De aanklacht van God tegen de profeten van Israël
De Dag des Heren. Dit is het tweede deel van deze preek. De Dag des Heren is een diep onderwerp, en om te begrijpen wat God bedoelt wanneer de profeten erover spreken, moeten we zowel het Nieuwe als het Oude Testament raadplegen. Vandaag gaan we naar het Oude Testament.
Vorige keer behandelden we de verwijzingen in het Nieuwe Testament, maar laten we nu opnieuw naar Ezechiël 13 gaan, want ik wil deze woorden herhalen die Ezechiël sprak over de profeten van Israël:
“En het woord des Heren kwam tot mij, zeggende: Mensenkind, profeteer tegen de profeten van Israël, die profeteren, en zeg tot degenen die uit hun eigen hart profeteren: hoort het woord des Heren! Zo zegt de Heere HEERE: Wee de dwaze profeten, die hun eigen geest volgen en niets gezien hebben. O Israël, uw profeten zijn als vossen in de woestijnen. Gij zijt niet opgetreden in de bressen, noch hebt gij de muur opgetrokken voor het huis Israëls, om stand te houden in de strijd op de dag des Heren.” Ezechiël 13:1-5
Zie je? Hij richt zich tegen hen die profeteren uit hun eigen hart. God is niet tegen profeten die Zijn Woord spreken — Hij is tegen hen die hun eigen gedachten prediken en beweren dat het van de Heere komt.
Hij beschuldigt hen ervan Israël niet voor te bereiden op de strijd van de Dag des Heren. Dat is dezelfde aanklacht die we in het vorige hoofdstuk hebben gezien.
Vorige keer lazen we in het Nieuwe Testament enkel die verzen waarin de volledige uitdrukking voorkomt: de Dag des Heren, de dag van God, de dag van God de Almachtige, de dag van Jezus Christus. We zagen dat ze verschillende aspecten toonden — dagen van oordeel, van vuur, van strijd, van zuivering, en van blijdschap voor de rechtvaardigen.
En we concludeerden dat je het ware begrip van de Dag des Heren niet kunt vinden door alleen het Nieuwe Testament te lezen. De betekenis ligt verankerd in de profeten van het Oude Testament.
Daarom zei Petrus in 2 Petrus 1:19-21:
“En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht dat schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in uw harten; dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift van eigen uitlegging is; want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.”
Let op dat Petrus zegt: wij hebben dat profetische woord. Dat is geschreven aan de gelovigen — niet aan de ongelovigen, niet aan de heidenen, maar aan hen die Christus toebehoren.
Toch horen we vandaag predikers die beweren dat het Oude Testament voor de Joden is en het Nieuwe voor de christenen. Maar dat is niet wat de Schrift zegt. De Wet en de Profeten zijn juist voor de gelovigen, want zij vormen de basis waarop het evangelie rust.
Vandaag wil ik dus, net als vorige keer, alleen die passages lezen waarin letterlijk de uitdrukking de Dag des Heren voorkomt — maar dan in het Oude Testament, en wel in chronologische volgorde, beginnend bij de eerste profeet die die term gebruikte: Amos.
Wee degenen die verlangen naar de Dag des Heren
Sla met mij op Amos 5, waar de profeet spreekt tussen 775 en 750 voor Christus.
“Wee hun, die de dag des Heren begeren! Waartoe zal u de dag des Heren zijn? Hij zal duisternis zijn, en geen licht.” Amos 5:18
Is dat niet opvallend? Een profeet van God, vervuld met de Heilige Geest, zegt: Wee hun, die verlangen naar de dag des Heren! Je zou toch denken dat iedereen juist zou uitzien naar die dag — dat men zou verlangen naar de komst van Gods Koninkrijk. Maar Amos zegt het tegenovergestelde: het is geen dag van licht, maar van duisternis.
Hij beschrijft het zo:
“Gelijk als wanneer iemand vlucht voor een leeuw, en hem ontmoet een beer; of als hij komt in het huis, en zijn hand leunt op den wand, en hem bijt een slang. Zal de dag des Heren niet duisternis zijn, en geen licht? ja, donkerheid, en geen glans aan haar?” Amos 5:19-20
Wat een beeld! Alsof je denkt aan het gevaar te ontkomen, maar slechts in een groter gevaar belandt. Dat is de dag waar Amos over spreekt.
