De vreemdeling als straf voor ongehoorzaamheid
Een buitenaardse invasie van Israël is een oordeel van God. Veel van onze Amerikaanse mensen beginnen zich zorgen te maken, ja, zelfs bang te worden voor vreemdelingen. Ze horen al meer dan een eeuw over “aliens”, of niet-blanken, en sommige van onze voorouders schreven al honderd jaar geleden over het “Gele Gevaar”. Maar nu wordt het zichtbaar. En die vreemdelingen vormen in feite twee bedreigingen voor ons ras. Ten eerste: de vreemdelingen die zich al in Amerika bevinden, nemen politieke macht over, nemen bezit van land en industrie, en krijgen voorrang bij banen, werkgelegenheid en dergelijke. Ten tweede: vreemdelingen in andere landen vormen een oorlogsdreiging tegen Amerika, en mogelijk zelfs een fysieke invasie van ons land. Of het nu een van de twee is, of een combinatie van beide – ze vormen een bedreiging waardoor wij, de Angelsaksische of blanke Kaukasische bevolking, uiteindelijk in ons eigen land onder een soort gevangenschap terecht kunnen komen. Vreemdelingen die ons ras niet gunstig gezind zijn, zullen over ons regeren. Dat kan gebeuren door middel van oorlog en fysieke verovering, of via een interne overname waarin zij politieke en economische macht verkrijgen.
Er zijn veel mensen die deze dreiging signaleren. Sommigen onder ons verzetten zich er ook tegen. Maar bijna niemand begrijpt waarom dit gebeurt. Dat is waar we het vanmorgen over gaan hebben, in het licht van de Bijbel. Jesaja, hoofdstuk 1. Terwijl we dit lezen, houd dan in gedachten dat dit woorden zijn van God over wat Hij zegt dat Hij zal doen met Israël als Israël ongehoorzaam is.
De meesten van jullie zullen wel begrijpen dat wij als volk ongehoorzaam zijn aan God. We overtreden Zijn wetten, zowel individueel als collectief als natie. Niemand zal durven beweren dat Amerika tegenwoordig gehoorzaam is aan Gods wetten. Dat weten we allemaal.
Als wij, de Angelsaksen – de oorspronkelijke meerderheid van Amerika – geen Israël zijn, dan heeft alles wat we gaan lezen geen enkele betekenis. Want alles wat ik nu ga lezen, is wat God zegt over Israël. Er staat nergens in de Bijbel dat Hij dit zal doen met andere volkeren als zij ongehoorzaam zijn. Alleen Israël. Als wij geen Israël zijn, verspil ik je tijd. Dan kun je gerust een dutje doen terwijl ik spreek. Maar als wij wél Israël zijn, dan heeft dit alles met ons te maken. En dan kunnen we misschien inzicht en troost halen uit de Schrift.
Jesaja 1:1 – Het visioen van Jesaja, de zoon van Amos, dat hij zag over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, koningen van Juda.
Jesaja 1:2 – Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde, want de HEERE heeft gesproken: Ik heb kinderen grootgebracht en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden.
Jesaja 1:3 – De os kent zijn bezitter, en de ezel de krib van zijn heer; Israël kent het niet, Mijn volk verstaat het niet.
Jesaja 1:4 – Wee het zondige volk, volk beladen met ongerechtigheid, nakomelingen van boosdoeners, kinderen die verdorven zijn! Zij hebben de HEERE verlaten, de Heilige Israëls hebben zij verworpen, zij zijn achterwaarts gegaan.
Jesaja 1:16 – Was u, reinigt u, doe uw boze daden weg van voor Mijn ogen; houd op met kwaad doen.
Jesaja 1:17 – Leer goed te doen; zoek het recht; help de verdrukte; doe recht aan de wees, pleit voor de weduwe.
Jesaja 1:18 – Komt dan, en laat ons samen richten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als wol.
Jesaja 1:19 – Als gij gewillig zijt en luistert, zult gij het goede van het land eten;
Jesaja 1:20 – Maar indien gij weigert en opstandig zijt, zult gij door het zwaard verteerd worden; want de mond van de HEERE heeft het gesproken.
Blindheid voor het oordeel van God
Wat is de reden dat mensen het niet begrijpen? Omdat ze God niet gehoorzamen. Als zij God zouden gehoorzamen, zou Hij hun inzicht geven. Maar omdat ze weigeren te luisteren, laat Hij hen in hun onwetendheid en blindheid. Hij laat hen niet zien wat er werkelijk gebeurt, omdat ze het niet willen zien.
In Jesaja 6:8-10 staat: Daarna hoorde ik de stem van de Heere, Die zei: Wie zal Ik zenden, en wie zal voor Ons gaan? Toen zei ik: Zie, hier ben ik, zend mij. En Hij zei: Ga en zeg tot dit volk: Hoort voortdurend, maar begrijpt niet; en ziet voortdurend, maar merkt niet. Maak het hart van dit volk vet, maak hun oren doof, sluit hun ogen, opdat zij niet met hun ogen zien, met hun oren horen, met hun hart begrijpen en zich bekeren, en Hij hen geneest.
Ze horen, maar begrijpen niet. Ze zien, maar nemen het niet waar. Hun hart is afgestompt. Hun ogen zijn gesloten. En waarom? Omdat God hen in die toestand laat, als oordeel op hun ongehoorzaamheid. Hij zegt niet: ze begrijpen niet omdat ze dom zijn. Hij zegt: ze begrijpen niet omdat Ik hun het begrip heb weggenomen. Ze hebben zich van Mij afgekeerd, en nu laat Ik hen in hun verwarring.
Daarom blijven ze pogingen doen om het probleem op te lossen op menselijke wijze. Ze stemmen. Ze protesteren. Ze klagen. Ze proberen met politici, met wetten, met campagnes. Ze denken dat als ze maar de juiste leider kiezen, hij de problemen zal oplossen: immigratie stoppen, werkgelegenheid herstellen, oorlog voorkomen. Maar het werkt niet.
Want ze weigeren te erkennen dat dit oordeel van God komt. Ze willen niet horen dat de toestroom van vreemdelingen, de politieke chaos, de economische druk en de dreiging van oorlog geen toevallige gebeurtenissen zijn, maar het gevolg van zonde – van ongehoorzaamheid aan Gods wet.
In plaats van zich tot God te wenden in bekering, richten ze zich op mensen. Ze zoeken menselijke oplossingen voor een geestelijk probleem. Ze zoeken naar een leider die de vijand zal stoppen, terwijl ze weigeren de hand van God te herkennen in wat er gebeurt.
In Jesaja 9:13-16 lezen we: Maar het volk keerde zich niet tot Hem Die het sloeg, en de HEERE van de legermachten zochten zij niet. Daarom zal de HEERE van Israël kop en staart afsnijden uit Israël, palm en riet, op één dag. De oudste en aanzienlijke is de kop; en de profeet, die leugen leert, is de staart. Want de leiders van dit volk brengen het op een dwaalweg; en zij die geleid worden, worden verslonden.
Ze keren zich niet tot Hem Die hen sloeg. Ze erkennen niet dat het oordeel van God komt. En dus blijven ze luisteren naar leiders die hen op een dwaalspoor brengen. God zegt dat Hij op één dag kop en staart zal afsnijden – de oudsten én de valse profeten. Want wie anderen leidt, maar zelf de waarheid niet kent, wordt schuldig bevonden. En wie zich laat leiden door leugen, zal ermee ten onder gaan.
