en in het Grieks pneuma. Beide betekenen letterlijk: lucht in beweging — adem, wind, levenskracht. Denk bijvoorbeeld aan een pneumatische band, die gevuld is met lucht. Of aan het woord pneumonie, een aandoening van de longen die met luchtcirculatie te maken heeft.
Wanneer de Bijbel het woord geest gebruikt, spreekt ze dus niet over een “persoon” zonder lichaam, maar over iets wat beweegt — wat aandrijft — wat motiveert.
Lichamelijk betekent het: iets dat beweging geeft. Geest is kracht. Mentaal betekent het: motivatie. Geest is de innerlijke aandrijving achter wat wij doen, zeggen of willen.
Een geest, zoals de Bijbel het beschrijft, is dus geen mysterieus wezen dat ons bespookt. Het is datgene wat ons beweegt. Wat onze keuzes beïnvloedt, wat ons in beweging zet. In deze zin wordt het woord geest gebruikt door zowel het Oude als het Nieuwe Testament. En dat fundamentele begrip vormt het startpunt voor de rest van deze studie.
Geen spoken, maar drijfveren
Het is belangrijk dat we beseffen: de Bijbel heeft het over geesten, niet over ‘spoken’. Dat onderscheid is essentieel. In veel christelijke kringen worden deze begrippen nog altijd door elkaar gehaald. En het resultaat is een beeld van geesten als onzichtbare, ronddolende wezens — geesten van doden, of demonen die bezit nemen van mensen. Maar dat is niet hoe de Schrift spreekt over geest.
Neem bijvoorbeeld de lijst uit Cruden’s Concordantie. Daar worden minstens zevenendertig verschillende geesten genoemd. Denk aan de geest van aanneming, de geest van de antichrist, de geest van slavernij, een gebroken geest. Wanneer je in gedachten het woord geest vervangt door ‘spook’, wordt de tekst belachelijk. Een ‘gebroken spook’, een ‘spook van de antichrist’? Het slaat nergens op. En dat onderstreept dat we te maken hebben met een verkeerde vertaling én een verkeerde voorstelling van zaken.
De Bijbel spreekt wél over dingen van de geest. Over het leven in de geest. Maar dat heeft niets te maken met bovennatuurlijke entiteiten die om ons heen zweven. Het gaat over beweging, innerlijke kracht, motivatie. Het is het verschil tussen menselijk drijfvermogen en goddelijke impuls.
Toch wordt het begrip geest vandaag de dag nog steeds op een verkeerde manier toegepast — en die verwarring wordt niet alleen gevoed door oude vertalingen, maar ook door moderne angstretoriek. Veel christelijke predikers leren mensen om bang te zijn voor onzichtbare wezens, voor geesten die hen aanvallen, of demonische machten die hun leven beheersen. Maar dat soort leren komt niet uit de Bijbel. Het komt uit de religies van deze wereld.
Lang voordat het christendom werd beïnvloed door angst voor geesten, bestonden er religies die dat al onderwezen. In Afrika, India en andere delen van de wereld vinden we religies die geloven in geesten, geesten van voorouders, van wraak, van macht, van duisternis. Ze hebben er allemaal hun eigen namen voor. Soms zijn die wezens vijandig, soms kun je ze ‘voor je laten werken’ als je weet hoe je ze moet beheersen. Het is bijgeloof, geen openbaring.
Deze denkbeelden zijn het christendom binnengekomen via vermenging met wereldreligie. En vandaag de dag worden ze door sommige predikers gebruikt om mensen te beheersen via angst. Het zijn technieken van controle, niet van bevrijding. Wat ooit buiten de kerk begon, wordt nu vanaf de kansel gepredikt.
Die leerstellingen hebben zich bovendien genesteld in onze Bijbelvertalingen. Zelfs de moderne vertalers — die beter zouden moeten weten — nemen deze denkbeelden nog vaak mee. Dat is geen opzet, maar het laat zien hoe diep deze tradities verankerd zitten. Elke vertaling is gekleurd door de mens die hem maakt. En als je opgroeit in een cultuur die in geesten gelooft, dan neem je dat mee in hoe je de Bijbel leest en vertaalt.
God gebruikt mensen om zijn Woord door te geven. Maar mensen zijn feilbaar. En dat betekent dat we als gelovigen verantwoordelijk zijn om zelf te onderzoeken wat er werkelijk staat. De waarheid ligt niet in vertalingen alleen, maar in de geest van de tekst. In de oorspronkelijke betekenis van wat geschreven is.
