Blogserie

Home / serie / De Orde van Melchizedek – Deel 1

< Terug naar blogoverzicht

Rubrieken

Algemeen

Duivel & Satan

Israël

Geschiedenis & Oorsprong

Nieuws

Joden & Edom

Kerkhoaxes

Wetten

De Orde van Melchizedek – Deel 1

Jezus, Hogepriester naar de ordening van Melchizedek

Sla het boek Hebreeën open. De meeste christenen geloven, of zeggen tenminste dat zij geloven, in de Jezus zoals beschreven in de brief aan de Hebreeën, en erkennen Jezus Christus als hun Hogepriester. Hier is een bekende passage daarover:

Hebreeën 4:14-16 “Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, de Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen Hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd.”

Paulus, of wie de schrijver ook was van deze brief aan de Hebreeën, besteedde het grootste deel van deze brief aan het beschrijven van Jezus de Christus, en – zo geloof ik – voor ons, opdat wij met vrijmoedigheid tot de troon der genade zouden kunnen komen. Als je niet begrijpt wie Jezus is, waar Hij voor staat, wat Hij voor jou heeft gedaan en Zijn macht, dan zul je misschien je wenden tot een arm van vlees, of tot andere mensen, of hulp zoeken uit een andere bron. Maar als je begrijpt wat Paulus hier duidelijk probeert te maken, zul je die vrijmoedigheid hebben om te weten tot Wie je spreekt als je bidt en wanneer je Jezus vraagt jou genade te schenken.

Deze twee dingen zijn de grootste behoefte van de mens: barmhartigheid en genade. Barmhartigheid omdat wij zondaren zijn, en genade in de ogen van God omdat wij niet kunnen ophouden met zondigen – in ieder geval niet in dit leven, pas na de opstanding. Daarom gaan we lezen over de Hogepriester van de christenen: Jezus Christus en Zijn priesterschap.

Hebreeën 5:8-10 “Hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij geleden heeft; en geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden; van God genaamd een Hogepriester naar de ordening van Melchizedek.”

Deze naam of deze uitdrukking komt slechts in drie boeken in het Woord van God voor: in Genesis, in Psalmen en in Hebreeën. En hier lezen wij dat God Jezus een Hogepriester noemde naar de ordening van Melchizedek. Dus deze naam of dit priesterschap van Melchizedek moet een grote betekenis hebben in relatie tot Jezus Christus en Zijn priesterschap over de gelovigen.

De profetie waar hier naar verwezen wordt, staat in Psalm 110, en ik zal de hele psalm lezen omdat er verschillende dingen in staan die voor ons van groot belang zijn.

Psalm 110:1-7 “De HEERE heeft tot mijn Heere gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. De HEERE zal den scepter Uwer sterkte uitzenden uit Sion; heers in het midden Uwer vijanden. Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilige heerlijkheden; uit de baarmoeder des dageraads is U de dauw Uwer jeugd. De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek. De Heere aan Uw rechterhand zal koningen verpletteren ten dage Zijns toorns. Hij zal richten onder de heidenen, Hij zal het vol zijn van dode lichamen; Hij zal de hoofden verpletteren over een groot land. Hij zal op den weg uit den beek drinken; daarom zal Hij het hoofd omhoog heffen.”

Die uitspraak in Psalm 110 was zo belangrijk dat Petrus haar gebruikte op de Pinksterdag om de gebeurtenissen uit te leggen die hadden plaatsgevonden, en om te spreken over de Jezus die zij hadden gekend.

Handelingen 2:14 “Maar Petrus, staande met de elven, verhief zijn stem en sprak tot hen: Gij Joodse mannen, en gij allen die te Jeruzalem woont, dit zij u bekend, en neem mijn woorden ter ore.”

En Petrus predikte toen misschien wel de belangrijkste preek die ooit door een mens is uitgesproken en die in de Heilige Schrift is opgetekend. Hij sprak over Jezus, en vatte samen tegen het einde van zijn preek:

Handelingen 2:29-30 “Mannen broeders, het is mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van de patriarch David, dat hij ook gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op deze dag. Dewijl hij dan een profeet was, en wist dat God hem met een eed gezworen had, dat uit de vrucht zijner lenden, wat het vlees aangaat, Hij de Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten.”

Psalm 110 vervuld in Jezus Christus

Handelingen 2:31 “Dit heeft hij tevoren gezien, en gesproken van de opstanding van Christus, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien.”

Hiermee maakt Petrus het punt – door Psalm 16 te citeren – dat David over de opstanding van Christus sprak.