Het oordeel dat over het volk komt, is niet willekeurig. Het is niet het gevolg van toeval, van buitenlandse krachten, van politieke ideologieën. Het is de rechtvaardige reactie van een heilige God op een volk dat Hem verlaten heeft.
God gebruikt vijanden om Zijn volk te kastijden
In Jesaja 10 begint God te verklaren hoe Hij Zijn volk straft. Hij doet dat niet alleen door droogte of mislukte oogsten, maar ook door het sturen van vijandige naties. Die vijanden zijn geen toevallige dreiging. God gebruikt ze bewust, als instrumenten van Zijn toorn.
In Jesaja 10:5-6 zegt God: Wee Assur, de roede van Mijn toorn; en de stok in zijn hand is Mijn gramschap. Tegen een huichelachtig volk zal Ik hem zenden, en tegen het volk van Mijn verbolgenheid zal Ik hem gebieden, opdat hij een buit rooft, en een prooi grijpt, en dat volk treedt als slijk op de straten.
Assur was een machtige, buitenlandse natie. Maar God noemt hen niet machtig vanwege hun eigen kracht. Hij noemt hen een “roede”, een staf in Zijn hand. Hij zendt hen uit tegen een huichelachtig volk — dat is Israël — om hen te beroven, te plunderen en te vernederen. God zegt dat Hij zelf deze vreemde macht opdracht geeft om Israël te onderdrukken.
Toch denkt Assur dat hij alles uit eigen kracht doet. In Jesaja 10:7-11 staat: Doch hij meent het alzo niet, en zijn hart denkt niet alzo; want in zijn hart is om te verdelgen, en niet weinig volken uit te roeien. Want hij zegt: Zijn mijn vorsten niet al tezamen koningen? Is niet Kalno als Kárkemis? Is niet Hamath als Arpad? Is niet Samaria als Damaskus? Gelijk mijn hand gevonden heeft de koninkrijken der afgoden – hoewel hun gesneden beelden meer waren dan van Jeruzalem en van Samaria – zoals ik gedaan heb aan Samaria en haar afgoden, zal ik ook doen aan Jeruzalem en haar afgodsbeelden.
Assur vergelijkt Jeruzalem met de steden die hij al heeft overwonnen. Hij denkt dat hij net zo eenvoudig Gods volk kan veroveren. Maar wat hij niet beseft, is dat hij slechts een werktuig is — gebruikt door God, tijdelijk, om Israël te straffen. Zijn bedoelingen zijn kwaadaardig, maar zijn macht is Goddelijke voorzienigheid.
God laat hem zijn gang gaan, maar niet voor altijd. In Jesaja 10:12 staat: Maar het zal geschieden, als de Heere al Zijn werk aan de berg Sion en aan Jeruzalem zal volbracht hebben, dat Ik de vrucht van de hovaardij van het hart van de koning van Assur zal bezoeken, en de glorie van zijn hoge ogen.
Zodra God klaar is met het gebruiken van Assur als tuchtmiddel voor Zijn volk, zal Hij Assur zelf oordelen. De koning van Assur zal gestraft worden voor zijn hoogmoed en arrogantie. Want hoewel God hem toestond Israël te slaan, verheft hij zichzelf en neemt de eer voor iets wat God heeft bevolen.
Zo leren we dat God zelfs de vijand bestuurt. Hij gebruikt mensen, machten, naties – zelfs vijandige – om Zijn doelen te bereiken. Maar Hij blijft heilig en rechtvaardig, en niemand die Zijn instrument is, ontsnapt aan verantwoording.
Wat we vandaag zien in onze wereld – economische chaos, migratiegolven, culturele vervreemding, dreiging van oorlog – dat zijn niet zomaar wereldlijke processen. Het zijn middelen in Gods hand. Hij gebruikt ze om Zijn volk wakker te schudden, te tuchtigen en uiteindelijk terug te roepen tot gehoorzaamheid.
De dwaasheid van menselijke grootspraak
De koning van Assur begint zichzelf te verheerlijken. Hij denkt werkelijk dat het zijn eigen wijsheid en kracht zijn die zijn overwinningen mogelijk maken. Maar God kijkt naar zijn hart.
In Jesaja 10:13-14 zegt hij: Want hij zegt: Door de kracht van mijn hand heb ik het gedaan, en door mijn wijsheid, want ik ben verstandig; ik heb de grenzen der volken weggenomen, en hun voorraad heb ik geplunderd, en als een machtige heb ik de inwoners neergehaald. En mijn hand heeft het vermogen der volken gevonden als een nest; en gelijk men verlaten eieren bijeenraapt, heb ik de ganse aarde bijeenvergaderd, en er was niemand die de vleugel bewoog, of de bek opende, of piepte.
De koning van Assur denkt dat hij alles heeft bereikt door zijn eigen inzicht en strategie. Hij vergelijkt zijn veroveringen met het leeghalen van een verlaten vogelnest — alsof het allemaal moeiteloos was, alsof niemand hem kon tegenhouden. Hij denkt dat hij oppermachtig is, dat hij volken en landen kan verplaatsen als pionnen op een bord.
Maar dan antwoordt God in Jesaja 10:15: Zal een bijl zich beroemen tegen hem die daarmee houwt? Zal een zaag zich verheffen tegen hem die haar hanteert? Alsof een staf zich zou bewegen tegen wie hem opheft, alsof een roede iemand zou opheffen die geen hout is.
God zegt: jij bent niet de meester, jij bent het gereedschap. Jij bent de bijl, Ik ben degene die ermee houwt. Jij bent de zaag, Ik ben degene die zaagt. Hoe dwaas is het als een stuk hout zichzelf verheft boven de timmerman die het gebruikt?
Daarom komt er een oordeel, niet alleen over Israël, maar ook over Assur, omdat ze zich in hun arrogantie verheven hebben. In Jesaja 10:16-18 zegt God: Daarom zal de Heere, de HEERE der legermachten, onder zijn vette mannen magerte zenden, en onder zijn heerlijkheid zal Hij een brand ontsteken, als een brand van vuur. En het licht van Israël zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige tot een vlam; en die zal zijn distels en zijn doornen verbranden en verteren op één dag. En Hij zal de heerlijkheid van zijn woud en van zijn vruchtbare veld geheel verdelgen, van de ziel tot het vlees toe, en het zal zijn als wanneer een vaandeloprichter versmacht.
God zegt dat Hij Assur zal neerhalen zoals vuur door een veld raast. De macht, de pracht, de soldaten, de rijkdom – alles zal verteren. Hij zal hun vet verbranden tot magerte, hun woud van mannen en rijkdommen zal omkomen, alsof er niets van over is. De arrogante koning die dacht dat hij alles had bereikt, zal verslagen worden door degene die hem macht gaf.
En wat zal er van Assur overblijven? In Jesaja 10:19 staat: En het overblijfsel der bomen van zijn woud zal gering in getal zijn, zodat een jongen ze opschrijven kan.
Zo groot als Assur was, zo ver zal hij vallen. Er zullen zo weinig van hen overblijven dat een kind ze kan tellen.
God laat zien dat Hij boven alle machten staat — niet alleen over Israël, maar ook over haar vijanden. Wie zich verheft tegen Hem, zal Hij vernederen. En wie zich buigt voor Hem, zal Hij herstellen.
