Herhaling en kernpunt: Jezus als Priester én Koning
Hebreeën 5:9-10 “En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden; van God genaamd een Hogepriester naar de ordening van Melchizedek.”
We hebben dit de vorige keer gelezen, en de meeste christenen belijden wel in Jezus Christus te geloven als hun Hogepriester. Zij hebben enig begrip van Zijn rol als Middelaar aan de rechterhand van God, als de Priester die het volmaakte offer voor hen heeft gebracht.
Wij lazen over deze Priester, Melchizedek, in Genesis 14, en over Abraham die Lot en de andere gevangenen bevrijdde uit de hand van de koningen die hen gevangen hadden genomen.
Genesis 14:18 “En Melchizedek, koning van Salem, bracht brood en wijn voort; en hij was een priester van God, de Allerhoogste.”
We zagen dat Melchizedek niet alleen koning van Salem was – de koning van vrede – maar ook een priester van God, de Allerhoogste. En in Psalm 110:4 beloofde God Zelf, door David:
Psalm 110:4 “De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.”
In vers 1 van dezelfde psalm sprak Hij tot de Heere die aan Gods rechterhand zou zitten.
Dit was zo belangrijk dat Petrus Psalm 110 gebruikte om uit te leggen wat er met Jezus Christus was gebeurd en wie Hij is. Toen hij op de Pinksterdag zijn hele betoog afsloot, concludeerde Petrus in Handelingen 2:36:
Handelingen 2:36 “Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt.”
Dit is iets wat voor velen moeilijk te begrijpen is: wij hebben niet alleen een verlossende Priester, maar ook een verlossende Koning. Het woord ‘Heere’ hier is in het Grieks een koninklijke titel, kyrios, wat betekent: opperste in gezag.
De priester stond nooit bovenaan in gezag, want hij diende de Allerhoogste God – en de Allerhoogste God was de Koning, de hoogste Autoriteit. Dit past precies bij het beeld van Melchizedek: zowel Priester als Koning.
De belofte aan Abraham en de verbinding met Melchizedek
Hebreeën 4:15 “Want wij hebben geen Hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.”
Dit gaat over Jezus. In Hebreeën 5:2 zegt de schrijver over de menselijke hogepriester:
Hebreeën 5:2 “Die mede gevoelig kan zijn voor de onwetenden en dwalenden, alzo hij ook zelf met zwakheid omvangen is.”
De hogepriester in het oude Israël kon medelijden hebben met zijn medemens, omdat hij zelf een mens was, met dezelfde zwakheden. Jezus werd ook als mens gemaakt, en daarom kan Hij medelijden hebben met ons. Maar, in tegenstelling tot andere mensen, inclusief de priesters, was Jezus zonder zonde.
Hebreeën 5:8-10 “Hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij geleden heeft; en geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden; van God genaamd een Hogepriester naar de ordening van Melchizedek.”
Na deze uitleg geeft de schrijver in Hebreeën 6:11-12 een oproep:
Hebreeën 6:11-12 “Doch wij begeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloften beërven.”
En dan wordt duidelijk gemaakt wat die beloften zijn.
Hebreeën 6:13-14 “Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand meerder zweren kon, zo zwoer Hij bij Zichzelf, zeggende: Voorzeker, zegenende zal Ik u zegenen, en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen.”
Denk eraan: hoewel deze belofte in Genesis 12 werd gedaan, kwam de specifieke belofte van Isaak pas nadat Abram Melchizedek had ontmoet, de Koning en Priester, en hem geëerd had met tienden.
Hebreeën 6:15-17 “En alzo, lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen. Want de mensen zweren wel bij degene, die meerder is; en de eed tot bevestiging is hun een einde van alle tegenspreken. Waarin God, willende den erfgenamen der belofte overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid Zijns raads, heeft die met een eed bekrachtigd.”
God bevestigde Zijn woord aan Abraham met een eed. En in deze brief aan de Hebreeën legt de schrijver uit dat de zekerheid die wij hebben in Jezus Christus teruggaat tot diezelfde belofte aan Abraham.
Hebreeën 6:18-20 “Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is, dat God zou liegen, een sterke vertroosting zouden hebben, wij, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden; welke wij hebben als een anker der ziel, vast en zeker, en ingaat in het binnenste des voorhangsels; waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizedek Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.”
Deze Hogepriester is Jezus Christus, die is binnengegaan achter het voorhangsel, in het heiligdom aan Gods rechterhand – en Hij is zowel Priester als Koning, zoals Melchizedek.
Melchizedek geïdentificeerd als Jezus Christus
Hebreeën 7:1-2 “Want deze Melchizedek was koning van Salem, priester van God, de Allerhoogste, die Abraham tegemoet ging, toen hij wederkeerde van het slaan der koningen, en hem zegende; aan welke ook Abraham de tienden van alles deelde; welke in de uitlegging is ten eerste koning der gerechtigheid, en daarna ook koning van Salem, hetwelk is koning des vredes.”
Hier wordt Melchizedek duidelijk omschreven als koning en priester.
Hebreeën 7:3 “Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch begin der dagen, noch einde des levens hebbende, maar den Zoon van God gelijk geworden zijnde, blijft hij priester in eeuwigheid.”
Wie kan dit zijn behalve Degene die wij aanbidden als onze God en Heiland, Jezus Christus van Nazareth?
Laten we dit bevestigen met wat God over Zichzelf zegt.
Jesaja 43:10 “Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik verkoren heb; opdat gij het weet, en Mij gelooft, en verstaat, dat Ik diezelfde ben; vóór Mij is geen God geformeerd, en na Mij zal er geen zijn.”
Jesaja 43:13 “Ook van heden af ben Ik diezelfde, en er is niemand, die uit Mijn hand redt; Ik zal werken, en wie zal het keren?”
Jesaja 44:6 “Zo zegt de HEERE, de Koning van Israël, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God.”
Jesaja 45:11-12 “Zo zegt de HEERE, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: Vraagt Mij van toekomende dingen aangaande Mijn zonen, en aangaande het werk Mijner handen, beveelt Mij. Ik heb de aarde gemaakt, en de mens daarop geschapen; Ik, Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heer bevolen.”
Deze beschrijvingen passen volledig bij de omschrijving van Melchizedek in Hebreeën 7:3: zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, eeuwig levend.
Hebreeën 7:4 “Aanziet dan, hoe groot deze was, aan welke ook Abraham, de aartsvader, de tienden van den buit gaf.”
Melchizedek was dus groter dan Abraham, want de mindere wordt gezegend door de meerdere. En de schrijver maakt duidelijk dat zelfs Levi – die later het priesterambt zou ontvangen – in zekere zin tienden betaalde aan Melchizedek, omdat hij nog in de lendenen van Abraham was toen deze Melchizedek ontmoette.
Jezus’ priesterschap buiten de Levitische orde
Hebreeën 7:11 “Indien dan nu de volmaaktheid door het Levitische priesterschap ware – want onder datzelve heeft het volk de wet ontvangen – wat behoefte was er nog, dat een ander priester zou opstaan naar de ordening van Melchizedek, en die niet genoemd zou worden naar de ordening van Aäron?”
Met andere woorden: als het priesterschap van Levi volmaakt was, had er geen ander priesterschap hoeven te komen. Maar er was géén volmaaktheid onder Levi of Aäron – het waren sterfelijke mensen die tijdelijke offers brachten, die geen eeuwige redding konden geven.
Hebreeën 7:12-14 “Want, het priesterschap veranderd zijnde, zo geschiedt er ook noodzakelijk verandering der wet. Want Hij, van Wie deze dingen gezegd worden, behoort tot een ander geslacht, van hetwelk niemand het altaar heeft bediend. Want het is openbaar, dat onze Heere uit Juda gesproten is, van welk geslacht Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.”
De wet gaf geen enkele autoriteit aan iemand uit de stam Juda om priester te zijn in Israël. Toch is Jezus Hogepriester – niet naar de wet van een vleselijk gebod, maar op een andere basis.
Hebreeën 7:15-17 “En dit is nog veel meer openbaar, als naar de gelijkenis van Melchizedek een andere Priester opstaat; Die het geworden is, niet naar de wet van een vleselijk gebod, maar naar de kracht van een onvergankelijk leven. Want Hij getuigt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek.”
Jezus werd niet aangesteld op grond van afstamming, maar door de kracht van een onvergankelijk leven – Zijn opstanding uit de doden.
Zonder opstanding zou er geen gezag zijn geweest voor Jezus om als Hogepriester te dienen. Zijn priesterschap is dus rechtstreeks verbonden aan Zijn eeuwig leven en Zijn overwinning op de dood.
De autoriteit van Jezus bevestigd door de opstanding
De opstanding van Jezus Christus is het beslissende bewijs dat Hij onze eeuwige Hogepriester is, niet naar de orde van Levi, maar naar de ordening van Melchizedek.
Handelingen 2:36 “Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt.”
Toen Petrus dit op de Pinksterdag uitsprak, begrepen de toehoorders dat Jezus zowel Koning als Priester was.
Handelingen 2:37-39 “En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en tot de andere apostelen: Mannen broeders, wat zullen wij doen? En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toeroepen zal.”
Welke belofte bedoelt Petrus? Dezelfde die God aan Abraham gaf nadat Abraham Melchizedek erkende als Priester en Koning.
Genesis 15:1 “Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.”
Genesis 15:4 “Maar ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lichaam voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.”
Deze belofte aan Abraham wordt in Christus vervuld, want Hij is zowel de Hogepriester die eeuwige vergeving brengt, als de Koning die het Koninkrijk vestigt.
Hebreeën 7:20-22 “En voor zoveel Hij niet zonder eed Priester geworden is – want genen zijn wel zonder eed priesters geworden, maar Deze met een eed door Hem, Die tot Hem gezegd heeft: De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek – van zulk een verbond is Jezus borg geworden, van een zoveel beter verbond.”
De opstanding is de ultieme bevestiging dat deze eed van God werkelijkheid is geworden. Zonder de opstanding hebben wij geen geloof, geen hoop en geen eeuwige verlossing.
Koningschap van Jezus en verwerping door de Joodse leiders
In het Nieuwe Testament wordt vanaf het begin duidelijk gemaakt dat Jezus niet alleen Priester, maar ook Koning is.
Mattheüs 1:21-23 “En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten Jezus; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Dit alles nu is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen van de Heere gesproken is door de profeet, zeggende: Zie, de maagd zal zwanger worden, en een Zoon baren, en men zal Zijn Naam heten Immanuël; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons.”
Mattheüs 2:5-6 “En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem in Judea; want alzo is geschreven door den profeet: En gij Bethlehem, gij land van Juda, zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal een Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal.”
Aan het einde van Mattheüs zegt Jezus zelf:
Mattheüs 28:18 “En Jezus, tot hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.”
Lukas 1:32-33 “Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem den troon Zijns vaders David geven; en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in eeuwigheid, en Zijn Koninkrijk zal geen einde hebben.”
Maar hoe reageerden de Joodse leiders?
Johannes 19:14-15 “En hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning! Maar zij riepen: Weg, weg met Hem! Kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan de keizer.”
Dit is het tegenovergestelde van wat vaak in kerken wordt geleerd. Ze wilden geen goddelijke Koning; ze kozen voor een aardse, menselijke heerser.
Jezus had deze verwerping voorzegd in een gelijkenis:
Lukas 19:14 “Maar zijn burgers haatten hem, en zonden hem gezanten achterna, zeggende: Wij willen niet dat deze over ons Koning zij.”
En Zijn oordeel daarover:
Lukas 19:27 “Doch deze Mijn vijanden, die niet hebben gewild dat Ik over hen Koning zou zijn, brengt ze hier, en slaat ze hier voor Mij dood.”
De verwerping gold dus niet Zijn priesterschap, maar Zijn koningschap.
Toekomstig Koninkrijk en eeuwige heerschappij
Openbaring 21:1-3 “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een grote stem uit de hemel, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal met hen zijn en hun God zijn.”
In deze toekomstvisie woont God Zelf bij Zijn volk – Immanuël, “God met ons” – en Hij regeert vanuit het nieuwe Jeruzalem.
Openbaring 21:4-5 “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. En Hij, Die op de troon zit, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf; want deze woorden zijn waarachtig en getrouw.”
Let erop: Hij zit op de troon – het symbool van koningschap.
Openbaring 22:1 “En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, helder als kristal, voortkomende uit de troon van God en van het Lam.”
Openbaring 22:12-13 “En ziet, Ik kom spoedig, en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden gelijk zijn werk zal zijn. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste.”
Deze woorden passen precies bij de beschrijving van Melchizedek: zonder begin van dagen of einde van leven.
Openbaring 22:16 “Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht van David, de blinkende Morgenster.”
Jezus is dus niet alleen onze eeuwige Hogepriester die verzoening bracht voor onze zonden, maar ook de eeuwige Koning die zal regeren over Zijn volk. In Hem zijn beide ambten verenigd – precies zoals in Melchizedek – en daarin ligt de zekerheid van ons heil én van het komende Koninkrijk.
Prijs God dat onze eeuwige redding en het Koninkrijk in handen zijn van deze ene onveranderlijke Persoon: God Almachtig, Priester en Koning, naar de ordening van Melchizedek.