En terwijl predikers de mensen bang maken, doen de films vandaag nauwelijks onder. Het lijkt wel alsof er geen enkele film meer gemaakt wordt zonder een kwaadaardige geest, een demonisch wezen of een onzichtbare kracht die mensen beheerst. De geest van angst verkoopt — en Hollywood weet dat maar al te goed.
In Gods ogen, zo geloof ik, is dit een gruwel. Het is het onderwijzen van heidense religie, verpakt als entertainment. En of dat nu gebeurt via films, series, of zelfs via prediking, het effect is hetzelfde: mensen worden in angst gehouden voor dingen die geen macht over hen zouden moeten hebben.
Onze kinderen groeien op in angst. Angst voor geesten, demonen, entiteiten met bovennatuurlijke macht. Ze noemen het spiritueel, maar in werkelijkheid is het voodoo — bijgeloof met een christelijk sausje. Ondertussen vergeten we dat God soeverein is. Hij is niet slechts één van de krachten in de geestelijke wereld. Hij is de enige Heer, boven alles, zichtbaar én onzichtbaar.
En als Hij werkelijk soeverein is, dan hebben die zogenaamde geesten geen enkele macht over ons. Tenzij wij ze die macht geven door erin te geloven.
Oude leerstellingen in een nieuw jasje
Het is schokkend om te zien hoe leerstellingen die hun wortels hebben in heidense religie ongemerkt hun weg hebben gevonden naar het christendom. En misschien nog schokkender: hoe we deze invloeden nu bijna als vanzelfsprekend beschouwen. We hebben ze opgenomen in onze theologie, in onze vertalingen, en in onze denkpatronen, zonder ze ooit echt tegen het licht van de Schrift te houden.
Soms gebeurt dit door onbegrip. Als we een leerstelling niet begrijpen, vullen we de gaten op met veronderstellingen. En die veronderstellingen worden al snel traditie. Eén van de manieren waarop deze dwaalleer binnenkwam, is via mystiek en joodse religieuze tradities — met name via de Kabbalah.
Ik heb een boek in handen met de titel De Heilige Kabbalah. Op de omslag staat dat het gaat om de “geheime traditie van Israël”. Maar in werkelijkheid is het een mystieke, occulte leer binnen het jodendom — niet iets dat uit de Bijbel komt. Op de achterflap staat letterlijk dat de Kabbalah een van de oudste vormen van geheime wijsheid is. Het gaat hier niet om geïnspireerde openbaring, maar om menselijk religieus systeemdenken — en dat is gevaarlijk.
Wil je weten waar het idee van demonologie, geestelijke hiërarchieën en onzichtbare entiteiten vandaan komt? Je hoeft niet ver te zoeken. Het is daar — zwart op wit — te vinden in de Kabbalah. Het beschrijft hoe de demonen zouden werken, welke machten zij hebben, hoe ze geordend zijn. Maar als je de Bijbel erop naslaat, zul je merken dat deze informatie daar simpelweg niet te vinden is.
Toch zijn deze ideeën langzaam maar zeker doorgedrongen tot de christelijke theologie. Niet direct uit de Bijbel, maar via een omweg: via religieuze literatuur, via leraren die zich daarop baseerden, via invloeden van buitenaf. En dat heeft geleid tot een fundamentele misvatting die diep verankerd zit in het denken van de kerk: de leer van de onsterfelijke ziel.
Die leer stelt dat de ziel van de mens eeuwig is, en dus niet kan sterven. Dat is een idee dat niet uit de Schrift komt, maar uit de filosofie. Het wordt voor het eerst als leugen uitgesproken in Genesis 3:
Genesis 3:4 “Toen zei de slang tot de vrouw: Gij zult de dood niet sterven.”
Daar ligt de wortel van de misleiding. De gedachte dat de mens in wezen onsterfelijk is — dat zijn lichaam sterft, maar zijn ziel blijft voortbestaan. Het klinkt geestelijk, maar het is in feite een herhaling van de eerste leugen ooit uitgesproken.