Een keerpunt voor het overblijfsel van Israël
Na het oordeel over Assur en het tuchtigen van Israël, spreekt God over een overblijfsel — een deel van het volk dat zal terugkeren. Niet iedereen zal verloren gaan. Niet iedereen zal verblind blijven. God werkt met een restant dat zich zal bekeren en op Hem zal vertrouwen.
In Jesaja 10:20-23 staat: En het zal geschieden ten dien dage, dat het overblijfsel van Israël, en de ontkomenen van het huis van Jakob, niet meer zullen steunen op hem die hen geslagen heeft, maar zullen steunen op de HEERE, de Heilige Israëls, in waarheid. Het overblijfsel zal terugkeren, het overblijfsel van Jakob, tot de sterke God. Want al ware uw volk, o Israël, gelijk het zand der zee, toch zal slechts een overblijfsel van hen terugkeren; de verdelging is vast besloten, overvloeiende van gerechtigheid. Want de Heere, de HEERE der legermachten, zal een verdelging volbrengen, en die verdelging is vast besloten in het midden van het ganse land.
Niet het hele volk keert terug – alleen een overblijfsel. Zelfs als Israël zo talrijk is als het zand van de zee, zal slechts een deel overblijven. God is rechtvaardig in Zijn oordeel. De verdelging is geen ongeluk. Het is gepland, bepaald, en doordrenkt met gerechtigheid. God handelt niet willekeurig – Hij voltooit wat Hij heeft aangekondigd.
Toch is er hoop voor hen die zich afkeren van menselijke hulp en zich tot God wenden. Zij zullen niet langer vertrouwen op de machtige vijand – degene die hen geslagen heeft – maar op de Heilige van Israël. Niet op wapens, politici of rijkdom, maar op God.
Daarom richt God een boodschap tot Zijn volk, een boodschap van troost te midden van oordeel. In Jesaja 10:24-27 zegt Hij: Daarom zegt de Heere, de HEERE der legermachten: Mijn volk, dat in Sion woont, wees niet bevreesd voor Assur. Hij zal u met een roede slaan, en zijn staf tegen u opheffen, naar de wijze van Egypte. Want nog een heel korte tijd, dan zal de verbolgenheid eindigen, en Mijn toorn zal zich keren tot hun ondergang. Want de HEERE der legermachten zal over hem een gesel verwekken, gelijk bij de nederlaag van Midian aan de rots Oreb; en Zijn staf zal over de zee zijn, en Hij zal hem opheffen naar de wijze van Egypte. En het zal geschieden te dien dage, dat zijn last van uw schouder zal worden afgenomen, en zijn juk van uw hals; en het juk zal vergaan vanwege de zalving.
Assur heeft geslagen, maar zijn tijd is bijna voorbij. God zal hem slaan zoals Hij Midian versloeg bij Oreb. God zal het juk van de vijand breken, de last van de nek van Zijn volk halen. Het juk zal vergaan vanwege de zalving – dat wil zeggen: vanwege Gods heilige roeping over Zijn volk. Wat ook de vijand hen heeft opgelegd, zal uiteindelijk verbrijzeld worden.
In dit alles ligt een patroon: oordeel over ongehoorzaamheid, tuchtiging door vijanden, dan verlossing voor wie zich bekeren. De getrouwen, het overblijfsel, zullen gered worden. Zij zullen God opnieuw leren vertrouwen, en niet langer op hun eigen kracht of wereldse macht steunen.
De opmars van de vijand en Gods antwoord
In het vervolg van Jesaja 10 wordt beschreven hoe de vijand oprukt naar Jeruzalem. De steden worden genoemd die hij passeert, en het lijkt alsof niets hem tegenhoudt. Maar in het midden van deze dreiging zit ook de belofte van verlossing.
In Jesaja 10:28-32 staat: Hij is gekomen te Ajath, hij is doorgegaan naar Migron, te Michmas laat hij zijn bepakking achter. Zij zijn de pas overgetrokken, zij hebben in Geba hun nachtkwartier opgeslagen; Rama beeft, Gibea van Saul is gevlucht. Roep luid, o dochter van Gallim; geef acht, Laisa! Arm Anathoth! Madmena is gevlucht, de inwoners van Gebim slaan op de vlucht. Nog vandaag zal hij in Nob halt houden, hij zal zijn hand tegen de berg van de dochter van Sion opheffen, tegen de heuvel van Jeruzalem.
De opmars is dreigend, snel, en niets lijkt hem te stoppen. Stad na stad valt of vlucht. De mensen beven. Jeruzalem lijkt binnen handbereik. De vijand staat letterlijk op de drempel van Gods stad.
Maar dan grijpt God in. In Jesaja 10:33-34 lezen we: Zie, de Heere, de HEERE der legermachten, zal met verschrikking de tak afhouwen; en de hogen van gestalte zullen afgehouden worden, en de hogen zullen vernederd worden. En Hij zal de dichtheid van het woud met ijzer omhouwen, en de Libanon zal door een Machtige vallen.
De vijand komt met trots en macht, maar God hakt hem neer als een boom. De hoge en trotse takken – de machtige mannen, de leiders, de strijders – zullen worden afgezaagd. Zijn hele kracht, zijn ‘woud’, zal omvergehakt worden. Libanon, het symbool van koninklijke pracht en natuurlijke majesteit, zal vallen — niet door mensenhand, maar door een Machtige.
Waar het hoofdstuk begon met oordeel over Israël, eindigt het met oordeel over de vijand. God gebruikt hem, maar Hij houdt hem ook verantwoordelijk. Israël wordt gekastijd, maar niet vernietigd. De vijand wordt opgeheven, maar ook weer vernederd. En in dit alles blijft God soeverein – de HEERE der legermachten is Degene die alles leidt.
De beloofde Messias en het vrederijk
Na het oordeel en de vernietiging van de vijand spreekt Jesaja over hoop. Er komt een nieuwe leider, uit de stam van Isaï — de vader van David. Uit de afgekapte boomstam van Israël zal een nieuwe loot ontspruiten. God laat Zijn volk niet achter zonder toekomst.
In Jesaja 11:1-5 staat: Want er zal een Rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï, en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen. En op Hem zal de Geest van de HEERE rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en van de vreze des HEEREN. En Zijn vreze zal zijn in de vreze des HEEREN; en Hij zal niet richten naar het zien van Zijn ogen, noch vonnissen naar het horen van Zijn oren. Maar Hij zal de armen recht doen in gerechtigheid, en de zachtmoedigen des lands in billijkheid richten; en Hij zal de aarde slaan met de roede van Zijn mond, en met de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden. En gerechtigheid zal de gordel van Zijn lendenen zijn, en de trouw de gordel van Zijn heupen.
Deze figuur — deze rijs uit de tronk van Isaï — is de Messias. Hij komt met de Geest van God op zich, vol wijsheid, raad en kracht. Hij is niet beïnvloedbaar, niet corrupt, niet misleid. Hij oordeelt rechtvaardig. Hij beschermt de armen, richt eerlijk over de zachtmoedigen, en vernietigt de goddelozen met de kracht van Zijn woorden. Hij draagt gerechtigheid en trouw als zijn gordel — Hij is de Koning zoals geen ander.