En dezelfde profeet zegt in Amos 3:7:
“Want de Heere HEERE zal geen ding doen, tenzij Hij Zijn verborgenheid geopenbaard hebbe aan Zijn knechten, de profeten.”
Daarmee zegt hij dat alles wat God voornemens is te doen, te vinden is in de woorden van de profeten. Zijn geheimen, Zijn plannen, Zijn oordelen — ze zijn allemaal in hun boeken opgetekend.
Wil je weten wat de Dag des Heren werkelijk betekent? Dan moet je naar de profeten terug.
De Dag des Heren volgens Jesaja
De volgende profeet die over deze dag spreekt, is Jesaja. Hij leefde in dezelfde tijd als Amos, maar schreef iets later. Laten we lezen uit Jesaja 2:10-12:
“Ga in de rotsen, en verberg u in het stof, vanwege de verschrikking des Heren en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit. De hoge ogen der mensen zullen vernederd worden, en de hovaardigheid der mannen zal gebogen worden; en de Heere alleen zal verheven zijn te dien dage. Want de dag des Heren der heirscharen zal zijn tegen al wat hoogmoedig en verheven is, en tegen al wat zich verheft, dat het vernederd worde.”
Dezelfde dag die Amos duister noemde, noemt Jesaja een dag waarop de Heere alleen verheven zal zijn.
Hij vervolgt:
“En tegen alle cederbomen van den Libanon, die hoog en verheven zijn, en tegen alle eiken van Basan, en tegen alle hoge bergen, en tegen alle verhevene heuvelen.” Jesaja 2:13-14
De ceders en eiken staan in de profetische taal voor machtige volken, de bergen en heuvelen voor grote en kleine naties. En Jesaja zegt dat al die hoogmoed neergebogen zal worden — niemand zal nog groot zijn behalve de Heere Zelf.
Is het niet treffend hoe verschillend Amos en Jesaja dezelfde dag beschrijven? Amos noemt het duisternis, Jesaja noemt het de dag waarop God alleen verheven zal zijn. En beide hebben gelijk, want het is een dag van oordeel over de hoogmoedigen en van verlossing voor hen die de Heere vrezen.
Vandaag noemen velen zichzelf “goede christenen” en zeggen dat zij verlangen naar de komst van die dag. Maar als die dag werkelijk komt, zullen velen van hen uitroepen: Wee ons dat wij ernaar verlangden! Want de Dag des Heren zal niet zijn wat zij dachten.
De verwoesting op de Dag des Heren
Laten we nu verder lezen in Jesaja 13, waar de profeet die dag nog duidelijker beschrijft. In vers 6 staat:
“Huilt, want de dag des Heren is nabij; hij komt als een verwoesting van den Almachtige.” Jesaja 13:6
Nu beginnen we te begrijpen waarom Amos zei: Wee hun die de dag des Heren begeren! Het is een dag van verwoesting, niet van licht en vrede. Jesaja gaat verder:
“Daarom zullen alle handen slap worden, en elk hart des mensen zal versmelten. En zij zullen verschrikt worden; smarten en weeën zullen hen aangrijpen; zij zullen smarten lijden als een barende vrouw; zij zullen verbaasd zijn, de een over den ander; hun aangezichten zullen vlammend zijn.” Jesaja 13:7-8
Een huiveringwekkende beschrijving van angst, pijn en verwarring. En dat is nog maar het begin.
Voordat we verder lezen, laten we teruggaan naar de brief van Paulus aan de Thessalonicenzen. Paulus kende deze woorden van Jesaja. Hij wist precies wat de profeten hadden gezegd. Daarom schreef hij in 1 Thessalonicenzen 5:1-3:
“Maar van de tijden en de gelegenheden, broeders, hebt gij niet van node dat men u schrijve. Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heren alzo zal komen, gelijk een dief in den nacht. Want wanneer zij zullen zeggen: Vrede en zekerheid, dan zal een haastig verderf over hen komen, gelijk de barensnood over een zwangere vrouw, en zij zullen geenszins ontvlieden.”