En van daaruit ontvouwt zich een reeks dwalingen die tot op de dag van vandaag worden onderwezen. Als de ziel niet kan sterven, dan moet zij ergens vandaan komen. Dat leidt tot de leer van pre-existentie: dat wij vóór onze geboorte al bestonden als geestelijke wezens, in een andere sfeer of werkelijkheid. We ‘kregen ons ticket’, kwamen naar de aarde, en namen bezit van een lichaam. We waren eerst geest, en toen werden we mens.
Maar als dat waar zou zijn, dan volgt daaruit automatisch de leer van reïncarnatie. Want vlees vergaat. En als de geest eeuwig is, moet zij steeds weer een nieuw lichaam zoeken. Zo ontstaat het idee van een cyclus van geboorte, dood, en wedergeboorte — een kernleer uit het hindoeïsme en boeddhisme, maar vreemd genoeg ook opgedoken in sommige christelijke stromingen.
De term ‘incarnatie’ betekent: vlees worden, in het vlees komen. Een geest die een lichaam aanneemt. Reïncarnatie is daarvan simpelweg een herhaling: opnieuw vlees worden, opnieuw een lichaam aannemen. Het woord carne verwijst naar vlees, zoals we ook zien in woorden als “carnivoor” of “carne asada”. Het is letterlijk: geest in vlees.
Deze leer is subtiel, maar haar impact is gigantisch. Want als we denken dat we in wezen eeuwige geesten zijn die even een lichaam ‘aantrekken’, dan wordt het vlees onbelangrijk. En dan ontstaat de gedachte dat het ware ‘ik’ een geestelijk wezen is dat alleen tijdelijk mens is — een gedachte die haaks staat op de Schrift.
Het Nieuwe Testament waarschuwt daar direct voor. In 1 Johannes 4 lezen we:
1 Johannes 4:2-3 “Hieraan herkent gij de Geest Gods: elke geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God. En elke geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist.”
Het is niet alleen een misvatting, het is een aanval op de kern van ons geloof. Want als Jezus slechts een geest was, die zich voordeed als mens, dan is Hij nooit echt gestorven. En als Hij niet gestorven is, dan is er geen opstanding. Dan is er geen verlossing. Dan zijn we nog in onze zonden.
Het evangelie staat of valt met de belijdenis dat Jezus Christus écht mens werd. Echt vlees en bloed. Echt sterfelijk. En dat Hij werkelijk gestorven is voor ons.
De dodelijke consequentie van een onsterfelijke Christus
Wat we over onszelf geloven, heeft onvermijdelijk invloed op wat we geloven over Christus. Als wij denken dat we eeuwige, onsterfelijke geesten zijn die slechts tijdelijk in een lichaam wonen, dan moet hetzelfde gelden voor Jezus. En als dat waar is, dan is Jezus nooit echt gestorven.
Maar dat is een rampzalige gedachte. Want het fundament van het evangelie is juist dát: dat Christus voor ons gestorven is. Niet symbolisch, niet geestelijk, maar écht. In het vlees. Aan het kruis.
Als Hij een onsterfelijke geest was, dan kon Hij niet sterven. Dan was Zijn dood slechts schijn. Dan is er geen opstanding uit het graf — want er is nooit sprake geweest van echte dood. En als dat zo is, dan is er ook geen verzoening. Dan zijn we verloren.
Deze dwaalleer heeft een naam: gnosticisme. Het komt van het Griekse woord gnosis, dat “kennis” betekent. Een gnosticus is iemand die beweert ‘de werkelijke kennis’ te hebben — verborgen, innerlijke, mystieke kennis.
In het gnosticisme draait alles om het bewustzijn van de eigen eeuwige geest. De gnosticus zegt: je hebt geen verlosser nodig, je hoeft alleen maar te beseffen dat je eeuwig bent. Dat is je redding. Volgens hen was Jezus slechts een geest die tijdelijk een lichaam ‘droeg’, maar het vlees werd als iets slechts en onzuivers gezien. Hij zou dus nooit écht mens zijn geworden. Hij zou het vlees nooit werkelijk hebben aangeraakt.
Volgens die leer is het niet Jezus’ dood die ons redt, maar de geheime kennis over onze eigen goddelijke aard. En juist dát is waar de apostel Johannes in zijn brief zo scherp tegen waarschuwt. Hij noemt het letterlijk de geest van de antichrist — die leert dat Jezus níet in het vlees gekomen is.