Daarna beschrijft Jesaja het rijk dat onder deze Koning zal komen. In Jesaja 11:6-9 lezen we: En de wolf zal bij het lam verkeren, en de luipaard zal met het geitenbokje neerliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze drijven. De koe en de beer zullen samen weiden; hun jongen zullen tezamen neerliggen; en de leeuw zal stro eten als het rund. En een zuigeling zal zich vermaken aan het hol van een adder, en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken naar het nest van een giftige slang. Men zal nergens schade doen noch verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg; want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken.
Dit is het vrederijk. De natuur zelf zal veranderd zijn. Roofdieren zullen leven in vrede met hun prooi. Kinderen zullen spelen bij slangen zonder gevaar. Er zal geen verderf of schade meer zijn, nergens op Gods heilige berg. Want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE – niet enkel religie, niet slechts informatie, maar diepgewortelde, ware kennis van wie God is. Zoals de zee volledig gevuld is met water, zo zal de aarde doordrenkt zijn van Zijn waarheid.
Wat begon met oordeel en dreiging eindigt hier met herstel en vrede. Vanuit het overblijfsel van Israël komt de Messias, en onder Zijn regering komt ware rechtvaardigheid en harmonie. God vernietigt wat verkeerd is, maar bouwt iets nieuws, iets heiligs, iets eeuwigs.
De verzameling van het overblijfsel
Na de beschrijving van het vrederijk richt Jesaja zich opnieuw tot Israël en spreekt over herstel. De HEERE zal opnieuw Zijn hand uitstrekken, ditmaal niet om te slaan, maar om te verzamelen.
In Jesaja 11:11-12 staat: En het zal geschieden ten dien dage, dat de Heere opnieuw Zijn hand zal uitstrekken om het overblijfsel van Zijn volk, dat overgebleven zal zijn van Assyrië, en van Egypte, en van Pathros, en van Cusj, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee, weder te vergaderen. En Hij zal een banier oprichten onder de heidenvolken, en Hij zal de verdrevenen van Israël bijeenbrengen en de verstrooiden van Juda vergaderen van de vier einden der aarde.
God zegt dat Hij een tweede keer Zijn hand zal uitstrekken – een hernieuwde reddingsdaad. Niet alleen uit Egypte, zoals bij de uittocht, maar uit vele landen. Zijn volk, verstrooid over de aarde, zal Hij bijeenbrengen. Hij zal een banier oprichten, een zichtbaar teken waaraan zij zich kunnen verzamelen. Juda en Israël, noord en zuid, zullen uit alle windstreken terugkeren.
In Jesaja 11:13-14 wordt ook de vijandschap tussen de stammen van Israël beëindigd: En de jaloezie van Efraïm zal verdwijnen, en de tegenstanders van Juda zullen uitgeroeid worden; Efraïm zal Juda niet benijden, en Juda zal Efraïm niet benauwen. Maar zij zullen opvliegen op de schouder van de Filistijnen tegen het westen; tezamen zullen zij de kinderen van het oosten plunderen; zij zullen hun hand leggen op Edom en Moab, en de kinderen van Ammon zullen hun gehoorzaam zijn.
De stammen van Israël zullen niet langer verdeeld zijn. Er zal geen rivaliteit of strijd meer zijn tussen Efraïm en Juda. In plaats daarvan zullen zij als één volk optreden. Ze zullen hun vijanden overwinnen, niet uit eigen macht, maar als gevolg van Gods herstel en leiding.
In Jesaja 11:15-16 staat: En de HEERE zal de tong van de zee van Egypte verbannen, en met Zijn vurige adem zal Hij Zijn hand zwaaien over de rivier, en Hij zal haar in zeven beken slaan, zodat men met schoenen erdoorheen zal kunnen gaan. En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel van Zijn volk, dat overblijft uit Assyrië, zoals het Israël was ten dage dat het uit Egypteland opkwam.
God zal obstakels verwijderen. Hij zal wegen openen. Hij zal zelfs de zeeën opdrogen, net als bij de uittocht uit Egypte. Zijn volk zal niet verdwalen, niet struikelen, maar veilig terugkeren. De terugkeer zal groots zijn, zichtbaar, en geleid door de HEERE Zelf. Zoals Hij hen verloste uit slavernij, zo zal Hij hen weer verlossen uit verstrooiing.
De lofzang van het verloste volk
Na het herstel en de terugkeer van het overblijfsel volgt een lied van dankbaarheid. Israël zal niet alleen fysiek worden teruggebracht, maar ook geestelijk vernieuwd worden. En wanneer dat gebeurt, zullen zij de HEERE loven voor Zijn daden.
In Jesaja 12:1-2 staat: En te dien dage zult gij zeggen: Ik dank U, HEERE! Want hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd en hebt Gij mij getroost. Zie, God is mijn heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de HEERE JEHOVAH is mijn kracht en mijn lied, en Hij is mij tot heil geworden.
Het volk erkent dat God terecht toornig was, maar nu is die toorn geweken. Hij heeft hen niet vernietigd, maar getroost. Hij is hun heil geworden – hun redding, hun veiligheid. Ze hoeven niet meer bang te zijn, want Hij is hun kracht.
In Jesaja 12:3-4 staat: En gij zult met vreugde water scheppen uit de fonteinen van het heil. En op die dag zult gij zeggen: Loof de HEERE, roep Zijn Naam aan, maak Zijn daden bekend onder de volken, vermeld dat Zijn Naam verhoogd is.
Het heil dat komt, is overvloedig als stromend water. Niet iets schaars, maar iets dat met vreugde wordt geschept. Het volk wordt opgeroepen om Zijn Naam te verkondigen, Zijn daden te delen, en Zijn grootheid te eren – niet alleen onder zichzelf, maar ook onder de volken.
In Jesaja 12:5-6 staat: Zing de HEERE, want Hij heeft heerlijke dingen gedaan; laat dit bekend worden over de ganse aarde. Juich en zing vrolijk, gij inwoner van Sion, want groot is de Heilige Israëls in het midden van u.
Wat begon met oordeel eindigt in lofzang. Wat begon met straf eindigt met vrede. Israël, eens geslagen, nu hersteld. Niet door eigen verdienste, maar door Gods genade. Hij woont in hun midden – groot, heilig, en vol van heerlijkheid.
De val van Babylon en de rust voor het volk
Na de lofzang van verlossing keert het boek Jesaja terug naar het oordeel – maar nu over andere naties. Het eerste oordeel is tegen Babylon, de grote macht die symbool staat voor onderdrukking en goddeloosheid. God laat zien dat Zijn volk niet voor altijd onderworpen zal blijven aan menselijke koninkrijken.
In Jesaja 13:1-5 staat: De last van Babel, die Jesaja, de zoon van Amos, zag: Hef een banier op op een kale berg, verhef de stem tot hen, wenk met de hand, zodat zij binnengaan in de poorten van de edelen. Ik heb Mijn geheiligden geboden, ook Mijn krachtige helden geroepen tot Mijn toorn, die zich verheugen over Mijn majesteit. Het geluid van een menigte op de bergen, als van een groot volk; het rumoer van koninkrijken der heidenvolken verzameld; de HEERE der legermachten monstert het leger ten strijde. Zij komen uit een ver land, van het einde der hemel, de HEERE en de wapens van Zijn gramschap, om het gehele land te verderven.
God roept Zijn hemelse legers, en ook machtige naties op aarde, om Babel te straffen. Hij noemt ze “Mijn geheiligden” – niet omdat zij heilig zijn in zichzelf, maar omdat Hij ze heeft afgezonderd voor dit specifieke doel: om Zijn toorn uit te voeren. De grootmacht Babel wordt omsingeld en verwoest, niet door toeval, maar omdat God het beveelt.