Paulus herhaalt hier bijna letterlijk de woorden van Jesaja — een dag van verwoesting, een plotseling verderf, zoals weeën bij een vrouw in barensnood.
Hij kon dat schrijven omdat hij de profeten kende, en omdat de gelovigen in Thessalonika diezelfde profetieën lazen. Daarom zei hij: “Gij hebt niet van node dat men u schrijve.” Hij hoefde het hun niet uit te leggen; zij wisten het al.
Maar vandaag? De meeste predikers die over de Dag des Heren spreken, weten nauwelijks wat Jesaja of Amos hierover gezegd hebben. En dus lezen ze 1 Thessalonicenzen zonder de achtergrond te begrijpen. Ze spreken over vrede, veiligheid, en een “opname vóór de verdrukking”, terwijl de Schrift juist het tegenovergestelde zegt.
Laten we teruggaan naar Jesaja 13:9, waar de profeet verdergaat:
“Ziet, de dag des Heren komt, wreed met verbolgenheid en hittige toorn, om het land te stellen tot verwoesting, en Hij zal de zondaars daaruit verdelgen.”
Dat is duidelijk genoeg. De Dag des Heren is niet een dag waarin de zondaars vrij spel krijgen, maar juist de dag waarop zij vernietigd worden.
Toch leert de moderne kerk het tegenovergestelde: dat de gelovigen zullen worden weggenomen en dat de goddelozen daarna de aarde zullen beheersen. Maar Jesaja zegt dat de zondaars juist uit het land zullen worden uitgeroeid. De rollen zijn omgekeerd in hun leer.
Verder lezen we in Jesaja 13:10-11:
“Want de sterren des hemels en haar gestarnte zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal haar licht niet doen schijnen. En Ik zal de wereld bezoeken over haar boosheid, en de goddelozen over hun ongerechtigheid; en Ik zal doen ophouden de hovaardij der trotsen, en Ik zal vernederen de hoogmoed der geweldigen.”
Herken je deze woorden? Jezus citeerde ze in Mattheüs 24:29-30, waar Hij zegt:
“Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de machten der hemelen zullen bewogen worden. En alsdan zal het teken van den Zoon des mensen in den hemel verschijnen; en dan zullen alle geslachten der aarde wenen, en zij zullen den Zoon des mensen zien komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid.”
Zie je de volgorde? Eerst de verdrukking, dan de duisternis van zon en maan, en daarna het verschijnen van de Zoon des mensen.
Probeer dit eens aan moderne kerkgangers uit te leggen — dat de verdrukking eerst komt, en dat de verschijning van Christus daarna volgt. Velen zullen er boos om worden. Ze willen alles geloven, behalve de eenvoudige volgorde die Jezus Zelf gaf.
En Jesaja bevestigt dat nog eens. Eerst komt de verwoesting, het oordeel over de zondaars, en dan het herstel van het land.
Jesaja zegt verder in vers 12 en 13:
“Ik zal de mens kostbaarder maken dan fijn goud; ja, een man dan het goud van Ofir. Daarom zal Ik de hemelen beroeren, en de aarde zal bewegen van haar plaats, vanwege de verbolgenheid des Heren der heirscharen en vanwege de dag Zijner hittige toorn.”
Hij noemt het hier de dag Zijner hittige toorn — een andere benaming voor dezelfde Dag des Heren.
Jezus verwijst er opnieuw naar in Mattheüs 24:29, waar Hij zegt dat de machten der hemelen zullen bewogen worden. Zo zien we dat Christus de woorden van Jesaja bevestigt — de dag waarop hemel en aarde zullen beven voor Gods toorn.
En in Mattheüs 24:36 voegt Hij eraan toe:
“Doch van dien dag en ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.”
Maar Paulus schreef in 1 Thessalonicenzen 5:1:
“Van de tijden en de gelegenheden, broeders, hebt gij niet van node dat men u schrijve.”
Zie je het verschil? Jezus zegt dat niemand dag of uur weet, maar Paulus zegt dat de ware gelovigen de tijden en gelegenheden kennen. We weten dus misschien niet de exacte dag en het uur, maar we kunnen de tekenen van de tijd onderscheiden.