Handelingen 2:32-33 “Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van de Vader, heeft dit uitgestort, wat gij nu ziet en hoort.”

En hij voegt eraan toe:

Handelingen 2:34-35 “Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De HEERE heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.”

Petrus wilde dat de mensen begrepen dat dit niet over David zelf ging, want David was nog steeds in het graf. De profetie die David schreef en die hier wordt geciteerd, spreekt over iemand anders.

Handelingen 2:36 “Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt.”

Dit was de slotsom waar Petrus naartoe werkte: dat al deze gebeurtenissen plaatsvonden opdat het huis van Israël zou weten dat God deze Jezus zowel tot Heere als tot Christus had gemaakt. Hij citeerde Psalm 110 om dat te bewijzen.

Laten we teruggaan naar Psalm 110 en zien wat God daarin zei dat Petrus toepaste op Jezus.

Psalm 110:1 “De HEERE heeft tot mijn Heere gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.”

En omdat we uit Handelingen 2 weten dat dit niet David is die spreekt tot Salomo, maar dat het hier om iets groters gaat, lezen we verder:

Psalm 110:2-4 “De HEERE zal den scepter Uwer sterkte uitzenden uit Sion; heers in het midden Uwer vijanden. Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilige heerlijkheden; uit de baarmoeder des dageraads is U de dauw Uwer jeugd. De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.”

En nog verder:

Psalm 110:5-6 “De Heere aan Uw rechterhand zal koningen verpletteren ten dage Zijns toorns. Hij zal richten onder de heidenen, Hij zal het vol zijn van dode lichamen; Hij zal de hoofden verpletteren over een groot land.”

Dit zijn de daden van een Koning die oorlog voert. Vaak denken christenen niet aan Jezus op deze manier. Men accepteert Zijn priesterschap en dat Hij de Verlosser is, maar men wil Hem niet als Heere – alleen als Christus, de Redder.

Petrus wilde dat Israël begreep dat Jezus door Zijn dood, opstanding en hemelvaart door God zowel tot Heere (Heerser) als tot Christus was gemaakt. De Psalm die hij citeerde, liet zien dat deze Priester naar de ordening van Melchizedek ook als Koning zou handelen: koningen verslaan, over vijanden heersen en rechtspreken over de volken.

Genesis 14: Abram ontmoet Melchizedek

Laten we gaan naar Genesis 14 en het verslag lezen over Melchizedek. Want als Jezus een Priester is voor eeuwig naar de ordening van Melchizedek, moeten we lezen waar deze naam nog meer voorkomt in de Heilige Schrift. In Genesis 14 vinden we de enige andere plaats in het Oude Testament waar deze naam wordt genoemd.

We moeten hierbij ook denken aan de rest van de wet, die de meesten van jullie wel kennen, waarin er een onderscheid was tussen de priester en de koning. De priester was degene die de offers bracht en als middelaar optrad – als het ware de redder. Hij bracht offers voor het volk, opdat zij verlost zouden worden van de straf van de wet.

Genesis 14:1-2 “En het geschiedde in de dagen van Amrafel, koning van Sinear, Arjoch, koning van Ellasar, Kedor-Laomer, koning van Elam, en Thideal, koning der volken, dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sodom, en met Birsa, koning van Gomorra, Sinab, koning van Adma, en Semeber, koning van Zeboïm, en de koning van Bela, dat is Zoar.”

Hier lezen we over een oorlog: de koningen uit vers 1 voeren oorlog tegen de koningen uit vers 2. Er is sprake van verovering, gevangenschap en uiteindelijk opstand. Velen geloven dat Amrafel, koning van Sinear, dezelfde was als Hammurabi, koning van Babylon.

Genesis 14:11-12 “En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en togen henen. En zij namen ook Lot, Abrams broeders zoon, die te Sodom woonde, en zijn have, en togen henen.”

Dus de koningen uit vers 1 hadden de koningen uit vers 2 volledig verslagen en namen gevangenen mee, onder wie Lot, de neef van Abram.

Genesis 14:13-14 “Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër; en hij woonde in het dal van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van Aner; en deze waren verbondenen van Abram. Toen Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn geoefende dienstknechten, in zijn huis geboren, driehonderd en achttien, en hij vervolgde hen tot Dan.”

Let op wat hier gebeurt. Abram, de vader van de gelovigen – en alle christenen claimen een fysieke of geestelijke afstamming van Abram – hoorde dat zijn verwanten gevangen genomen waren. Wat deed hij? Hij wapenede zijn eigen mannen voor oorlog en ging achter de vijanden aan.