In Jesaja 13:6-9 staat: Huilt, want de dag van de HEERE is nabij; hij komt als een verwoesting van de Almachtige. Daarom zullen alle handen slap worden, en elk mensenhart zal smelten. Zij zullen verschrikt zijn; weeën en smarten zullen hen aangrijpen; zij zullen zich ineenwringen als een barende vrouw; zij zullen elkaar ontzet aankijken, hun gezichten als vlammend vuur. Zie, de dag van de HEERE komt, gruwelijk, met verbolgenheid en brandende toorn, om het land te stellen tot een woestenij en de zondaren eruit te verdelgen.
De dag van de HEERE is een dag van oordeel, van ontwrichting, van hemelse toorn. Geen mens kan standhouden. Geen leger is sterk genoeg. Geen stad is veilig. Zelfs Babel, zo machtig in de ogen van de mensen, is als niets voor God.
En zo toont God dat elke wereldmacht, hoe groot ook, uiteindelijk buigt voor Hem. Hij verheft naties, en Hij breekt ze af. Niet als wraakzuchtige daad, maar als onderdeel van Zijn plan – om Zijn volk te bevrijden, om gerechtigheid te vestigen, en om te laten zien dat Hij, en niemand anders, de Koning der koningen is.
De hemel beeft, de aarde wankelt
De profetie over de ondergang van Babel gaat verder. God laat zien dat Zijn oordeel niet alleen een lokaal incident is, maar een gebeurtenis met kosmische impact. De machten van de hemel worden bewogen, de aarde siddert onder Zijn toorn.
In Jesaja 13:10-13 staat: Want de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden laten hun licht niet schijnen; de zon wordt verduisterd bij haar opgang, en de maan laat haar licht niet schijnen. En Ik zal de wereld bezoeken om haar kwaad, en de goddelozen om hun ongerechtigheid; en Ik zal de hoogmoed van de trotsen doen ophouden en de hovaardij van de geweldigen vernederen. Ik zal een sterveling kostbaarder maken dan fijn goud, en een mens zeldzamer dan goud van Ofir. Daarom zal Ik de hemelen doen sidderen, en de aarde zal beven van haar plaats, door de verbolgenheid van de HEERE der legermachten, en op de dag van Zijn brandende toorn.
Deze taal is groots, apocalyptisch. Wanneer God oordeelt, beeft de kosmos. Zon, maan en sterren gehoorzamen Hem, en verduisteren zich op Zijn bevel. De mensen zullen zo weinig en kwetsbaar worden, dat één man zeldzamer zal zijn dan het zuiverste goud. Alles wat menselijk hoogmoedig is, wordt verpletterd onder de majesteit van God.
In Jesaja 13:14-16 gaat het verder: En het zal geschieden, dat als een opgejaagde gazelle, en als een schaap dat niemand bijeenbrengt, ieder tot zijn volk zal zich wenden, en ieder zal vluchten naar zijn land. Al wie gevonden wordt, zal doorstoken worden, en al wie gegrepen wordt, zal door het zwaard vallen. Hun kinderen zullen voor hun ogen verpletterd worden, hun huizen zullen geplunderd worden, en hun vrouwen zullen geschonden worden.
De vlucht is zinloos. Niemand kan ontsnappen. Alles wordt getroffen – mensen, gezinnen, huizen. De hevigheid van het oordeel laat niets onaangeroerd. Deze beschrijving is hard, maar toont hoe ernstig het is als een volk zich verzet tegen de Allerhoogste en volhardt in zonde.
In Jesaja 13:17-18 zegt God: Zie, Ik zal de Meden tegen hen opwekken, die zilver niet achten en geen vreugde vinden in goud. Hun bogen zullen de jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht van de buik; hun oog zal geen medelijden hebben met kinderen.
God gebruikt de Meden als Zijn werktuig om Babel neer te halen. Ze worden niet gedreven door hebzucht, maar door verwoesting. Zelfs onschuldigen worden niet gespaard. Dit is het einde van een beschaving die zichzelf verhief boven God.
In Jesaja 13:19-22 lezen we het slot van het oordeel: En Babel, de heerlijkheid der koninkrijken, de pracht en trots van de Chaldeeën, zal zijn als Sodom en Gomorra, toen God die omkeerde. Ze zal nooit meer bewoond worden, en geen inwoner zal daarin verblijven van geslacht tot geslacht; en geen Arabier zal daar zijn tent opslaan, en geen herder zal daar zijn kudde doen neerliggen. Maar wilde dieren der woestijnen zullen daar liggen, en hun huizen zullen vol zijn van uilen; struisvogels zullen daar wonen, en wilde bokken zullen daar rondspringen. Hyena’s zullen huilen in hun burchten, en jakhalzen in hun heerlijke paleizen; en haar tijd is nabij om te komen, en haar dagen zullen niet verlengd worden.
De grote stad, vol pracht, vol rijkdom, vol trots – eindigt in totale verlatenheid. Geen mens zal er wonen. Alleen wilde dieren nemen de plaats in van koningen en edelen. Zo eindigt iedere macht die zich verheft tegen de HEERE der legermachten.
Oordeel over Assur en Filistea
Na het oordeel over Babel, richt de profetie zich op andere vijanden van Israël. Eerst Assur – de machtige natie die God eerder als staf gebruikte om Zijn volk te tuchtigen – en daarna Filistea, dat altijd een vijand is geweest aan de westelijke grens.
In Jesaja 14:24-27 staat: De HEERE der legermachten heeft gezworen, zeggende: Voorwaar, zoals Ik gedacht heb, zo zal het zijn, en zoals Ik besloten heb, zal het bestaan: Ik zal Assur verbreken in Mijn land, en op Mijn bergen zal Ik hem vertreden; dan zal zijn juk van hen afwijken, en zijn last zal van hun schouder weggenomen worden. Dit is de raad die vastgesteld is over heel de aarde; en dit is de hand die uitgestrekt is over alle volken. Want de HEERE der legermachten heeft het besloten, en wie zal het vernietigen? Zijn hand is uitgestrekt, en wie zal die afwenden?
God verklaart hier dat Hij Assur zal breken – juist in Zijn eigen land. De vijand die Israël onderdrukte, zal zelf worden vertreden. God noemt dit niet zomaar een voornemen, maar een vaststaand besluit. Niemand kan het tegenhouden, niemand kan Zijn hand afwenden. Wat Hij gepland heeft, zal gebeuren, over de hele aarde.
Dan keert de profetie zich naar Filistea. In Jesaja 14:28-31 lezen we: In het jaar dat koning Achaz stierf, kwam dit lastwoord: Verheug u niet, heel Filistea, omdat de roede die u sloeg gebroken is; want uit de wortel van de slang zal een adder voortkomen, en zijn vrucht zal een vurige vliegende draak zijn. De eerstgeborenen der armen zullen weiden, en de behoeftigen zullen in veiligheid liggen; maar Ik zal uw wortel met honger doden, en uw overblijfsel zal Hij doden. Huil, poort; schreeuw, stad! Smelt weg, heel Filistea! Want er komt rook uit het noorden, en niemand zal zich afzonderen van zijn rang.