1 Johannes 4:3 “En elke geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist.”
Wat voor ons geldt, geldt ook voor Hem. Als Hij niet echt gestorven is, dan is ons geloof tevergeefs. Het hele fundament van het evangelie stort in als je begint te beweren dat Jezus slechts geest was en niet werkelijk lichamelijk gestorven is.
Deze leer ondermijnt alles wat ons geloof hoopvol maakt. En het is niet nieuw. Het is oud. Het is geraffineerd. En het wordt opnieuw verkondigd — in moderne taal, met spirituele flair, maar met dezelfde leugenachtige kern.
De oplossing is niet om de strijd aan te gaan met mystiek, met traditie of met filosofie. De oplossing is om terug te keren naar de Schrift. Naar wat er werkelijk staat. Naar Gods openbaring — niet naar verborgen kennis of esoterische inzichten.
De ziel, de geest en het lichaam — wat zegt de Bijbel écht?
Als we dan afstand nemen van filosofieën en mystiek, en terugkeren naar de Schrift zelf, dan is het belangrijk dat we de basisbegrippen helder krijgen. Wat is een ziel? Wat is een geest? Wat is een lichaam? En vooral: hoe verhouden ze zich tot elkaar?
De antwoorden vinden we al in het begin van de Bijbel. In het scheppingsverhaal lezen we:
Genesis 2:7 “Toen formeerde de HEERE God de mens uit het stof der aarde, en blies de adem des levens in zijn neusgaten; en de mens werd tot een levende ziel.”
Wat gebeurt hier precies? God vormt eerst het lichaam uit stof — een vorm, maar nog zonder leven. Dan blaast Hij Zijn adem — Zijn ruach, Zijn geest — in de neus van die vorm. En dan pas wordt de mens een levende ziel.
De volgorde is belangrijk. Eerst het lichaam. Dan de geest (de levensadem). En uit die combinatie ontstaat de ziel — de levende persoon. Er is dus geen “ziel” die zelfstandig bestaat buiten lichaam of adem. De ziel is de eenheid van lichaam en geest. En bij de dood? Dan keert de geest terug tot God, en het lichaam vergaat. Er blijft geen ziel over — want die ziel bestond bij gratie van die twee samen.
De verwarring ontstaat als we dit bijbelse beeld verwarren met het Griekse denken. In het Grieks wordt het woord psuchē gebruikt voor ziel, waar wij ook het woord “psyche” van afleiden. Daar betekent het vooral: de persoonlijkheid, het innerlijk, het wezenlijke karakter van iemand. Niet zozeer de ‘levende eenheid’ van lichaam en geest, maar meer het diepste ik — losgemaakt van het fysieke.
In het Nieuwe Testament zie je beide betekenissen terugkomen. Als het verwijst naar het Oude Testament, dan bedoelt het ziel in de zin van de Hebreeuwse eenheid. Als het zich beweegt binnen de Griekse context, dan krijgt het de filosofische kleur van persoonlijkheid. En die dubbele betekenis vraagt om onderscheidingsvermogen.
Wat we in elk geval moeten vasthouden, is dat de Bijbel nooit leert dat de ziel zelfstandig en onsterfelijk is. De ziel is afhankelijk. Afhankelijk van het lichaam. Afhankelijk van de adem van God. En juist daarom zijn de begrippen ziel, geest en lichaam zo nauw verbonden.
Het verschil is niet zomaar theologisch interessant — het is essentieel voor onze kijk op leven, dood en verlossing. Als we gaan geloven dat de ziel niet kan sterven, verliezen we het besef van onze afhankelijkheid. Dan is de dood niet langer een vijand die overwonnen moest worden, maar slechts een overgang. En daarmee wordt de opstanding overbodig.
Maar de Bijbel leert dat de dood een vijand is. Een reële, lichamelijke realiteit. En dat verlossing bestaat uit een nieuwe schepping: lichaam én geest, levend gemaakt door God, tot een ziel die opnieuw leeft.
Wat een geest werkelijk is — en wat niet
Als we weten dat geest in de Bijbel “adem”, “wind” of “beweging” betekent, dan verandert dat de manier waarop we veel teksten lezen. Want geest is dan niet een persoon, niet een schim of een onzichtbaar wezen — het is de innerlijke aandrijving, het motief, de impuls achter iemands handelen.
We zien dat terug in de Schrift. Bijvoorbeeld in het boek Spreuken:
Spreuken 16:32 “Wie lankmoedig is, is beter dan een held; wie zijn geest beheerst, is beter dan hij die een stad inneemt.”
