Alle denominaties van het evangelische christendom zijn verenigd in het geloof dat de boodschap van het evangelie in gelijke mate van toepassing moet zijn op alle “mensen” op deze planeet. Dit standpunt is gebaseerd op bepaalde theologische aannames die als vanzelfsprekend correct worden beschouwd, maar waarvan niet noodzakelijkerwijs bewezen is dat ze zonder meer waar zijn. De consensus is dat het evangelie volgens Jezus Christus en zijn apostelen in feite universeel is, zonder twijfel. Dit hoofdstuk daagt deze belangrijkste aannames of stellingen met betrekking tot de ontvangers van de evangelieboodschap uit om ze te toetsen aan het bewijs van de Bijbel en gezond verstand te evalueren over de vraag of deze aannames passen bij de feiten van verifieerbare ervaring in onze wereld.
Het universele evangelie en ondersteunende hypothesen
We keren terug naar het academische tekstboek, The Story Retold, om hun overtuiging dat het evangelie door alle rassen en raciale subtypes op de planeet gehoord moet worden, samen te vatten:
Van Genesis tot Openbaring presenteert de Bijbel één groot verhaal dat onthult wie wij zijn, wie God is en wat zijn doel is voor de hele schepping. Het is een rijk verhaal dat God tentoonstelt zodat iedereen hem kan zien en zich erover kan verwonderen. Het is een verhaal dat vertelt over Gods genadige en barmhartige omgang met de mensheid …
De grote verhaallijn van de Bijbel omvat het algemene patroon van schepping, zondeval en verlossing. Als we dieper in deze cyclus duiken, begint het patroon met de schepping en de goddelijke opdracht aan de mensheid om over de aarde te heersen en de Heer te aanbidden.
Dit is de conclusie die gebaseerd is op bepaalde theologische aannames die tegenwoordig door het evangelische Christendom worden omarmd. Deze aannames zijn slechts hypotheses tenzij bewezen wordt dat ze waar, correct en zeker zijn.
Moeten deze aannames onderzocht worden? Het antwoord wordt beknopt gegeven in het enorme theologische werk Integrative Theology:
Alle hypothesen, zelfs die waarvan we al jaren aannemen dat ze waar zijn, moeten worden getest op hun samenhang en levensvatbaarheid aan de hand van standaard waarheidscriteria. Als ze waar zijn, hoeven we niet bang te zijn voor een nieuw onderzoek. Ware doctrines zullen niet tegenstrijdig of niet in verband met de werkelijkheid in de externe of interne werelden van menselijke ervaring gevonden worden. Gezonde interpretaties van een betwiste passage in de Schrift zullen zonder tegenspraak rekening houden met alle relevante bewijzen: het doel, de grammatica en het woordgebruik van de auteur; de directe Bijbelse context; en de bredere theologische context. Als de hypothesen passen bij de externe gegevenheden, dan moeten ze ook passen bij de interne gegevenheden. Dat wil zeggen, men moet er naar kunnen leven zonder ontgoocheling of inauthenticiteit.
“Alle hypothesen … moeten getest worden …” We beginnen dus aan de baanbrekende taak om enkele van de belangrijkste universele hypothesen te onderzoeken.
“Joden” en “niet-Joden”
De eerste theologische veronderstelling waarvan wordt aangenomen dat ze waar is, is dat “Joden” staat voor Israël en “niet-Joden” verwijst naar elke andere “mens” op de planeet. Uit deze hypothese wordt afgeleid dat het evangelie universeel moet worden toegepast omdat “Joden” en “niet-Joden”, zeggen ze, alle rassen omvatten.
Maar een nadere beschouwing van de Hebreeuwse en corresponderende Griekse woorden die vertaald worden als “Joden” of “niet-Joden” onthult andere betekenissen.
Het Hebreeuwse woord dat het meest vertaald wordt als “Jood” is Yehudi (Strong’s Hebrew Dictionary #3064), wat komt van Yehudah (#3063). De eerste keer dat het voorkomt in de Geschriften van het Oude Verbond is II Koningen 16:6 (vertaald met “Judeeërs” in de New American Standard Bible (NASB) en “Joden” in de King James Version (KJV).
In die tijd verkreeg Rezin, koning van Aram, Elath voor Aram, en verdreef de Judeeërs geheel uit Elath; en de Arameeërs kwamen naar Elath, en wonen daar tot op de dag van vandaag. – II Koningen 16:6 (NASB)
Te dien tijde herwon Rezin, de koning van Syrië, Elath aan Syrië, en dreef de Joden uit Elath; en de Syriërs kwamen in Elath, en woonden aldaar tot op dezen dag. – II Koningen 16:6 (KJV)
De context van II Koningen 16:6 ging over twee koningen (Rezin koning van Syrië en Pekah koning van het huis van Israël) die het zuidelijke huis van Juda binnenvielen om oorlog te voeren tegen Ahaz, de koning van Juda. De NASB vertaalde de Hebreeuwse term Jehoedi correct, dat wil zeggen “Judeeërs”, want dat waren ze. Jehoedi betekende Judeeër van het huis van Juda. Dit woord verwijst nergens in de Bijbel naar het noordelijke huis van Israël. Bovendien verwees noch Yehudi noch Yehudah, vaak vertaald als “Jood” of “Joden”, naar iemand anders in de Geschriften van het Oude Verbond dan die welke betrekking hadden op Juda. De volgende autoriteit van bijbels Hebreeuws vat het gebruik van de termen samen.
Wat betekent “Jood”? Het komt van het Hebreeuwse woord Jehoeda – Strong’s Hebrew Dictionary #3063. Hier is de definitie uit het Brown-Driver-Briggs Hebreeuws en Engels Lexicon, p. 397:
- Afhankelijk van de context betekent Yehudah afwisselend:
- Zoon van Jakob en Leah (genaamd Juda)
- Stam die afstamt van Juda
- Natie van het zuidelijke koninkrijk onder de dynastie van David, te onderscheiden van het noordelijke koninkrijk van Efraïm of Israël
- Land van Juda
Het equivalente Griekse woord voor “Jood” is Ioudaious (Strong’s Greek Dictionary #2453) van #2455 (Ioudas) en betekent Judeeër, behorend tot Jehudah. De betekenis is hetzelfde als het Hebreeuwse woord. De term “Joden” heeft in de Bijbel nooit verwezen naar Abraham, Izaäk of Jakob, of naar het noordelijke huis van Israël, vertegenwoordigd door de tien stammen.
Het woord dat vertaald is met “heidenen” of “naties” (Hebreeën: goy #1471 of goyim; Grieks: ethnos #1484) kan, afhankelijk van de context, over het algemeen betekenen:
- Fysieke nakomelingen van elk van de zonen van Noach:
Dit zijn de geslachten van de zonen van Noach, naar hun geslachtsregisters, naar hun volken; en uit deze werden de volken na de zondvloed op de aarde gescheiden. – Genesis 10:32
- Lichamelijke nakomelingen van Abraham en Sara:
De Here nu zeide tot Abram … Ik zal u tot een groot volk maken … – Genesis 12:2
Wat Mij betreft, zie, Mijn verbond is met u, en gij zult de vader zijn van een menigte volken. – Genesis 17:46
In het Nieuwe Testament kan “natie” (ethnos) zelfs verwijzen naar het Judeese volk, zoals in Lucas 7:2-5:
En de slaaf van een zekere centurio, die bij hem in hoog aanzien stond, was ziek en stond op het punt te sterven. En toen hij over Jezus hoorde, stuurde hij enkele Joodse [#2453 – Ioudaïsche] oudsten om Hem te vragen te komen en het leven van zijn slaaf te redden. En toen ze bij Jezus gekomen waren, smeekten ze Hem ernstig, zeggende: “Hij is het waard dat U hem dit schenkt, want hij houdt van ons volk [etnos], en hij was het die onze synagoge bouwde.”
“Joodse oudsten” betekende oudsten van de Judeeërs. In de bovenstaande passage identificeerden de Judeese oudsten zichzelf met “onze natie” of de Judeese natie of zelfs als de natie Israël die in die tijd alleen werd vertegenwoordigd door het huis van Juda. Nogmaals, afhankelijk van de context waarin “heidenen” of “volken” wordt gebruikt, kan het verwijzen naar verschillende mensen, waaronder “Joden” of Judeeërs van het huis van Juda.
Elke keer dat de woorden “Joden” of “heidenen” (volken) worden gebruikt, moet de context worden geraadpleegd om hun betekenis te bepalen – naar wie ze verwijzen. Maar het geloof dat met “Joden” alle twaalf stammen van Israël bedoeld worden en met “niet-Joden” alle anderen op de planeet, heeft absoluut geen Bijbelse ondersteuning! De proef op de som genomen, blijkt dat dit algemeen aangenomen geloof niet past bij de Bijbelse feiten.