De Filistijnen denken dat ze veilig zijn omdat hun vijandige onderdrukker is gevallen. Maar God waarschuwt hen: de echte bedreiging komt nog. Er zal een nog heviger macht opstaan – “een vurige vliegende draak”. Armen en behoeftigen zullen worden beschermd, maar Filistea zal honger en vernietiging ontmoeten. Hun steden moeten huilen, want er komt rook uit het noorden – een aanduiding van naderend oordeel. Geen soldaat des vijands zal achterblijven. Het is een totale aanval.
Tot slot stelt God de vraag in Jesaja 14:32: Wat zal men dan antwoorden aan de boden van het volk? Dat de HEERE Sion heeft gegrondvest, en dat de ellendigen van Zijn volk daarin toevlucht zullen vinden.
Wanneer al deze oordelen gebeuren, en boodschappers zich afvragen wat er met Israël gebeurt, dan zal het antwoord zijn: de HEERE heeft Sion gegrondvest. In de verwarring van oordelen en oorlogen blijft er één zekerheid bestaan: God beschermt Zijn volk. Niet de hoogmoedigen, niet de machten van de aarde, maar de ellendigen van Zijn volk – zij zullen hun toevlucht vinden in Zijn stad.
Het oordeel over Moab
De profeet Jesaja richt zich nu tot Moab, het naburige volk ten oosten van Israël. Moab, dat vaak met trots en zelfvertrouwen optrad, krijgt nu een boodschap van verdriet en verwoesting.
In Jesaja 15:1-3 staat: De last over Moab: Zeker, in de nacht is Ar van Moab verwoest, zij is uitgeroeid; zeker, in de nacht is Kir van Moab verwoest, zij is uitgeroeid. Hij is opgegaan naar Bajith en naar Dibon, de hoogten om te wenen; Moab huilt over Nebo en over Medeba; op alle hoofden is kaalheid, elke baard is afgesneden. Op haar straten zijn zij omgord met zakken; op haar daken en op haar pleinen huilt zij geheel, afdalend met gejammer.
De steden van Moab vallen plotseling, in één nacht. De reactie is rouw: kaalgeschoren hoofden, afgesneden baarden, zakken als kleding, en gehuil op de daken. Het is een teken van complete ontreddering. De mensen zijn in shock, hun trots is gebroken.
In Jesaja 15:4-6 gaat het verder: Hesbon en Elealeh schreeuwen; hun stem wordt gehoord tot Jahaz toe; daarom roepen de gewapende mannen van Moab het uit; zijn ziel beeft in hem. Mijn hart roept uit over Moab; haar vluchtelingen vluchten tot Zoar, tot Eglath-Selisia; want de opgang van Luhith beklimt men met geween; op de weg naar Horonaïm verheft men een gehuil van verwoesting. Want het water van Nimrim zal woest worden; want het gras is verdord, het jonge groen is vergaan, er is geen groen over.
Zelfs de dapperste strijders van Moab beven. Ze vluchten, huilend, via heuvelpaden en rivierwegen. De natuur zelf lijkt te sterven met hen mee: water wordt dor, gras verdroogt, het land verliest zijn leven.
In Jesaja 15:7-9 staat: Daarom zullen zij het bezit dat zij overhielden, en dat wat zij verzameld hebben, over de beek van de wilgen dragen. Want het geschreeuw is rondgegaan door de grens van Moab; zijn gehuil tot Eglaïm toe, zijn gehuil tot Beër-Elim toe. Want het water van Dimon is vol van bloed; want Ik zal Dimon meer toevoegen: leeuwen voor hem die van Moab ontkomen zijn, en voor het overblijfsel van het land.
In een poging te redden wat ze hebben, vluchten ze met hun bezittingen. Maar zelfs aan de grenzen is er geen rust. De rivieren worden gevuld met bloed. En zelfs wie de eerste slachting overleeft, zal worden geconfronteerd met nieuwe rampen. Leeuwen – een beeld van roof en dood – wachten op hen die denken ontkomen te zijn.
Gods oordeel over Moab is totaal. Maar te midden van deze woorden van verwoesting klinkt ook de verdrietige toon van de profeet. Hij zegt: mijn hart roept uit over Moab. Ook al is het oordeel rechtvaardig, het verdriet is echt.
Moabs laatste hoop
De profetie over Moab gaat verder. Ondanks het oordeel, wordt Moab nog een kans op barmhartigheid aangereikt — als ze zich zouden onderwerpen aan de troon van David, onder Gods rechtvaardige koning.
In Jesaja 16:1-3 staat: Zend het lam van de heerser van het land, van Sela naar de woestijn, naar de berg van de dochter van Sion. En het zal geschieden dat, gelijk een zwervende vogel, zoals een uit het nest gedreven nestjong, zo zullen de dochters van Moab zijn aan de doorwaadbare plaatsen van de Arnon. Geef raad, tref een beslissing; maak uw schaduw als de nacht in het midden van de middag; verberg de verdrevenen, geef de vluchtelingen geen prijs.
Moab wordt aangespoord om zich te onderwerpen — door het lam als hulde te zenden naar Sion, de plek waar God regeert. Hun mensen zijn vluchtelingen geworden, opgejaagd als vogels uit hun nest. Er wordt gevraagd om bescherming, om barmhartigheid, om rechtvaardige beoordeling.
In Jesaja 16:4-5 staat: Laat Mijn verdrevenen bij u verblijven, Moab; wees voor hen een schuilplaats voor de verwoester. Want de onderdrukker zal tot een einde komen, en de verwoesting zal ophouden, de vertrappers zullen van het land verdwijnen. En er zal een troon bereid worden in goedertierenheid, en op die zal in trouw zitten iemand in de tent van David, rechterlijk oordelend, en zoekend naar recht, en haastig gerechtigheid brengend.
De hoop wordt geboden: een troon zal worden opgericht — een rechtvaardige regering vanuit de tent van David. Een die niet onderdrukt, maar regeert met gerechtigheid en waarheid. Een Koning Die snel recht verschaft, in tegenstelling tot de wrede heersers van Moab en de volken.
Maar daarna keert de toon terug naar het oordeel. In Jesaja 16:6-8 staat: Wij hebben gehoord van de hoogmoed van Moab — zeer hoogmoedig is hij — van zijn trots, en zijn arrogantie, en zijn woede; zijn leugenachtige roem is niets. Daarom zal Moab weeklagen over Moab, zij zullen allen weeklagen; om de fundamenten van Kir-Hareseth zult gij zuchten, zeer bedroefd. Want de velden van Hesbon verwelken, en de wijnstok van Sibma; de heren der volken hebben zijn uitstekende ranken vertrapt, die tot Jaëzer reikten, die zich uitstrekten tot de woestijn; haar ranken spreidden zich uit, zij gingen over zee.
Moabs kans op verlossing wordt verpest door hoogmoed. In plaats van zich te onderwerpen, hebben ze zichzelf verhoogd. Daarom zullen ze weeklagen — om hun steden, hun oogsten, hun trots. Wat eens vruchtbaar was, verdort. Wat eens invloedrijk was, wordt platgetreden door heidense legers.
In Jesaja 16:9-11 staat: Daarom zal ik wenen met het wenen van Jaëzer over de wijnstok van Sibma; ik zal u met mijn tranen besproeien, o Hesbon en Elealeh; want over uw zomer- en uw oogstgejuich is een geluid gevallen. En vreugde en blijdschap zijn weggenomen van de vruchtbare velden; en in de wijngaarden zal er geen gezang of gejuich zijn; geen druiven zal de wijnpers treden; Ik heb het juichen doen ophouden. Daarom zal mijn ingewand rommelen over Moab als een harp, en mijn binnenste over Kir-Heres.