De geest die hier genoemd wordt is niet een ander wezen of een aparte entiteit in de mens. Het is zijn innerlijke kracht, zijn drijfveer, zijn neiging tot actie. De mens die zijn geest beheerst, is de mens die zichzelf beheerst — die zijn impulsen onder controle heeft. Dat is bijbels denken.
En dan lezen we over Elia en Elisa:
2 Koningen 2:15 “En toen zij hem zagen, zeiden zij: De geest van Elia rust op Elisa.”
Betekent dit dat de ziel of geest van Elia in Elisa is gegaan? Nee. Elisa leefde nog terwijl Elia werd opgenomen. Er is geen sprake van overname van een geestelijk wezen. Wat hiermee bedoeld wordt, is dat Elisa nu handelt met dezelfde roeping, hetzelfde vuur, dezelfde missie. De geest van Elia — dat wil zeggen: zijn vurige toewijding, zijn kracht en overtuiging — rust nu ook op Elisa.
Dit zien we opnieuw terug in het evangelie volgens Lucas:
Lukas 1:17 “En hij zal voor Hem uitgaan in de geest en kracht van Elia, om de harten van de vaderen tot de kinderen te bekeren.”
Johannes de Doper kwam niet als gereïncarneerde Elia, maar in dezelfde geest — dezelfde houding, dezelfde vurige roeping, dezelfde stijl van profetisch optreden. Niet als een geestelijk dubbelganger, maar als een opvolger in opdracht en aard.
We hebben dus te maken met geest als houding, als drijfveer. Niet als entiteit, maar als kracht. En dat geldt ook voor de Heilige Geest.
De Heilige Geest is geen losstaand, zelfstandig persoon die op mensen neerdaalt als een soort onzichtbare bezoeker. De Heilige Geest is Gods werkzame kracht. Het is Zijn wil in actie. Zijn liefde, Zijn wijsheid, Zijn overtuiging — uitgestort in het hart van de mens.
Romeinen 5:5 “De liefde Gods is in onze harten uitgestort door de Heilige Geest, die ons gegeven is.”
Romeinen 8:9,14 “Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.
Want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.”
De Geest van Christus, de Geest van God, de Heilige Geest — het zijn verschillende aanduidingen van één en dezelfde invloed: de kracht van God die ons in beweging zet tot liefde, gehoorzaamheid en waarheid. Geen mystiek wezen, maar een heilige motivatie.
Wanneer de Schrift zegt dat wij “in de geest” moeten wandelen, betekent dat: wandelen in die kracht, die motivatie, die gezindheid. Niet geleid door het vlees, niet door eigenbelang, maar door de Geest — dat wil zeggen: door de wil van God die in ons woont en werkt.
En dát is wat ons geestelijk maakt. Niet dat we onzichtbare wezens zijn of geheimzinnige machten in ons dragen, maar dat we worden aangedreven door een andere kracht. Door Zijn kracht.
Wie is God, en wat betekent het dat Hij geest is?
Als we het woord “geest” nu in zijn bijbelse betekenis begrijpen — als kracht, beweging, motivatie — dan moeten we ook opnieuw nadenken over wat het betekent dat God geest is. Want ook daar hebben we vaak een voorstelling bij die niet uit de Schrift komt, maar uit menselijk denken.
Veel mensen denken bij “God is geest” aan iets vaags, onzichtbaars, ijls, bijna als een wolk of een energie. Maar de Schrift zegt niet dat God een geest is zoals de geesten uit religieuze verhalen. De Bijbel zegt:
Johannes 4:24 “God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid.”
Wat betekent dat? Niet dat God een soort onzichtbaar wezen is dat ergens rondzweeft, maar dat Hij zuivere kracht, zuivere beweging, zuivere motivatie is. Hij is niet een mens met een lichaam zoals wij, noch een geest in menselijke zin. Hij is oorsprong, Hij is leven, Hij is bron. Alles wat leeft en beweegt komt uit Hem voort. Zijn geest is Zijn werkzame kracht — Zijn bedoeling die werkelijkheid wordt.
Het is dezelfde geest die Hij overbracht aan de mens bij de schepping. Het is dezelfde geest die in de profeten werkte. Dezelfde geest die op Jezus rustte. En het is dezelfde geest die Hij uitstort op wie Hem volgen.
Wanneer wij zeggen dat wij Gods Geest ontvangen, bedoelen we niet dat een losstaande “persoon” van God in ons komt wonen. We bedoelen dat Zijn kracht, Zijn liefde, Zijn denken — Zijn wezenlijke motivatie — in ons tot leven komt. We krijgen Zijn gezindheid. We worden deelgenoten van Zijn natuur. Niet als mystiek fenomeen, maar als geestelijke werkelijkheid.
2 Petrus 1:3-4 “Zijn goddelijke kracht heeft ons alles geschonken wat tot leven en godsvrucht strekt, door de kennis van Hem die ons geroepen heeft… zodat gij deelgenoten zoudt worden van de goddelijke natuur.”
Dat is wat geestelijk leven werkelijk is: leven in overeenstemming met Gods geest — Zijn kracht, Zijn denken, Zijn natuur.
Zodra we dat beeld helder hebben, vallen veel misverstanden weg. We hoeven niet langer bang te zijn voor geesten, demonen of entiteiten. We hoeven ons niet te verliezen in mystiek of in het najagen van “meer zalving”. We mogen leven vanuit het besef dat Gods Geest(wet) in ons woont als kracht tot leven en waarheid.
Hij wil geen magie bedrijven in ons leven. Hij wil ons veranderen. Vormen. Bewegen. Naar Zijn beeld. Door Zijn Geest.
Terug naar de waarheid — bevrijd van religie, geleid door Geest
Als we het geestelijke leven willen begrijpen zoals God het bedoeld heeft, dan moeten we de ballast van religie, mystiek en traditie van ons afschudden. Want veel van wat wij vandaag “geestelijk” noemen, heeft niets te maken met de Bijbel, maar alles met angst, manipulatie en menselijk verzinsel.
De geesten die wij moeten beproeven, zijn geen demonische wezens, want zulke entiteiten bestaan niet. Ze zijn het product van bijgeloof, religieuze traditie en menselijke angst, niet van de Schrift. Wat we wél moeten beproeven zijn de drijfveren achter leringen, overtuigingen en systemen. Wat beweegt een boodschap? Wat is de geest erachter — de richting, de bedoeling, de kracht die het voortstuwt? Is het geboren uit God — uit waarheid, liefde en gerechtigheid — of komt het voort uit trots, controle, angst of misleiding?
Niet het najagen van zogenaamde demonische activiteit — want zulke dingen zijn religieuze verzinsels, geen bijbelse werkelijkheid — maar het onderscheiden van de oorsprong van wat ons beweegt. Het vraagt moed om zo te leven. Want het betekent dat we bereid moeten zijn om tradities los te laten, oude overtuigingen te onderzoeken, en zelfs vertrouwde stemmen te durven bevragen.
1 Johannes 4:1 “Geliefden, geloof niet elke geest, maar beproef de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.”
We leven in een tijd waarin die woorden meer dan ooit van toepassing zijn. Vele stemmen klinken. Vele leringen circuleren. En velen beroepen zich op geestelijkheid — maar slechts weinigen laten werkelijk de Geest van God zien. Zijn Geest is te herkennen aan de vrucht, niet aan de vorm. Aan liefde, waarheid, gerechtigheid, zachtmoedigheid en trouw.
Galaten 5:22-23 “Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.”
Dat is het kenmerk van Gods Geest. Niet spektakel. Niet religie. Niet angst. Maar leven dat weerspiegelt wie Hij is.
Als wij werkelijk geestelijk willen leven, dan betekent dat niet dat wij zweven boven de realiteit. Het betekent dat we wandelen in waarheid. In gehoorzaamheid. In eenvoud. Geleid door de kracht van God die in ons werkt — Zijn geest in ons hart. Niet als mystiek verschijnsel, maar als levende werkelijkheid.
Laten we daarom de geesten beproeven. Laten we durven vragen: komt dit uit God? Beweegt dit mij dichter naar Hem toe? Of is het slechts een imitatie, een religieus systeem, een menselijke traditie vermomd als waarheid?
En laten we dan kiezen voor wat echt is. Voor wat waar is. Voor wat leven geeft. Voor wat de Geest ons openbaart.
Niet religieus… maar letterlijk in ons denken.
Niet angstig… maar vrij.
Niet in het donker… maar in het licht.
Niet misleid… maar geleid.