Genesis 14:15-16 “En hij deelde zich tegen hen in den nacht, hij en zijn knechten, en sloeg hen, en vervolgde hen tot Hobah, dat aan de linkerhand van Damaskus is. En hij bracht al de have weder; ook bracht hij weder zijn broeder Lot en zijn have, en ook de vrouwen en het volk.”

Abram voerde een succesvolle reddingsoperatie uit.

Genesis 14:17-18 “En de koning van Sodom toog uit hem tegemoet, nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-Laomer en van de koningen, die met hem waren, in het dal Sawe, dat is het dal des konings. En Melchizedek, koning van Salem, bracht brood en wijn voort; en hij was een priester van God, de Allerhoogste.”

Dit is het eerste en enige moment in het Oude Testament dat wij lezen over een man die zowel koning als priester van God, de Allerhoogste, is. Salem betekent vrede, en is het tweede deel van de naam Jeruzalem. ‘Jeru’ komt van een Hebreeuws woord dat betekent ‘gegrondvest door God’. Jeruzalem betekent dus letterlijk: ‘gegrondvest door God in vrede’.

Genesis 14:19-20 “En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram van God, de Allerhoogste, Schepper van hemel en aarde. En gezegend zij God, de Allerhoogste, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft. En hij gaf hem de tienden van alles.”

Abram gaf tien procent van alles wat hij had aan Melchizedek. We zullen hier later in Hebreeën meer over lezen.

Abram weigert de buit en ontvangt Gods belofte

Voordat we verder lezen in Hebreeën, wil ik deze bijzondere volgorde van gebeurtenissen benadrukken. Melchizedek kwam en zegende Abram – ja, nadat Abram hem tienden gaf – maar vooral nadat Abram oorlog had gevoerd om mensen te bevrijden uit de gevangenschap van goddeloze mannen.

Denk daar eens over na: deze koning van vrede, die – zoals het hier lijkt – een voorafschaduwing is van Jezus Christus, zowel Koning als Priester van God, de Allerhoogste, kwam naar Abram toe. Wat had Abram daarvoor gedaan? Had hij eerst een grote boetedoening verricht voor God? Had hij een indrukwekkend getuigenis van zijn geloof verkondigd? Had hij een groots geestelijk samenkomen gehouden in zijn kamp, waarna deze vertegenwoordiger van God kwam? Nee. Abram nam de wapens op en voerde oorlog om mensen te bevrijden uit de gevangenschap van goddeloze mannen.

Genesis 14:21-23 “En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de personen, en neem u de have. Maar Abram zeide tot de koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den Allerhoogsten God, Schepper van hemel en aarde, dat ik van een draad tot een schoenriem toe, ja, dat ik niets nemen zal van alles wat het uwe is, opdat gij niet zoudt zeggen: Ik heb Abram rijk gemaakt.”

Abram weigerde elke winst of oorlogsbuit. Dit was een rechtvaardige oorlog, niet gevoerd om geld, maar om mensen in nood of gevangenschap te redden. Hij wilde geen enkele betaling van een aardse koning, opdat niemand zou kunnen zeggen dat Abram door hen rijk was geworden.

Genesis 14:24 “Behalve dat, wat de jongens gegeten hebben, en het deel der mannen, die met mij gegaan zijn, Aner, Eskol en Mamre; die nemen hun deel.”

Abram accepteerde alleen voedsel dat tijdens de tocht gebruikt was, niets meer. Hij vroeg niets voor zichzelf.

Genesis 15:1 “Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.”

Zie je de volgorde? Abram weigerde iets aan te nemen van aardse koningen, maar toen God tot hem sprak, vroeg hij meteen iets aan de Almachtige.

Genesis 15:2-3 “Toen zeide Abram: HEERE HEERE, wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen henen ga, en de bezorger van mijn huis is Eliëzer van Damaskus? Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven; en zie, een zoon, die in mijn huis geboren is, zal mijn erfgenaam zijn.”

Abram vroeg geen rijkdom, geen goud of zilver, maar een zoon – een erfgenaam, iemand die zijn nageslacht zou voortzetten.

Genesis 15:4-5 “En ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lichaam voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. En Hij leidde hem buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn.”

Genesis 15:6 “En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.”

Dit is letterlijk het fundament van het christelijk geloof. Abram geloofde God, en dat geloof werd hem tot gerechtigheid gerekend.

Let op: dit gebeurde direct nadat twee dingen waren voorgevallen – Abram had een rechtvaardige oorlog gevoerd om gevangenen te bevrijden, en Abram was gezegend door een koning en priester genaamd Melchizedek.

Melchizedek, Abram en Jezus’ eeuwige priesterschap

In Genesis 14 en 15 zien we het fundament van wat alle christenen zeggen te geloven. En toch – als je naar de leer van velen kijkt – negeren zij deze gebeurtenissen volledig. Weinig predikers zullen zelfs maar het onderwerp “de ordening van Melchizedek” aansnijden, terwijl het in werkelijkheid een cruciale sleutel is tot het begrijpen van Jezus Christus.

Sommigen hebben zelfs beweerd dat zijzelf priesters naar de ordening van Melchizedek zijn. Maar in de Schrift zien we dat er maar Eén is die werkelijk aan die beschrijving voldoet: Jezus Christus.

Deze priester-koning zegende Abram nadat Abram had gehandeld in wat we gerust een “heilige oorlog” mogen noemen – een rechtvaardige strijd om gevangenen te bevrijden van goddeloze onderdrukkers.

Denk daar eens over na in het licht van de houding van veel lauwe christenen van vandaag. Kun je je voorstellen dat zij een heilige oorlog zouden voeren om slaven en gevangenen van de aarde te bevrijden? Je hoort misschien wel woorden in die richting, maar in werkelijkheid zie je zelden dat men bereid is om hun middelen, hun inspanning en zelfs hun leven te riskeren voor de onderdrukten.

Toch heeft dit alles alles te maken met Jezus Christus. Laten we daarom teruggaan naar het boek Hebreeën om te lezen over deze Jezus van het Nieuwe Testament. We hebben de Melchizedek van het Oude Testament bestudeerd om te begrijpen wie hij was, wat hij deed en welke gebeurtenissen volgden op zijn ontmoeting met Abram. Abram erkende hem door hem tienden te geven van alles wat hij had.

Het is mijn gebed dat, als we verder lezen, wij een beter begrip zullen krijgen van onze Jezus – de Hogepriester die wij erkennen – zodat wij allen met vrijmoedigheid kunnen naderen tot de troon van genade, om barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden in tijden van nood.

Hebreeën 5:1 “Want alle hogepriester, uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de dingen die bij God te doen zijn, opdat hij gaven en slachtoffers voor de zonden offeren zou.”

Dit was de taak van de priester: offers brengen voor de zonden. En het priesterschap had in de wet geen taak om oorlog te voeren, zoals we al hebben gezien.

Hebreeën 5:2 “Die mede gevoelig kan zijn voor de onwetenden en dwalenden, alzo hij ook zelf met zwakheid omvangen is.”

De schrijver van Hebreeën maakt duidelijk dat sterfelijke hogepriesters juist medelevend konden zijn met onwetenden en dwalenden, omdat zij zelf menselijke zwakheden hadden.

Hebreeën 4:15 “Want wij hebben geen Hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.”

Dit is precies waarom God in het vlees kwam als Jezus Christus: om te leven zoals wij, te lijden zoals wij, en verzocht te worden zoals wij, zodat Hij een volmaakt medelijdende en trouwe Hogepriester kon zijn.

Hebreeën 2:17-18 “Waarom Hij in alles de broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen die bij God te doen zijn, om de zonden des volks te verzoenen. Want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulp komen.”

De schrijver trekt dus een parallel: zoals de sterfelijke priesters begrip konden hebben voor de zwakheden van het volk, zo kon Jezus dat ook – maar zonder zonde.

De wijding van priesters onder de wet en Jezus’ aanstelling

Hebreeën 5:3 “En door deze moet hij, gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelf, offeren voor de zonden.”

Hier gaat het nog steeds over de menselijke hogepriester. Om dat beter te begrijpen, kijken we terug naar de wet van Mozes.

Leviticus 8:1-3 “En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Neem Aäron en zijn zonen met hem, en de klederen, en de zalfolie, en een jonge stier tot een zondoffer, en twee rammen, en een korf ongezuurd brood; en verzamel de gehele vergadering aan de deur van de tent der samenkomst.”

Mozes deed wat de HEERE gebood, en het volk kwam samen bij de ingang van de tabernakel.

Leviticus 8:5-6 “En Mozes sprak tot de vergadering: Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft te doen. Toen bracht Mozes Aäron en zijn zonen toe, en wies hen met water.”

Het hele hoofdstuk beschrijft een reinigings- en wijdingsceremonie voor Aäron en zijn zonen. Aäron werd door God aangesteld als hogepriester, niet door zichzelf en niet door Mozes.