Dat was ook wat Jezus bedoelde toen Hij in Mattheüs 16:2-3 zei:
“Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weer, want de hemel is rood; en des morgens: Heden onweder, want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden, het aanschijn des hemels weet gij te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden?”
Met andere woorden: als jullie weten hoe je het weer moet voorspellen, waarom herkennen jullie dan de geestelijke tekenen niet?
Paulus schreef aan de Thessalonicenzen dat zij deze tekenen wél herkenden, omdat zij de Wet en de Profeten kenden. Zij hoefden geen nieuw teken te krijgen.
Vandaag vragen mensen echter weer om tekenen — net als de Farizeeën in Jezus’ tijd. Zij zeiden in Mattheüs 12:38-40:
“Meester, wij zouden wel een teken van U willen zien. Maar Hij antwoordde en zeide: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van den profeet Jonas. Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten in den buik des groten visches was, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde wezen.”
Dat was het enige teken dat Hij hun gaf: Zijn dood, begrafenis en opstanding.
En zo is het vandaag nog steeds. De mensen vragen om tekenen, maar weigeren de profeten te lezen waarin alle tekenen al beschreven staan. Ze wachten op iets spectaculairs, terwijl God Zijn waarschuwingen al eeuwen geleden liet opschrijven.
De tekenen zijn niet verborgen in de hemel of in nieuwe openbaringen — ze staan in de boeken van Mozes en de profeten.
Wie die woorden leest, weet dat we nu leven in de tijd waarin de profetieën van de Dag des Heren zich voltrekken.
De oordelen over de volken en de val van Babylon
We hebben gezien dat Jesaja spreekt over de Dag des Heren als een tijd van verwoesting, duisternis en oordeel. Nu, in Jesaja 13:17-19, richt de profeet zich tot een specifiek volk — Babylon — en daarmee openbaart hij een patroon dat zich steeds herhaalt in de Schrift.
“Ziet, Ik zal de Meden tegen hen verwekken, die zilver niet achten, en aan goud geen lust hebben. En hun boog zal de jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht des buiks; hun oog zal over de kinderen niet sparen. Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid der hovaardij der Chaldeeën, zijn, gelijk als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft.” Jesaja 13:17-19
Dat is een letterlijk oordeel over Babylon, maar tegelijkertijd een profetisch beeld van iets veel groters: de uiteindelijke vernietiging van het wereldsysteem dat in de Schrift ook “Babel” genoemd wordt — het rijk van verwarring en goddeloosheid dat tegen God opstaat.
En zie hoe dit overeenkomt met wat Johannes later schrijft in Openbaring 16, toen hij sprak over de krijg van de grote dag van God de Almachtige. Daar lezen we in vers 14 en 16:
“Want het zijn geesten(inspiraties der duivelen(tegenstanders), die tekenen doen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om hen te vergaderen tot den krijg van dien grooten dag van God, den Almachtige. En hij vergaderde hen in de plaats, die in het Hebreeuws genaamd wordt Armageddon.”
Dat is dezelfde dag — dezelfde strijd. De strijd van de Dag des Heren is de oorlog van Armageddon.
Wanneer Jesaja zegt dat de Heere de Meden zal verwekken tegen Babylon, spreekt hij niet alleen over de verovering door Medië en Perzië in de oudheid, maar ook over de toekomstige tijd waarin God de volken zal oprichten tegen de grote wereldmacht van het einde der dagen.
In dat oordeel herhaalt zich steeds hetzelfde patroon: de hoogmoedige natie die zich tegen God verheft, wordt neergeveld door een volk dat God als werktuig gebruikt.
Jesaja zegt in vers 20-22 dat Babylon nooit meer zal worden bewoond:
“Zij zal in eeuwigheid niet bewoond worden, noch zal zij in alle geslachten bewonen worden; en geen Arabier zal daar zijn tent opslaan, en geen herders zullen daar legeren. Maar de wilde dieren der woestijnen zullen daar legeren, en hun huizen zullen vol uilen zijn; en struisvogels zullen daar wonen, en de bokken zullen daar huppelen. En de wilde dieren zullen in hun verlaten huizen huilen, en draken in hun lusthuizen der vrolijkheid.”