Zelfs de profeet voelt verdriet. Hij huilt om het verlies. De oogsttijd — normaal een tijd van feest — is veranderd in stilte. Geen zingende druiventreder, geen gejuich. Alleen verlatenheid. En de innerlijke pijn van dit oordeel klinkt als een harp — een lied van rouw.
In Jesaja 16:12-14 sluit dit gedeelte af: En het zal geschieden, wanneer Moab zich vermoeit op de hoogten, en hij komt tot zijn heiligdom om te bidden, dat hij niet zal kunnen. Dit is het woord dat de HEERE vanouds gesproken heeft over Moab. Maar nu heeft de HEERE gesproken en gezegd: Binnen drie jaar, als de jaren van een huurling, zal de heerlijkheid van Moab veracht worden met al die grote menigte; en het overblijfsel zal klein zijn, weinig en zwak.
Zelfs als Moab religieuze toevlucht zoekt, zal het niets opleveren. De tijd is vastgesteld: drie jaar. Dan is de glorie van Moab weg, zijn volk veracht, het overblijfsel klein. Dit is geen dreiging, maar een vast besluit van God. Niet uit wraak, maar uit gerechtigheid.
Oordeel over Damascus en Israël
De volgende profetie richt zich op Damascus, de hoofdstad van Syrië, maar ook op Efraïm — het noordelijke koninkrijk van Israël. De twee hadden ooit een bondgenootschap tegen Juda gesloten, maar nu spreekt God over hun ondergang.
In Jesaja 17:1-3 staat: De last van Damascus. Zie, Damascus zal opgehouden hebben een stad te zijn, en zal een puinhoop worden. De steden van Aroër zijn verlaten; zij zullen voor kudden zijn die daar neerliggen zonder dat iemand ze opjaagt. En de vesting zal verdwijnen uit Efraïm, en het koningschap uit Damascus, en het overblijfsel van Syrië zal zijn als de heerlijkheid van de kinderen Israëls, spreekt de HEERE der legermachten.
Zowel Syrië als Israël zullen hun macht verliezen. Damascus, eeuwenlang een bloeiende stad, zal verlaten worden. Efraïm, dat eens groot was onder de stammen van Israël, zal zijn vesting verliezen. En het overblijfsel dat overblijft, zal net zo zwak en vergankelijk zijn als wat van Israël overbleef.
In Jesaja 17:4-6 wordt het oordeel persoonlijk: En het zal te dien dage geschieden dat de heerlijkheid van Jakob zal verzwakken, en de vetheid van zijn vlees zal mager worden. En het zal zijn, gelijk wanneer de oogstende staat te verzamelen wat overblijft, en zijn arm de aren afmaait; ja, gelijk wanneer men aren opleest in het dal van Refaim. En een nalezing zal daarin overblijven, zoals bij het schudden van een olijfboom: twee of drie bessen in de top van de hoogste tak, vier of vijf in de uiterste takken van de vruchtboom, spreekt de HEERE, de God van Israël.
Israël zal niet geheel verdwijnen, maar wat overblijft is klein, mager, als een handvol olijven die na de oogst nog aan de boom hangen. De heerlijkheid van Jakob — van het volk Israël — slinkt tot een schaduw van wat het ooit was.
Toch is er ook een keerpunt. In Jesaja 17:7-8 staat: Te dien dage zal de mens zijn Maker aanschouwen, en zijn ogen zullen zien naar de Heilige Israëls. En hij zal zich niet wenden tot de altaren, het werk van zijn handen; en wat zijn vingers gemaakt hebben, zal hij niet aanzien — noch de gewijde palen, noch de wierookaltaren.
Door het oordeel zullen de mensen wakker worden. Ze zullen zich afkeren van afgoderij, van wat hun eigen handen gebouwd hebben. Ze zullen niet langer vertrouwen op houten beelden of stenen altaren, maar hun ogen richten op God Zelf — de Heilige van Israël.
Maar het oordeel is nog niet voorbij. In Jesaja 17:9-11 lezen we: Te dien dage zullen uw versterkte steden zijn als een verlatenheid van het woud en van de hoogste takken, die men verliet voor het aangezicht van de kinderen Israëls; en het zal een woestenij worden. Want gij hebt de God van uw heil vergeten, en de Rots van uw sterkte hebt gij niet gedacht; daarom plant gij lieflijke planten, en zult het met vreemde wijnstokken inzaaien. Op de dag dat gij het plant zult gij het doen opkomen, en in de morgen zult gij uw zaad doen uitbotten; maar de oogst zal verdwijnen op de dag van ziekte en ongeneeslijke smart.
Ze zullen proberen te bouwen, te zaaien, te herstellen — maar zonder God. Daarom zal hun oogst mislukken, hun herstel uiteenvallen. Ze hebben de Rots van hun redding vergeten, en wat ze opbouwen zal niet blijven staan.
In Jesaja 17:12-14 sluit het hoofdstuk af met een beschrijving van de naties die als vloedgolven opkomen, maar plotseling vernietigd worden: Wee het rumoer van vele volken, die bruisen als het bruisen van de zee; en het gedruis van naties, als het geruis van machtige wateren! De naties maken gedruis als het bruisen van vele wateren, maar Hij zal hen bestraffen, en zij zullen vluchten ver van Hem weg, en zij zullen weggejaagd worden als kaf van de bergen voor de wind, en als een wervelwind van dorre bladeren. Tegen de avond, zie, is er verschrikking, en vóór de morgen — zij zijn niet meer. Dit is het deel van hen die ons plunderen, en het lot van hen die ons beroven.
De naties mogen brullen en stormen, maar God hoeft slechts één woord te spreken, en ze verdwijnen als kaf in de wind. Wat ‘s avonds een dreigende macht lijkt, is ‘s morgens verdwenen. Zo eindigt het met de vijanden van Gods volk.
Oordeel over Ethiopië en de tijd van wachten
De profeet richt zich nu tot een ander ver land: Ethiopië, of “Cusch”, een machtig koninkrijk ten zuiden van Egypte. De toon van deze profetie is niet zoals de voorgaande – hij is mysterieus, wachtend, alsof er iets groots op het punt staat te gebeuren.
In Jesaja 18:1-2 staat: Wee het land van de suizende vleugels, dat voorbij de rivieren van Ethiopië is; dat gezanten zendt over zee, en in papyrusboten op het water. Ga, snelle boden, naar een volk dat langgerekt en glad is, naar een volk dat gevreesd is ver en wijd, een volk dat krachtig is en alles vertrapt, wiens land de rivieren doorkruisen.
Het land van suizende vleugels wordt omschreven als machtig, invloedrijk, en actief op wereldschaal. Ze sturen gezanten over zeeën, met snelheid en diplomatie. Maar God spreekt over een volk dat krachtig is en alles vertrapt – mogelijk verwijzend naar Assur of Babel – maar ook naar hoe andere volken Israël behandelen.
In Jesaja 18:3-5 richt God zich tot de wereld: Alle inwoners van de wereld en bewoners van de aarde, als men een banier op de bergen opheft, zie toe; en als men op de bazuin blaast, luister. Want zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: Ik zal stil zijn en toezien in Mijn woning, als heldere hitte in het zonlicht, als een wolk van dauw in de hitte van de oogst. Want vóór de oogst, als de bloei voorbij is en de bloesem tot een rijpe druif is geworden, zal Hij de twijgen afsnijden met snoeimessen, en de ranken wegnemen en afsnijden.