Leviticus 9:5-7 “Toen brachten zij voor de tent der samenkomst hetgeen Mozes geboden had; en de ganse vergadering naderde, en stond voor het aangezicht des HEEREN. Toen zeide Mozes: Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft te doen; zo zal u de heerlijkheid des HEEREN verschijnen. En Mozes sprak tot Aäron: Nader tot het altaar, en doe uw zondoffer en uw brandoffer, en verzoen u en het volk; en doe het offer des volks, en verzoen hen, gelijk de HEERE geboden heeft.”

De hogepriester moest dus eerst voor zichzelf verzoening doen, voordat hij het volk kon dienen.

Hebreeën 5:4 “En niemand neemt zichzelf die eer, maar hij die van God geroepen wordt, gelijk als Aäron.”

Zo ook Jezus: Hij stelde Zichzelf niet aan als Hogepriester, maar werd aangesteld door God.

Hebreeën 5:5 “Alzo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.”

We zien deze aanstelling in het Nieuwe Testament bij Zijn doop:

Mattheüs 3:13-15 “Toen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden. Maar Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Ik heb van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? Doch Jezus antwoordde en zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af.”

Mattheüs 3:16-17 “En Jezus, gedoopt zijnde, ging terstond op uit het water; en ziet, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen. En ziet, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb.”

Dit was Gods bevestiging van Jezus als Zijn Zoon en, in geestelijke zin, Zijn aanstelling als Hogepriester. Daarna werd Hij onmiddellijk verzocht in de woestijn – net zoals een priester zijn beproeving moest doorstaan. Pas daarna begon Jezus Zijn bediening, predikte Hij, genas Hij, en vergaf Hij zonden.

Hebreeën 5:6 “Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek.”

Jezus als eeuwige Hogepriester én Koning

Hebreeën 5:7 “Die in de dagen van Zijn vlees, gebeden en smekingen, met sterk geroep en tranen, heeft geofferd tot Hem, Die Hem uit de dood kon verlossen; en is verhoord, uit de vrees.”

Hier wordt Jezus beschreven als Hogepriester in de dagen van Zijn vlees. Hij leefde als mens, werd verzocht als mens, maar zonder te zondigen. In die menselijke natuur bad Hij intens tot de Vader, vooral in de uren voor Zijn kruisiging.

Hebreeën 5:8-9 “Hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij geleden heeft; en geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden.”

Hier ligt het grote verschil tussen het priesterschap onder de wet en dat van Jezus Christus. De hogepriester van Israël kon slechts tijdelijk verzoening brengen, telkens opnieuw. Jezus daarentegen bracht één offer – Zichzelf – en werd zo de Bron van eeuwige zaligheid voor allen die Hem gehoorzamen.

Hebreeën 5:10 “Van God genaamd een Hogepriester naar de ordening van Melchizedek.”

Dit priesterschap is niet tijdelijk, maar voor eeuwig. En het is onlosmakelijk verbonden met Zijn koningschap. Net zoals Melchizedek zowel koning als priester was, zo is Jezus Christus zowel Koning als Hogepriester.

Dit is vaak een moeilijk te accepteren waarheid. Men omarmt graag het idee van Jezus als de Middelaar – de Hogepriester die voor ons bidt en pleit – maar minder graag het idee van Jezus als Koning die met macht en gezag regeert, oordeelt en oorlog voert tegen Zijn vijanden.

Toch zien we in de Schrift dat beide functies onafscheidelijk zijn. Abram voerde oorlog om gevangenen te bevrijden, en toen verscheen Melchizedek, de koning-priester, om hem te zegenen. Zo ook zal Jezus in de laatste dagen zowel als Hogepriester genade geven aan Zijn volk, als Koning oorlog voeren tegen de vijanden van God.

De dag zal komen dat Zijn ambt van Priester én Koning volledig geopenbaard wordt. Hij zal regeren in rechtvaardigheid, de onderdrukten bevrijden, en rechtspreken over de volken. En Zijn volk zal Hem in die dag gewillig dienen, zoals Psalm 110 zegt.

Onze hoop en verwachting is dan ook dat wij Hem nu al erkennen in beide functies – dat wij Hem kennen als onze Hogepriester die voor ons bidt, maar ook als onze Koning die zal heersen.

Laat ons daarom met vrijmoedigheid naderen tot de troon van genade, vertrouwend op Zijn barmhartigheid, en ons tegelijk onderwerpen aan Zijn koninklijk gezag. Want Hij is voor eeuwig Priester naar de ordening van Melchizedek – en Hij is Koning der koningen.

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=