Dat is niet slechts poëtische taal — het is de profetische schildering van een volkomen vernietiging. Alles wat eens trots en machtig was, wordt tot ruïne gemaakt.
Johannes gebruikt dezelfde taal in Openbaring 18, waar hij over het toekomstige Babylon zegt:
“En hij riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, en is geworden een woonplaats der duivelen en een gevangenis van alle onreine geest, en een gevangenis van alle onrein en verfoeid gevogelte.” Openbaring 18:2
Zie je hoe dezelfde beelden terugkeren? Uilen, draken, onreine geesten(inspiraties) — dezelfde verlatenheid.
En waarom wordt Babylon vernietigd? Vers 5 van datzelfde hoofdstuk zegt:
“Want haar zonden hebben zich samengehoopt tot aan den hemel, en God heeft gedacht aan haar ongerechtigheden.”
Wanneer de maat van de ongerechtigheid vol is, komt het oordeel — dat is het vaste patroon van de Dag des Heren.
In het Oude Testament zien we het telkens opnieuw: in de dagen van Noach, toen de aarde verdorven was; in Sodom en Gomorra; in Egypte; en hier in Babel. Steeds wanneer de boosheid van de mens vol is, treedt de Heere op.
De Dag des Heren is dus niet slechts één enkele dag, maar de culminatie van Gods oordeel over de volken — een dag van beslissend ingrijpen, waarin Hij de machten der aarde zal vernederen en Zijn koninkrijk zal oprichten.
Jesaja zegt in Jesaja 24:1-3:
“Ziet, de Heere maakt de aarde ledig, en Hij verwoest ze; en Hij keert haar om, en Hij verstrooit haar inwoners. En het zal het volk gaan, gelijk den priester; den knecht, gelijk zijn heer; de dienstmaagd, gelijk haar vrouw; den koper, gelijk den verkoper; den schuldeiser, gelijk den schuldenaar; den usuraat, gelijk zijn schuldeiser. Het land zal gans ledig worden, en het zal gans geplunderd worden; want de Heere heeft dit woord gesproken.”
Dat is geen lokale ramp — het is een wereldomvattend oordeel.
Let erop dat Jesaja niet zegt “het land Israël” maar de aarde. De gehele wereld zal worden omgekeerd.
En dat is precies wat Johannes ziet in Openbaring 16:18:
“En er geschiedde stemmen en donderslagen en bliksemen; en er geschiedde een grote aardbeving, zó groot als er niet geweest is, sinds de mensen op de aarde geweest zijn.”
Wanneer we die verzen samen lezen, zien we dat het oordeel van Jesaja 24 en de aardbeving van Openbaring 16 dezelfde gebeurtenis beschrijven — de ontreddering van de aarde zelf.
Jesaja vervolgt in vers 19-21:
“De aarde zal gans verbreken, de aarde zal gans gescheurd worden, de aarde zal gans geschud worden. De aarde zal waggelend waggelen als een dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen worden als een nachthut; en haar overtreding zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen en niet meer opstaan. En het zal geschieden te dien dage, dat de Heere bezoeking doen zal over het heir des hogen in den hoge, en over de koningen der aarde op de aarde.”
Zie je dat? De Heere bezoekt zowel de machten in de hemel als de koningen op aarde. Dat betekent dat de Dag des Heren alleen een fysiek oordeel is over de aarde. Want de onreine geesten zijn niets anders dan onreine inspiraties. De hemelen is het stelsel wat hoge plaatsen wordt genoemd, ofwel elite, hooggeplaatsten, belangrijke regeringleiders!
Johannes bevestigt dat in Openbaring 12:7-9:
“En er werd krijg in den hemel: Michaël en zijn engelen krijgden tegen den draak; en de draak krijgde ook en zijn engelen; en zij kregen niet de overhand, en hun plaats werd niet meer gevonden in den hemel. En de grote draak is geworpen, de oude slang, genaamd duivel(tegenstander) en satanas(vijand), die de gehele wereld verleidt; hij is op de aarde geworpen, en zijn engelen zijn met hem geworpen.”
Wanneer Jesaja zegt dat de Heere bezoeking zal doen over het heir des hogen in de hoge, spreekt hij over precies dit: het moment waarop deze tegenstanders uit hun hoge posities worden geworpen en hun invloed beperkt wordt tot de aarde waar de Israëlieten zaten.
Vanaf dat ogenblik volgt de laatste fase van Gods oordeel — de vernietiging van de goddeloze koninkrijken en de oprichting van Zijn eeuwig koninkrijk.
En daarom sluit Jesaja hoofdstuk 24 af met deze woorden:
“En de maan zal schaamrood worden, en de zon zal beschaamd worden, wanneer de Heere der heirscharen zal regeren op den berg Sion en te Jeruzalem, en voor Zijn oudsten heerlijk zal zijn.” Jesaja 24:23
Wat een majestueus einde! De zon en de maan worden beschaamd — dat wil zeggen: hun licht verbleekt bij de glans van Gods heerlijkheid.
Dat is de ware uitkomst van de Dag des Heren: oordeel voor de goddelozen, maar heerlijkheid voor de Heere en voor Zijn volk.
Het visioen van Joël over vuur, duisternis en redding
We gaan nu verder naar de profeet Joël, die leefde ongeveer honderdvijftig jaar na Jesaja. Hij beschrijft de Dag des Heren op een manier die zelfs nog indringender is — niet alleen als een tijd van oorlog en verwoesting, maar ook als een dag van bovennatuurlijke tekenen en de uiteindelijke redding van hen die de naam des Heren aanroepen.
Laten we beginnen bij Joël 1:15:
“O wee den dag! want de dag des Heren is nabij, en hij komt als een verwoesting van den Almachtige.”
Dat klinkt bekend, nietwaar? Jesaja gebruikte exact dezelfde woorden. De Heilige Geest spreekt in een volmaakte eenheid door de profeten — telkens benadrukkend dat deze dag een verwoesting is, niet een feestdag of een stille opname, maar een wereldwijde ommekeer.
Joël beschrijft eerst een sprinkhanenplaag die het land teistert, maar het is duidelijk dat het niet enkel om insecten gaat. Het is een profetisch beeld van legers — een voorafschaduwing van de volkeren die zich tegen Gods volk zullen keren.
In Joël 2:1-3 lezen we:
“Blaast de bazuin te Sion, en roept luide op den berg Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands beven, want de dag des Heren komt, want hij is nabij: een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en dikke donkerheid; gelijk de dageraad zich uitspreidt over de bergen, alzo zal er een groot en machtig volk zijn, desgelijks van ouds niet geweest is, en na hen niet meer wezen zal tot in de jaren van vele geslachten. Voor hetzelve verteert een vuur, en achter hetzelve verbrandt een vlam; het land is voor hetzelve als een lusthof van Eden, maar achter hetzelve een woeste wildernis, en ook zal er geen ontkomen aan zijn.”
Zie hoe levendig hij het beschrijft: vuur, verwoesting, duisternis, rook. Wat eens een paradijs leek, verandert in een brandende woestijn.
En dit volk dat Joël zag — dit leger van vernietiging — is niet slechts een menselijke macht. Hij noemt hen “het leger des Heren”:
“De Heere verheft Zijn stem voor Zijn heir; want Zijn leger is zeer groot; want Hij is machtig, die Zijn woord uitvoert; want groot is de dag des Heren en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen?” Joël 2:11
Dat is schokkend voor velen: het is God Zelf die deze dag brengt. Het zijn niet de plannen van de mensen, niet de daden van de tegenstanders van God, maar de hand van God die de aarde beweegt.
Daarom zegt Joël in vers 12 en 13:
“Nu dan ook nog, spreekt de Heere, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en met vasten, en met geween, en met rouwklage. En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den Heere, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad.”
Temidden van de dreiging klinkt daar de roep van genade. God zegt: “Keer terug, want Ik ben nog steeds barmhartig.”
Dat is de kern van Joëls boodschap: oordeel en genade hand in hand. Dezelfde God die het vuur zendt, nodigt Zijn volk uit tot bekering vóórdat de vlammen komen.
En nu komt de profetie die later door Petrus wordt geciteerd op de Pinksterdag — een profetie die de overgang markeert tussen oordeel en redding.
Joël 2:28-32:
“En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; en ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten. En Ik zal wondertekenen geven in de hemelen en op de aarde, bloed en vuur en rookpilaren. De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en vreselijke dag des Heren komt. En het zal geschieden, dat al wie den naam des Heren aanroept, behouden zal worden; want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Heere gezegd heeft, en dat bij de overgeblevenen, die de Heere zal roepen.”
Wat een volheid van openbaring! Hier komen drie tijdperken samen:
De uitstorting van de Geest — dat gebeurde op de Pinksterdag, toen Petrus deze woorden citeerde in Handelingen 2:16-21.
De tekenen in de hemel — bloed, vuur, rook en verduistering. Dat zien we pas ten volle aan het einde van de tijd.
De redding van de overgeblevenen — zij die de naam des Heren aanroepen, zullen ontkomen.
Joël zag dus in één visioen zowel de Pinksterdag als de Dag des Heren. De uitstorting van de Geest begon toen, maar de volheid van deze profetie wacht nog op haar vervulling.
Wanneer Petrus die tekst op Pinksteren aanhaalde, zei hij:
“Dit is het, wat gesproken is door den profeet Joël.” Handelingen 2:16
Maar merk op dat niet alles van Joëls profetie toen vervuld werd. De zon werd niet verduisterd, de maan werd niet tot bloed, en de aarde beefde niet onder vuur. Dat deel wacht nog — het hoort bij de voltooiing, bij de dag waarop Christus zal terugkomen in heerlijkheid.
Daarom is Joëls profetie tegelijk vervuld en nog toekomstig. Het begon in de eerste eeuw, maar het zal eindigen op de grote dag van God.
En tussen die twee gebeurtenissen — de uitstorting van de Geest en het oordeel — leven wij nu.
Wij bevinden ons in de periode waarin de Geest is uitgestort, maar waarin de tekenen nog moeten komen. Dat is de tijd van genade, waarin de oproep van Joël nog steeds klinkt: “Bekeert u tot de Heere met uw ganse hart.”
De dag van vuur en duisternis nadert, maar de deur van redding staat nog open.
Zoals Joël zegt: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.”
Die woorden vormen het hart van het evangelie, herhaald door Paulus in Romeinen 10:13.
En dat is geen belofte voor de verre toekomst — het is de roep van nu. Want zodra de Dag des Heren werkelijk aanbreekt, zal de tijd van bekering voorbij zijn.
De bazuin van Sion klinkt nog steeds, maar de stilte die daarna komt, zal het oordeel zijn.
Het oordeel in het dal van Josafat en de eeuwige heerschappij van de Heere
Joël gaat verder, en nu komt hij bij het hoogtepunt van zijn profetie — het moment waarop God Zelf recht zal spreken over de volken. We bevinden ons in Joël 3, waar de Heere zegt:
“Want ziet, in die dagen en te dien tijde, als Ik de gevangenis van Juda en Jeruzalem zal wenden, zo zal Ik alle heidenen verzamelen, en zal hen doen nederdalen in het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen rechten over Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de heidenen verstrooid hebben, en Mijn land verdeeld hebben.” Joël 3:1-2
Hier zien we duidelijk dat de Dag des Heren ook een dag van gericht is. God zegt niet dat Hij alleen de zonden van individuen zal oordelen, maar dat Hij de volken zal verzamelen — naties, rijken, koninkrijken — en hen zal oordelen vanwege hun daden tegen Israël.
Het dal van Josafat betekent letterlijk “de HEERE oordeelt.” Het is niet slechts een geografische plaats, maar een geestelijke werkelijkheid: de verzamelplaats van alle volken waar God recht zal spreken.
Hij zegt verder in vers 9-11:
“Roep dit uit onder de heidenen: Heiligt een krijg, wekt de helden op; laten al de krijgslieden naderen, laat hen optrekken. Slaat uw spaden tot zwaarden, en uw sikkelen tot spiesen; laat de zwakke zeggen: Ik ben een held. Haast u en komt, alle gij volken van rondom, en verzamelt u; daarheen, o Heere, doe Uw helden nederdalen.”
Wat een wonderlijke omkering! De wereld roept tot oorlog — ze smeden gereedschap tot wapens — terwijl de Heere Zélf Zijn leger voorbereidt.
De volken denken dat zij zich verzamelen om hun eigen oorlog te voeren, maar in werkelijkheid worden zij door God verzameld voor Zijn oordeel.
Daarna zegt Joël in vers 12-14:
“Laat de heidenen zich opmaken en optrekken naar het dal van Josafat; want aldaar zal Ik zitten om te richten alle heidenen van rondom. Slaat de sikkel, want de oogst is rijp; komt af, treedt, want de perskuip is vol, de persbakken vloeien over, want hun boosheid is groot. Menigten, menigten zijn in het dal des snode raads; want de dag des Heren is nabij in het dal des snode raads.”
Let op de woorden: “Slaat de sikkel, want de oogst is rijp.” Dat is exact wat Johannes later beschrijft in Openbaring 14:15-20. Daar ziet hij een engel die roept tot de Zoon des mensen, zeggende:
“Zend Uw sikkel en maai; want de ure om te maaien is gekomen, omdat de oogst der aarde rijp is.”
En vervolgens ziet hij een tweede engel die de druivenoogst binnenhaalt, en de wijnpers van Gods toorn treedt. Hetzelfde beeld: een rijpe oogst — het symbool van het oordeel dat klaarstaat om te beginnen.
In Joël en Openbaring zien we dezelfde scène: een wereld die rijp is voor het oordeel, de volken verzameld in één grote strijd, en de Heere die Zelf rechtspreekt.
Daarna beschrijft Joël wat er in die dag zal gebeuren in de hemel en op aarde:
“De zon en de maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. En de Heere zal brullen uit Sion, en uit Jeruzalem zal Hij Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de Heere zal Zijn volk een Toevlucht zijn, en een Sterkte der kinderen Israëls.” Joël 3:15-16
Wat een contrast! Terwijl de hemelen beven en de aarde trilt, heeft Gods volk een toevlucht — de Heere Zelf.
Dat is de kern van het evangelie: in het oordeel van God is er altijd een plaats van veiligheid voor wie Hem toebehoren.
Vervolgens komt de belofte van herstel, in vers 17 en 18:
“Alzo zult gij weten, dat Ik de Heere, uw God, ben, wonende op Sion, Mijn heilige berg; en Jeruzalem zal heilig zijn, en vreemden zullen niet meer daardoor doorgaan. En het zal te dien dage geschieden, dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk zullen vloeien, en alle bedden der rivieren van Juda zullen vol water zijn; en een fontein zal uit het huis des Heren uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren.”
Wat een ommekeer! Na het oordeel komt de vernieuwing. Dezelfde aarde die verwoest was door vuur en oorlog, wordt nu hersteld tot vruchtbaarheid en overvloed.
De bergen druipen van wijn — een teken van vreugde en overvloed. De heuvelen vloeien van melk — een beeld van voorspoed. En een fontein stroomt uit het huis des Heren — dat is geestelijke vernieuwing, het levende water dat uitgaat van Gods aanwezigheid.
Ezechiël zag hetzelfde visioen, in Ezechiël 47:1-9, waar hij een rivier zag die uit de tempel stroomde en leven bracht overal waar ze kwam. En in Openbaring 22:1 ziet Johannes het eindbeeld:
“En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods en des Lams.”
Joël, Ezechiël en Johannes spreken dus met één stem. Eerst het oordeel — dan het herstel. Eerst vuur — dan water. Eerst dood — dan leven.
Zo eindigt Joëls profetie met een triomfantelijke belofte:
“Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. Want Ik zal hun bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd had; en de Heere zal wonen op Sion.” Joël 3:20-21
Dat is het slotakkoord van Joël: de Heere woont op Sion, en Zijn volk blijft voor eeuwig.
De Dag des Heren eindigt dus niet in duisternis, maar in licht — het licht van Gods aanwezigheid dat nooit meer zal doven.
Dezelfde stem die brulde uit Sion, spreekt nu vrede tot Zijn volk.
Dezelfde aarde die beefde van angst, zal rusten onder Zijn heerschappij.
En zo wordt de profetie van Joël vervuld: oordeel over de volken, maar eeuwige vrede voor hen die de naam des Heren aanroepen.