God zegt hier dat Hij zal toezien, in stilte. Zoals de zon haar hitte laat werken zonder lawaai. Zoals dauw stil ligt op de velden. Maar die stilte is geen afwezigheid. Het is geduld vóór het oordeel. Want nog vóór de oogst rijp is, snijdt Hij de takken af. De voorbereiding van het oordeel gebeurt niet met veel vertoon – maar het komt onvermijdelijk.
In Jesaja 18:6-7 staat: Ze zullen allen samen overgelaten worden aan de roofvogels van de bergen en aan de dieren van de aarde; en de roofvogels zullen erop de zomer doorbrengen, en alle dieren van de aarde zullen erop overwinteren. In die tijd zal een geschenk worden gebracht aan de HEERE der legermachten, van een volk dat langgerekt en glad is, van een volk dat gevreesd is ver en wijd, een volk dat krachtig is en alles vertrapt, wiens land de rivieren doorkruisen – tot de plaats van de Naam van de HEERE der legermachten, tot de berg Sion.
Het oordeel zal compleet zijn. De velden waar mensen woonden, zullen leeg achterblijven – vogels en dieren zullen er heersen. Maar aan het einde gebeurt iets opmerkelijks: er komt een geschenk naar de HEERE. Van datzelfde machtige volk wordt iets gebracht naar Jeruzalem, naar de plaats van Gods Naam. Geen oorlog, maar erkenning. Geen aanval, maar een offer.
Wat begon met dreiging, eindigt met eerbetoon aan God.
Oordeel over Egypte en Gods uiteindelijke doel
De HEERE spreekt nu tot Egypte, een eeuwenoude vijand én buur van Israël. Egypte wordt getroffen, verzwakt, verdeeld — maar dit oordeel is niet het eind. God heeft een groter doel.
In Jesaja 19:1-4 staat: De last van Egypte. Zie, de HEERE rijdt op een snelle wolk en komt Egypte binnen; de afgoden van Egypte zullen beven voor Zijn aangezicht, en het hart van Egypte zal versmelten in zijn binnenste. En Ik zal Egyptenaren tegen Egyptenaren ophitsen, zodat zij tegen hun broeders zullen strijden, elk tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk. En de geest van Egypte zal uit zijn binnenste verdwijnen, en Ik zal zijn raad verijdelen. Dan zullen zij de afgoden raadplegen, en de geesten van de doden, en de waarzeggers, en de tovenaars. En Ik zal Egypte overgeven in de hand van een wrede heer; een harde koning zal over hen heersen, spreekt de Heere, de HEERE der legermachten.
Egypte wordt niet alleen bedreigd van buitenaf, maar stort ook van binnenuit in elkaar. Interne strijd, verwarring, afgoderij, en uiteindelijk onderwerping aan een harde tiran. De HEERE Zelf laat deze chaos toe.
In Jesaja 19:5-10 droogt het land letterlijk op: Het water uit de zee zal opdrogen, de rivier zal verschrompelen en droogvallen. De rivieren zullen stinken, de stromen van Egypte zullen laag en droog worden; het riet en het biezen zullen verwelken. De beemden aan de Nijl, aan de monding van de Nijl, en al het gezaaide van de Nijl, zullen verdrogen, weggeblazen worden, en niet meer zijn. De vissers zullen klagen, allen die hun hengel werpen in de Nijl zullen treuren, en wie vis uitwerpen op het water zullen verkommeren. Zij die vlas bewerken zullen beschaamd staan, de wevers van fijn linnen zullen bleek worden, en zijn fundamenten zullen verbrijzeld worden; allen die voor loon werken, zullen bezorgd zijn van ziel.
Egypte’s bron van leven — de Nijl — droogt op. Niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk: economie, handel, landbouw, industrie… alles valt uiteen. De trots van Egypte – visserij, textiel, vakmanschap – wordt vernietigd.
In Jesaja 19:11-15 wordt de dwaasheid van Egypte’s leiders blootgelegd: De vorsten van Zoan zijn geheel dwaas, de wijze raadgevers van de farao geven dwaze raad. Hoe kunt gij zeggen tot de farao: Ik ben een zoon van de wijzen, een zoon van koningen vanouds? Waar zijn dan uw wijzen? Laat hen u nu bekendmaken en laten zij weten wat de HEERE der legermachten besloten heeft over Egypte. De vorsten van Zoan zijn dwaas geworden, de vorsten van Nof zijn misleid; zij hebben Egypte doen dwalen, zij die hoeksteen zijn van zijn stammen. De HEERE heeft in het midden ervan een geest van verwarring uitgegoten, en zij hebben Egypte doen dwalen in al zijn werk, zoals een beschonkene ronddwaalt in zijn braaksel. Er zal geen werk zijn voor Egypte, dat het hoofd of de staart, de palmtak of de rietstengel, kan doen.
Geen leider heeft nog inzicht. Geen wijsheid, geen orde. Egypte strompelt als een dronkaard — en dat is Gods oordeel. Geen mens, arm of rijk, kan nog iets beginnen.
Maar dan… een ongelooflijke wending.
In Jesaja 19:18-22 staat: Te dien dage zullen er vijf steden in het land Egypte zijn, die de taal van Kanaän spreken en zweren bij de HEERE der legermachten; één daarvan zal genoemd worden: Stad der Verwoesting. Te dien dage zal er een altaar voor de HEERE zijn in het midden van het land Egypte, en een zuil voor de HEERE bij zijn grens. En het zal tot een teken en tot een getuigenis zijn voor de HEERE der legermachten in het land Egypte; want zij zullen tot de HEERE roepen vanwege de verdrukkers, en Hij zal hun een heiland en een machtige zenden, en Hij zal hen verlossen. En de HEERE zal Zich aan Egypte bekend maken, en de Egyptenaren zullen de HEERE kennen op die dag; en zij zullen Hem dienen met slachtoffer en spijsoffer, en zullen de HEERE geloften doen en die betalen. En de HEERE zal Egypte slaan, Hij zal slaan en genezen; en zij zullen zich tot de HEERE keren, en Hij zal zich door hen laten verbidden, en hen genezen.
Gods doel is niet vernietiging, maar verlossing. Egypte, eens vijand, zal Hem kennen. Ze zullen offers brengen, bidden, Hem dienen. Hij zal hen slaan – maar ook genezen. Wat een beeld van genade!
En dan komt de climax. In Jesaja 19:23-25: Te dien dage zal er een grote weg zijn van Egypte naar Assyrië, en de Assyriër zal naar Egypte komen, en de Egyptenaar naar Assyrië, en de Egyptenaren zullen met de Assyriërs de HEERE dienen. Te dien dage zal Israël de derde zijn met Egypte en Assyrië, een zegen in het midden van de aarde; want de HEERE der legermachten zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk Egypte, en het werk van Mijn handen Assyrië, en Mijn erfdeel Israël.
Egypte, Assyrië en Israël – eens vijanden – zullen samen de HEERE dienen. God noemt Egypte “Mijn volk”, Assyrië “het werk van Mijn handen”, en Israël “Mijn erfdeel”. De vijandige volken worden bondgenoten in aanbidding. De aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE.