De Verkoop van Aflaten en het Begin van de Hervorming
De verkoop van aflaten — het zal u niet verbazen dat dit onderwerp nauw verbonden is met Maarten Luther en de Rooms-Katholieke Kerk. Dit eerste deel van de serie richt zich op de geschiedenis van de aflaatpraktijken van de kerk in het verleden, waarna ook een blik wordt geworpen op hoe diezelfde praktijk zich vandaag de dag in een andere vorm voortzet. Het doel is om de leer omtrent aflaten helder uiteen te zetten, met een korte historische terugblik op de Roomse praktijk en de toenemende weerstand die daartegen ontstond in Europa in de dertiende, veertiende en vijftiende eeuw. Deze weerstand groeide uit tot wat bekend zou worden als het protest tegen de Katholieke Kerk — een beweging die steeds meer aanhang kreeg en uiteindelijk de benaming “protestanten” kreeg. Zo ontstond de Protestantse Reformatie, waaruit vele verschillende stromingen zijn voortgekomen — in de Verenigde Staten en Europa zijn er tegenwoordig meer dan 260 protestantse denominaties.
Toch zullen we ontdekken dat veel hedendaagse protestanten niet langer protestants zijn in de klassieke betekenis van het woord. Om die reden is het van belang om stil te staan bij de historische gebeurtenissen rond de weerstand tegen de verkoop van aflaten. Ook zullen we zien of deze praktijk vandaag de dag nog steeds — in vermomde vorm — voortduurt.
Een van de problemen bij deze studie is dat veel mensen die zich vandaag rekenen tot het christendom — of dat nu de katholieke of protestantse tak betreft — nauwelijks weten waar hun geloofsgroep vandaan komt. Ze kennen noch de oorsprong van de katholieke kerk, noch die van de protestanten. Toch zullen we ons hier vooral richten op de aflaatpraktijk, omdat juist die zoveel invloed had op het ontstaan van de Reformatie.
Een belangrijk figuur uit deze vroege oppositie tegen de kerk was John Wycliffe. Deze Engelse theoloog werd “de heethoofdige” genoemd. In 1379 begon hij met het vertalen van het Nieuwe Testament naar het Engels — een revolutionaire daad, omdat de kerk het volk onwetend wilde houden over de inhoud van de Bijbel. Bij gebrek aan drukpersen verspreidde Wycliffe delen van de Schrift via rondtrekkende predikers die niet officieel door de kerk waren opgeleid of gewijd. Voor zijn inspanningen werd hij bespot en belasterd; men noemde hem “Dr. Verdorven Leer” en “de duivelsdienaar”.
Wycliffe hekelde openlijk de verkoop van aflaten, het vereren van heiligen, en de leer van de transsubstantiatie — het geloof dat brood en wijn in de mis letterlijk het lichaam en bloed van Christus worden. Volgens hem moest de kerk zich niet bezighouden met uiterlijk vertoon, maar de nederigheid en armoede van Jezus navolgen.
Ook Johannes Hus, een Tsjechische volgeling van Wycliffe, verzette zich tegen deze Roomse praktijken. Hij werd in 1415 op de brandstapel ter dood gebracht. Zijn volgelingen, de Husieten, kwamen in opstand tegen de aflatenhandel in Bohemen, vooral toen de kerk deze gebruikte om politieke doelen te steunen.
De betekenis van het woord “aflaat” wordt duidelijk in het woordenboek van Webster. Een aflaat is de kwijtschelding van tijdelijke straffen voor zonden die reeds door biecht en berouw zijn vergeven. In de praktijk hield dit in dat men na betaling van een geldsom de kerkelijke of wereldlijke straf kon ontlopen — zelfs bij zware misdaden als moord. Deze handel in kwijtscheldingen bereikte een hoogtepunt onder paus Leo X in het begin van de zestiende eeuw.
Leo X, lid van de machtige Italiaanse familie De’ Medici, werd in 1513 paus. Hij was geen man van vroomheid, maar een kunstzinnige levensgenieter met een dure smaak. Om zijn droomproject — de wederopbouw van de Sint-Pieter in Rome — te bekostigen, verkocht hij kerkelijke ambten aan de hoogste bieder. Zelfs kinderen werden tot bisschop benoemd. Onder zijn leiding tierde corruptie welig. Priesters verkochten doopdiensten, huwelijken en biechten vooral om hun eigen zakken te vullen.
In deze tijd ontstond ook een markt voor relikwieën. Hertog Frederik van Saksen bezat meer dan 19.000 van zulke heilige voorwerpen, waaronder een haar van Jezus en stukjes van de kribbe. Volgens paus Leo kon het bidden bij deze relikwieën de tijd in het vagevuur met miljoenen jaren verkorten.
In 1517 zond Leo aflaatpredikers naar Duitsland om geld te verzamelen. Een van hen was Johann Tetzel, die onder andere actief was in Wittenberg — uitgerekend de plaats waar Luther woonde. Tetzel gebruikte theaterachtige taferelen om mensen tot kopen aan te zetten: “Zodra het geld in het kistje klinkt, de ziel uit het vagevuur springt,” riep hij uit. Hij bootste zelfs stemmen van overledenen na die smeekten om hulp.
Maarten Luther, zelf een katholiek monnik, was diep geschokt door deze praktijken. Hij schreef 95 stellingen tegen de aflaten, bedoeld als academische discussie. De titel luidde letterlijk: Over de kracht en werking van aflaten. De bedoeling was niet om een revolutie te ontketenen, maar zijn vragen bij het kerkelijk gezag aan te kaarten.
Toch leidde zijn actie tot een wijdverspreide beweging. Dankzij drukpersen werd zijn werk razendsnel verspreid. Hij stelde dat aflaten gevaarlijk waren omdat ze zondaars een vals gevoel van vergeving gaven. Hij vroeg zich bovendien af of het geld niet beter besteed kon worden aan het voeden van de armen dan aan kerkelijke pracht en praal.
Luther worstelde zelf jarenlang met zijn redding. Hij probeerde via goede werken, biecht en boetedoening Gods genade te verdienen. Maar uiteindelijk ontdekte hij in de Bijbel dat verlossing niet door menselijke inzet komt, maar enkel door Gods genade. Hij las in Efeze 1 dat God zijn volk reeds vóór de grondlegging der wereld heeft uitverkoren. In Efeze 2 wordt het nog duidelijker: “Want uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is Gods gave; niet uit werken, opdat niemand roeme.”
Luther leerde dat de mens niets hoeft te doen om gered te worden — enkel geloven dat hij door Christus reeds is aangenomen. “Aanvaard uw aanvaarding,” zoals een latere Lutheraan het samenvatte. Daarmee stond Luther lijnrecht tegenover de toenmalige kerk, én tegenover veel hedendaagse predikers. Moderne evangelisten zoals Billy Graham verkondigen dat de mens pas gered wordt nadat hij Jezus heeft aanvaard. Maar volgens Luther is dit een omkering van de waarheid: God heeft ons reeds aanvaard — geloof dat.
De aflaatpraktijken waren dus niet alleen misbruik, maar ook theologisch onjuist. Ze verkondigden een God die omgekocht kon worden en maakten van verlossing een handelswaar. Luther leerde daarentegen dat God trouw is aan zijn belofte, ongeacht de ontrouw van mensen. Hij wees erop dat God zijn beloften al in het Oude Testament vervulde ondanks Israëls zonden — niet door hun gerechtigheid, maar omwille van zijn Woord.
Zo begon de strijd niet alleen tegen de wandaden van de kerk, maar tegen een fout Godsbeeld. De Reformatie betekende een terugkeer naar de Schrift — naar het geloof in de vrije genade van God.
De Zwakte van de Moderne Protestant en de Spiegel van het Verleden
In het vorige deel hebben we gezien hoe de verkoop van aflaten uitgroeide tot een van de katalysatoren van de Reformatie, en hoe Maarten Luther na een intens innerlijk gevecht tot de ontdekking kwam dat redding niet gebaseerd is op menselijke verdienste, maar volledig op de genade van God. In dit vervolg verdiepen we ons verder in de denkwereld van Luther, en vooral in de geestelijke worsteling die leidde tot zijn theologische breuk met de kerk van zijn tijd — en hoe zijn inzichten vandaag de dag meer worden genegeerd dan nagevolgd.
De moderne protestant lijkt op het eerste gezicht vrij te zijn van de Roomse aflatenhandel. Toch is de kern van wat Luther aan de kaak stelde — het geloof dat men iets moet doen of besluiten om door God geaccepteerd te worden — weer helemaal terug, zij het in een andere jas. Waar men vroeger aflaten kocht, koopt men nu geestelijke verlossing door het maken van een beslissing voor Jezus. In plaats van geld als ruilmiddel is het nu de eigen wil of overtuiging geworden. Maar het principe is gelijk: de mens moet iets doen om gered te worden.
Luther verwierp dit denken fundamenteel. Voor hem was de redding reeds volbracht in Christus. Hij leerde dat de mens gered is uit genade, enkel door geloof, en dat zelfs dat geloof niet uit de mens zelf komt, maar een gave van God is. “God heeft ons aangenomen,” zei Luther, “en onze taak is slechts te geloven dat dit zo is.”
Die gedachte kwam voor Luther niet voort uit theorie, maar uit persoonlijke wanhoop. Als jonge monnik zocht hij verlossing door vrome daden, boetedoeningen, vasten en gebed. Hij was streng voor zichzelf, tot aan het ziekelijke toe, omdat hij Gods aanvaarding probeerde te verdienen. En telkens wanneer hij dacht voldoende gedaan te hebben, fluisterde een stem: “Wel gedaan, broeder Maarten — straks heb je God niet eens meer nodig.” Daarmee besefte hij: als ik mijn eigen zaligheid kan verdienen, dan is Christus overbodig geworden.
Pas door de Bijbel zelf leerde Luther dat de genade van God een geschenk is, geen beloning. Het bloed van Christus redt — niet onze beslissingen, niet ons berouw, niet onze overgave. Enkel Christus. En juist dat punt laat zien hoe ver de hedendaagse evangelieverkondiging zich verwijderd heeft van de kern van de Reformatie. Vandaag draait het om jouw keuze, jouw beslissing, jouw bekering, alsof jouw innerlijke handtekening Gods plan voltooit. Maar Luther zei: nee — wij zijn reeds aanvaard, door God zelf.
In de Efeze-brief — waar Luther zich sterk op baseerde — lezen we in hoofdstuk 1:
“Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus, zoals Hij ons vóór de grondlegging der wereld in Hem uitverkoren heeft, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in liefde.”
Dit is de leer van de uitverkiezing: wij zijn niet tot God gekomen, Hij kwam tot ons — reeds voor de schepping. De zaligheid rust dus niet op menselijke keuze, maar op goddelijke verkiezing. Het is God die ons heeft aangenomen in Christus, en niet wij die Hem aannemen. Luther ontdekte dit tot zijn vreugde, en hij noemde het “door de poorten van het paradijs gaan”.
Toch heeft de moderne evangelieverkondiging deze waarheid weer ingeruild voor een nieuw systeem — een systeem waarin de beslissing van de mens belangrijker lijkt dan het bloed van Christus. De logica is omgedraaid. Men leert: “Als jij Jezus accepteert, dan accepteert God jou.” Maar dat betekent in wezen dat de mens de eerste stap moet zetten, en dat Gods genade pas volgt op menselijke actie. Daarmee wordt Gods initiatief tot redding ondergeschikt gemaakt aan de wil van de zondaar.
Luther zag hoe dit soort denken niet alleen theologisch fout was, maar ook God tot een speelbal van de menselijke wil maakte. Hij schreef:
“Stel dat Gods belofte afhankelijk is van onze gerechtigheid — dan zou God een leugenaar worden zodra wij zondigen, en pas weer waarachtig zijn zodra wij rechtvaardig leven.”
Hij wees er terecht op dat God zijn belofte aan Israël niet baseerde op hun trouw, maar op zijn eigen trouw. In Deuteronomium 9 zei Mozes tegen het volk:
“Weet dan dat de Heere uw God u dit goede land niet geeft om uw gerechtigheid, want gij zijt een hardnekkig volk.”
Met andere woorden: Gods verbond was gebaseerd op zijn Woord, niet op Israëls gedrag. Hetzelfde geldt voor de gelovige vandaag. Als onze redding afhangt van ons geloof, onze bekering, onze beslissing — dan is dat geen genade meer, maar prestatie.
In Luthers tijd bestond het gevaar dat mensen dachten gered te zijn doordat ze een aflaat kochten. Vandaag denken mensen gered te zijn doordat ze een gebedje hebben uitgesproken of een beslissing hebben genomen. In beide gevallen is de kern: de mens vertrouwt op zijn eigen handeling, en niet op het volbrachte werk van Christus.
Dat is waarom Luther’s boodschap nog steeds actueel is. Hij herontdekte niet alleen de waarheid over Gods genade, maar hij bracht die waarheid terug in het centrum van de prediking. En hij deed dat met gevaar voor eigen leven — niet om een nieuw kerkgenootschap te stichten, maar om Gods Woord weer boven menselijk gezag te stellen.
De Markt van de Ziel – Johann Tetzel en de Aflatenhandel
In het vorige deel zagen we hoe Maarten Luther, op basis van Gods Woord, tot een diepe ontdekking kwam: verlossing is niet afhankelijk van menselijke prestatie of besluit, maar geheel en al Gods werk in Christus. In dit deel richten we onze aandacht op het toneel waarop deze waarheid zijn eerste botsing vond met het kerkelijk establishment: de publieke verkoop van aflaten in Duitsland, geleid door Johann Tetzel.
Johann Tetzel was geen onbekende monnik die toevallig in de buurt preekte. Hij was een door Rome aangestelde verkoper van vergeving — een specialist in het aan de man brengen van genade. Gewapend met prijslijsten waarop precies stond hoeveel een aflaat kostte voor elke denkbare zonde, reisde hij van dorp naar stad. Hij sloeg zijn houten kruis op in het marktplein, zette zijn tafeltje neer en begon luidkeels zijn boodschap te verkondigen:
“Zodra het muntje in het kistje klinkt, springt de ziel uit het vagevuur.”
Met theatrale flair speelde Tetzel zelfs in op het publiek door zogenaamd de stem van overledenen na te bootsen: “Heb medelijden met ons,” jammerde hij, “want wij lijden pijn in het vagevuur. U kunt ons redden met een kleine aalmoes!”
Tetzel’s ‘voorstellingen’ werkten. Het volk, opgevoed in angst voor eeuwige straf en vol schuldgevoel, stroomde toe om hun portemonnee te trekken. Niet alleen konden ze aflaten kopen voor hun eigen zonden, maar ook voor hun overleden familieleden — vaders, moeders, grootouders — zodat zij sneller uit het vagevuur bevrijd zouden worden.
Deze religieuze verkooptruc werd tot de belangrijkste inkomstenbron van de kerk. De verkoop van aflaten was in feite een institutioneel belastingstelsel, vermomd als geestelijke dienstverlening. National Geographic omschreef het treffend: “De verkoop van aflaten was de voornaamste bron van kerkelijke inkomsten.”
De pauselijke aflaatverkopers reisden tot in Saksen — het gebied waar Luther woonde en doceerde. Paus Leo X, een levensgenieter die graag de schatkist van de kerk gebruikte voor kunst en bouwprojecten, had deze verkoopcampagne gelanceerd om onder andere de herbouw van de Sint-Pietersbasiliek te bekostigen. Het leek een logisch plan: men zond bekwame verkopers uit, men verdiende geld, en men liet het volk geloven dat ze er eeuwige winst mee maakten.
Maar wat Leo en Tetzel niet voorzien hadden, was dat ze hun campagne naar het verkeerde gebied stuurden: Wittenberg. Daar woonde en doceerde een monnik die zijn Bijbel kende, en die innerlijk gebroken was over de leer die hij jarenlang had gediend. Luther zag hoe zijn parochianen hun zonden vergolden met zilverstukken, terwijl hun harten onveranderd bleven. Hij zag hoe de leer van genade verdraaid was tot een systeem van valse geruststelling, waarbij ware berouw plaats moest maken voor betaalde documenten.
Dit was het moment waarop Luther besloot in te grijpen. Op 31 oktober 1517 — op de vooravond van Allerheiligen — maakte hij zijn kritiek publiek. Hij stelde 95 stellingen op, in het Latijn, bedoeld voor discussie onder geleerden. Volgens de overlevering spijkerde hij deze aan de deur van de slotkerk van Wittenberg. De titel luidde:
“Disputatio pro declaratione virtutis indulgentiarum”
“Stellingen ter verklaring van de werking van aflaten”
Hoewel het wellicht slechts een uitnodiging tot academisch debat was, werd het door drukkers in het Duits vertaald en razendsnel verspreid onder het volk. Binnen korte tijd werd Luther — tegen zijn wil — het gezicht van een groeiende volksbeweging. Zijn theologische vragen legden de vinger op de zere plek van het kerkelijk systeem.
Ondertussen ging Tetzel gebukt onder de groeiende afkeer. Hij werd het gezicht van de schande en begon te twijfelen aan zijn eigen rol. In sommige bronnen wordt vermeld dat hij zich terugtrok in een klooster, diep geraakt door de gevolgen van zijn werk. Twee jaar later overleed hij in afzondering. Luther, vol mededogen, zou hem nog geschreven hebben:
“Neem het niet te zwaar op. Jij was niet de vader van deze handel.”
Luther begreep dat Tetzel slechts een radertje was in een veel groter systeem — een systeem dat hij zelf jarenlang had gediend voordat hij de waarheid herontdekte in Gods Woord.
De betekenis van deze botsing is groter dan vaak wordt beseft. Want hoewel Tetzel en zijn kistje verdwenen zijn, leeft zijn boodschap voort in andere vormen. Waar toen geld werd geëist, wordt nu geloofsprestatie gevraagd. Waar toen relikwieën werden verkocht, worden nu beloftes gedaan in ruil voor de “juiste beslissing”. Maar de kern blijft: de mens moet iets doen om gered te worden.
Luther’s 95 Stellingen – Het Begin van een Theologische Aardschok
Het was geen opstand, geen oproep tot revolutie, en zeker geen plan om de wereld te veranderen. Toen Maarten Luther op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen opstelde, was dat in eerste instantie een academische uitnodiging tot debat. Maar wat bedoeld was als discussie onder theologen, bleek al snel de lont in het kruitvat van een verziekt kerkelijk systeem. De inhoud van de stellingen was scherp, eenvoudig, Bijbels — en vernietigend voor het hart van het pauselijke verdienmodel: de verkoop van vergeving.
De 95 stellingen droegen als officiële titel:
“Over de Kracht en Werkzaamheid der Aflaten”
Dit detail wordt vaak weggelaten in populaire geschiedenissen. Maar Luther stelde nadrukkelijk de handel in aflaten centraal — niet in algemene termen, maar met concrete beschuldigingen.
Zo stelde hij dat:
Echte boetedoening uit het hart moest komen, en niet uit de portemonnee.
Vergeving uitsluitend van God komt, niet van een pauselijk document.
Wie denkt dat hij door een aflaat vergeving ontvangt zonder ware inkeer, is misleid.
Het ware schat van de kerk het evangelie van Gods genade is — niet een schatkist vol geld.
De paus geen macht heeft over zielen in het vagevuur, aangezien hij niet eens alle schuld op aarde kan kwijtschelden.
De ware rijken niet degenen zijn die aflaten kopen, maar zij die zich in deemoed bekeren tot God.
In stelling 82 vraagt Luther retorisch:
“Waarom leegt de paus het vagevuur niet omwille van de allerhoogste liefde en de zielennood — als hij dat toch kan — in plaats van om geld?”
En in stelling 45 zegt hij:
“Christenen moeten onderwezen worden dat wie een behoeftige ziet en daar niet aan geeft, maar zijn geld aan een aflaat besteedt, geen aflaat koopt maar Gods toorn.”
Het zijn dit soort uitspraken die aantoonden dat Luther verder keek dan oppervlakkige misstanden. Hij begon te beseffen dat de kern van de leer die hij als kind had aangeleerd — dat Gods gunst gekocht kon worden — volledig in strijd was met het evangelie van Christus.
Hoewel Luther op dat moment nog katholiek was in zijn denken, begon zijn geloof in de kerk als onfeilbare instelling af te brokkelen. Hij was nog niet tegen het bestaan van het vagevuur, noch tegen de paus als zodanig, maar hij verzette zich tegen het misbruik van leerstellingen voor financiële doeleinden. Zijn stellingen vormden de eerste stap op een pad dat hem zou voeren naar een volledige breuk met Rome.
In het begin werd Luther’s actie niet serieus genomen in Rome. De kerk had al eerder te maken gehad met kritiek, en men verwachtte dat ook deze monnik snel het zwijgen zou worden opgelegd. Maar dit keer was het anders. Door de uitvinding van de drukpers konden zijn stellingen razendsnel worden verspreid — eerst in het Latijn, daarna in het Duits. Binnen enkele weken kenden mensen in heel Duitsland zijn naam. Binnen maanden was het gesprek over de aflaten een gesprek geworden over gezag, waarheid, en de kern van het geloof zelf.
Luther had geen revolutie beoogd, maar vond zichzelf ineens in het oog van een storm. En in plaats van terug te deinzen, verdiepte hij zich nog intensiever in de Schrift. Hoe meer hij las, hoe duidelijker het werd: niet Rome, maar het Woord van God was de enige norm. De Bijbel, niet het pauselijk decreet, moest het hoogste gezag zijn voor leer en leven.
In de maanden na het publiceren van zijn stellingen verschoof zijn strijd dan ook van kritiek op praktijken naar verzet tegen leerstellingen. Waar hij eerst vroeg of aflaten wel Bijbels waren, begon hij later te stellen dat veel van wat de kerk leerde — inclusief aflaten, vagevuur, pauselijk gezag en zelfs de mis — in strijd was met de leer van Christus.
En dat bracht hem in direct conflict met de machtigste religieuze organisatie van zijn tijd.
Ondertussen werd het volk wakker. Mensen begonnen vragen te stellen die ze zich eerder niet durfden stellen. Als de paus niet de sleutel tot de hemel had, waar was dan de zekerheid? Als het vagevuur geen gegarandeerde waarheid was, waarvoor betaalden ze dan? Als vergeving niet te koop was, hoe kreeg men dan vrede met God?
Luther gaf antwoord. Niet met nieuwe tradities, maar met oud geloof — het geloof van Paulus, van David, van Abraham. Het geloof in een God die redt uit genade. En dat werd het fundament van de Reformatie.
Rome’s Tegenaanval – Pogingen tot Veroordeling en de Onbedoelde Doorbraak
Nadat Luther zijn 95 stellingen had gepubliceerd en deze zich razendsnel over Duitsland en de rest van Europa verspreidden, kon de pauselijke autoriteit niet langer zwijgen. Wat begonnen was als een theologisch meningsverschil, groeide uit tot een ongekende crisis binnen de kerk. De Rooms-Katholieke Kerk was in paniek. Niet vanwege een enkele monnik, maar vanwege het vuur dat hij had aangestoken — een vuur dat het hele kerkelijke bouwwerk dreigde te verteren.
In Rome zag men Luther als een lastpost die snel tot zwijgen gebracht moest worden. Paus Leo X dacht dat het ging om een tijdelijk academisch geschil — een kwestie die wel op het juiste niveau gladgestreken kon worden. Hij had immers al met ergere oproerkraaiers te maken gehad. Maar al snel bleek dat deze Augustijner monnik niet van plan was zijn woorden in te slikken.
Wat volgde was een reeks van pogingen om Luther te laten herroepen. Hij werd opgeroepen voor verhoren in Augsburg en Worms. Daar zou hij onder druk worden gezet om zijn werken en stellingen te verloochenen. Maar telkens weer herhaalde Luther zijn beroemd geworden standpunt:
“Tenzij ik door getuigenissen van de Schrift of duidelijke rede overtuigd word — want ik geloof niet in de paus of concilies alleen, aangezien die vaak dwalen en zichzelf tegenspreken — blijf ik gebonden aan de Schrift die ik heb aangehaald, en mijn geweten is gebonden aan het Woord van God. Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij. Amen.”
Deze woorden, uitgesproken op de Rijksdag van Worms in 1521, markeerden het onomkeerbare breekpunt. Luther weigerde zijn leerstellingen te herroepen, tenzij men hem met de Bijbel kon aantonen dat hij fout zat. Dat was revolutionair. Hij zette het Woord van God boven pauselijk gezag, boven concilies, boven traditie. Niet de kerk, maar de Schrift was de hoogste autoriteit. Daarmee werd hij voor de Rooms-Katholieke Kerk een ketter, en in de ogen van velen een held.
Luther werd in de rijksban gedaan — vogelvrij verklaard — en zijn boeken werden verbrand. Elke burger had wettelijk het recht (en de plicht) hem gevangen te nemen of te doden. Maar God gebruikte de situatie op bijzondere wijze. De Saksische keurvorst Frederik de Wijze — die eerder 19.000 relikwieën had verzameld — liet Luther heimelijk ontvoeren en bracht hem naar de Wartburg. Daar leefde hij in vermomming, als “Junker Jörg”, en begon met zijn grootste wapen: de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits.
Dat was een keerpunt. Want terwijl de kerk probeerde zijn stem te smoren, begon Luther Gods Woord toegankelijk te maken voor het volk. Waar de paus sprak in decreten en verboden, gaf Luther het volk de Schrift — in hun eigen taal. En met dat ene instrument begon hij de fundamenten van Rome te ondermijnen, niet met geweld, maar met waarheid.
Luther’s vertaling werd niet alleen theologisch, maar ook taalkundig van grote invloed. Het vormde de basis voor de eenheid van het Duitse volk in taal en denken. De Bijbel werd geen boek meer voor priesters in Latijnse gewaden, maar voor boeren, burgers en ambachtslieden. De Reformatie werd een volksbeweging.
Toch bleef Rome niet stilzitten. Men begon een tegenoffensief, zowel theologisch als gewelddadig. De inquisitie werd actiever, er werden edicten uitgevaardigd tegen Luthers geschriften, en overal werden “ketterse” boeken verbrand. In sommige gebieden werden Lutheranen vervolgd, gemarteld en geëxecuteerd. Maar telkens bleek dat het Woord sterker was dan het zwaard.
De ironie is dat de kerk, door Luther te veroordelen, zijn naam juist groter maakte. Zijn stellingen werden pamfletten, zijn pamfletten werden preken, en zijn preken werden vertalingen. Overal klonken zijn inzichten: dat redding uit genade is, dat het geloof een gave van God is, dat Christus de enige Middelaar is tussen God en mens — en dat de paus geen goddelijke autoriteit bezit.
Voor het eerst in eeuwen werd de kerk van binnenuit bevraagd. En meer nog: de mensen begonnen te luisteren. Niet langer werd elke Roomse leer kritiekloos aangenomen. Men durfde te vragen, te twijfelen, te lezen. En velen vonden in de Bijbel wat Luther ook had gevonden: een God die zondaren rechtvaardigt, niet op basis van hun verdiensten, maar op grond van Christus’ werk alleen.
Rechtvaardiging door Geloof – De Ontdekking die de Wereld Veranderde
De kern van Luthers theologie, en daarmee van de gehele Reformatie, is de leer van de rechtvaardiging door geloof. Het is deze waarheid die Luther zelf omschreef als “de poort tot het paradijs” — de ontdekking die niet alleen zijn eigen geweten bevrijdde, maar ook het fundament legde onder een beweging die de wereld op haar grondvesten zou doen schudden.
Wat bedoelde Luther precies met rechtvaardiging? In de Rooms-Katholieke leer van zijn tijd betekende gerechtigheid een proces — een samenwerking tussen God en mens, waarin de mens door sacramenten, goede werken, boete, en aflaten langzaam rechtvaardig werd in de ogen van God. De rechtvaardigheid moest opgebouwd worden, onderhouden worden, en — als men zondigde — hersteld worden via de kerkelijke weg.
Maar toen Luther Romeinen 1 vers 17 las, opende zich een nieuwe wereld:
“De rechtvaardige zal uit het geloof leven.”
Daar, in dat ene vers, ontdekte Luther dat Gods gerechtigheid geen beloning was voor menselijke inspanning, maar een geschenk. Niet iets dat men opbouwt, maar iets dat men ontvangt. God rechtvaardigt de zondaar niet omdat hij rechtvaardig is, maar omdat Hij het wil. Het is een daad van God — volledig eenzijdig, volledig genadig.
Luther kwam zo tot het besef dat hij gerechtvaardigd was door het geloof alleen (sola fide), uit genade alleen (sola gratia), op grond van Christus alleen (solus Christus), volgens de Schrift alleen (sola scriptura), tot eer van God alleen (soli Deo gloria).
Dat waren geen theologische leuzen. Het waren geestelijke ankers die hem vasthielden in een tijd van persoonlijke storm. Want wie leeft onder de wet, leeft onder angst. Luther kende die angst als geen ander. Hij kende de pijn van een geweten dat schreeuwde om zekerheid, en de wanhoop van een ziel die geen rust kon vinden in eigen prestaties. Totdat hij ontdekte: de rechtvaardigheid die God van mij vraagt, is dezelfde rechtvaardigheid die Hij in Christus aan mij schenkt.
Dat betekende niet dat Luther de wet afschafte of dat zonden niet langer ernstig waren. Integendeel. Juist omdat hij de ernst van zonde kende, begreep hij hoe noodzakelijk genade was. Maar hij stelde dat goede werken gevolg zijn van rechtvaardiging — niet de voorwaarde. Het geloof alleen is voldoende, omdat Christus’ werk volledig is.
Deze leer bracht hem in scherp conflict met Rome. Want als gerechtigheid niet meer via de kerk liep, dan verloor het pauselijk systeem zijn macht. Als een zondaar direct, door geloof, vergeving en aanvaarding bij God kon vinden — zonder tussenkomst van biechtvader, priester of paus — dan werd de hele hiërarchie overbodig.
En dat begreep Rome maar al te goed.
De strijd om de leer van de rechtvaardiging is dus geen klein dogmatisch verschil. Het is de vraag: Wie is de middelaar tussen God en mens? Is dat Christus alleen? Of is dat Christus plus de kerkelijke sacramenten? Luther zei met Paulus: “Er is één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.” (1 Tim. 2:5)
In Efeze 2 vers 8-9 vat Paulus het zo samen:
“Want uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit werken, opdat niemand zou roemen.”
Maar juist dit is wat vandaag opnieuw ondergraven wordt. Want ook in de hedendaagse evangelische wereld is de boodschap vaak: “Als jij je hart opent, als jij Jezus aanneemt, als jij gelooft, dán zal God je aannemen.” Daarmee is de volgorde omgekeerd. Luther zei: God heeft jou al aangenomen in Christus. Geloof dat. Maar de moderne prediking zegt: Als jij eerst kiest, dan kiest God jou.
Het lijkt onschuldig. Maar in werkelijkheid keert het de Reformatie terug in de richting van Rome. De mens wordt opnieuw verantwoordelijk gemaakt voor zijn eigen redding. Zijn wil, zijn keuze, zijn moment van bekering wordt het beslissende punt. Alsof Gods verlossing wacht op menselijke toestemming.
Maar zoals Luther ontdekte, is ware verlossing een daad van God. Niet de hand van de zondaar die zich uitstrekt naar God, maar de hand van God die de zondaar optilt. Niet de geestelijke prestatie van de mens, maar de gerechtigheid van Christus die aan hem wordt toegerekend. Niet “ik koos voor Jezus”, maar “Hij koos mij vóór de grondlegging der wereld.”
Dat is de schokkende eenvoud van het evangelie. En juist die eenvoud werd Luthers krachtigste wapen tegen de theologische zwaarmoedigheid van zijn tijd. Hij bracht het evangelie terug naar haar oorsprong: de boodschap dat God zondaren rechtvaardigt — niet vanwege hun werken, maar ondanks hun werken — uit genade alleen.
De Reformatie als Maatschappelijke Omwenteling
Luther’s ontdekking van de rechtvaardiging door geloof alleen was allereerst een geestelijke bevrijding. Maar zoals bij alle ware geestelijke veranderingen, bleef de impact niet beperkt tot het innerlijk. De waarheid die hij verkondigde begon zich als een stroom uit te breiden door heel Europa en raakte elk terrein van het leven: religie, onderwijs, economie, politiek en zelfs cultuur.
De kern van de verandering lag in gezag. Eeuwenlang had de Rooms-Katholieke Kerk het alleenrecht op geestelijk en moreel gezag. De paus sprak, en de gelovige gehoorzaamde. De Bijbel was in het Latijn, ontoegankelijk voor het volk. Alleen de priester bepaalde wat het Woord van God was en hoe het moest worden geïnterpreteerd. Met Luther kwam daar een radicale breuk: Sola Scriptura — alleen de Schrift is het hoogste gezag.
Dat had verstrekkende gevolgen. Zodra het Woord van God in de volkstaal beschikbaar kwam, konden mensen zelf lezen wat er stond. En wanneer de Schrift rechtstreeks tot het volk spreekt, verliest elk menselijk systeem dat zich als tussenpersoon opstelt zijn absolute macht. De predikant, priester, of paus is dan niet langer de bron van waarheid, maar een dienaar van die waarheid. Daarmee werd de priesterlijke hiërarchie van Rome in haar kern aangetast.
De vertaling van de Bijbel door Luther in het Duits werd een katalysator voor volksontwikkeling. Waar mensen het Woord lazen, ontstond honger naar onderwijs. Luther en andere reformatoren stimuleerden het opzetten van scholen, niet alleen voor priesters, maar voor jongens én meisjes, zodat ieder zelf de Schrift kon lezen. Dit was in die tijd revolutionair: onderwijs werd niet langer een voorrecht voor de elite, maar een plicht voor het hele volk.
Ook op economisch gebied had de Reformatie invloed. Het idee dat werk en roeping (Beruf) door God gegeven zijn, gaf nieuwe waardigheid aan alle beroepen. Niet alleen de geestelijke ambten golden als ‘heilig’, maar ook het werk van de boer, de ambachtsman, en de koopman werd gezien als dienst aan God. Dit droeg bij aan wat later de ‘protestantse arbeidsethos’ genoemd zou worden, en had indirect invloed op de economische bloei van veel protestantse gebieden.
Politiek gezien betekende de Reformatie dat vorsten en stadsbesturen meer zeggenschap kregen over religieuze aangelegenheden binnen hun gebieden. Wanneer een vorst zich aansloot bij de Reformatie, kon hij zich onttrekken aan de invloed van Rome, die niet alleen geestelijk maar ook financieel zwaar drukte. Belastingen aan de pauselijke schatkist konden worden stopgezet, en kloosterbezittingen kwamen onder lokaal beheer. Dit versterkte de autonomie van veel gebieden in Duitsland, Zwitserland, en daarbuiten.
Toch bracht deze verschuiving ook spanningen. Waar waarheid bevrijdt, roept zij ook weerstand op. De Reformatie leidde tot botsingen tussen hervormingsgezinde gebieden en trouwe rooms-katholieke gebieden, wat uiteindelijk zou uitmonden in religieuze oorlogen, zoals de Schmalkaldische Oorlog en later de Dertigjarige Oorlog. Hoewel Luther zelf niet opriep tot gewapend verzet, werd zijn leer door velen gezien als legitimatie om zich los te maken van Rome, ook met geweld.
Cultureel veranderde er veel. Kerken werden ontdaan van overdaad en afgoderij; het zingen van gemeentegezangen in de volkstaal werd een kenmerk van protestantse samenkomsten. Luther zelf schreef liederen, waarvan Ein feste Burg ist unser Gott het bekendst werd — een muzikaal manifest van vertrouwen op Gods soevereiniteit.
De maatschappelijke omwenteling die Luther’s werk veroorzaakte, kan moeilijk overschat worden. De Reformatie bevrijdde niet alleen de ziel van de mens van de ketenen van een verdienstengeloof, maar brak ook door structuren die eeuwenlang onaantastbaar leken. Het zette het Woord van God in het centrum, gaf het volk onderwijs, en legde de basis voor vrijheid van geweten — een concept dat later ook buiten het religieuze domein grote invloed zou hebben.
Toch moeten we beseffen: de Reformatie was geen voltooide zaak. Luther zelf waarschuwde dat, zodra het Woord weer aan de kant werd geschoven, de oude dwalingen terug zouden keren — misschien in nieuwe vormen, maar met dezelfde geest. En zoals we vandaag zien, is zijn waarschuwing profetisch gebleken.
In het volgende, laatste deel zullen we onderzoeken hoe de kernwaarheden van de Reformatie in onze tijd vaak opnieuw verduisterd worden, hoe het “moderne protestantisme” in veel opzichten teruggekeerd is naar de geest van het middeleeuwse Rome, en waarom Luthers boodschap nog steeds even dringend nodig is als vijf eeuwen geleden.
Terug naar Rome – Hoe de Protestantse Kerk Haar Fundament Verloor
We zijn gekomen aan het einde van deze serie over de verkoop van aflaten, Maarten Luther en de Reformatie. Wat begon als een persoonlijke zoektocht van een bezwaarde monnik naar vrede met God, groeide uit tot een beweging die Europa op zijn grondvesten deed schudden. Maar hoe staat het er vandaag voor, ruim vijf eeuwen later?
De trieste waarheid is dat veel van wat Luther en de andere reformatoren aan het licht brachten, opnieuw is verdwenen in de nevelen van traditie, menselijke autoriteit en verdienstelijke religie. De protestantse kerken van vandaag — althans in meerderheid — zijn niet langer protestants in geest of leer. Ze zijn teruggekeerd naar de oude geest van Rome, niet per se in uiterlijk vertoon, maar in de kern van hun boodschap.
Want wat is de kern van het middeleeuwse Rooms-Katholieke denken? Dat de mens moet bijdragen aan zijn eigen redding. Dat hij iets moet doen — hetzij betalen, hetzij bidden, hetzij een beslissing nemen — om God zover te krijgen dat Hij hem aanneemt. Dat de genade van God afhankelijk wordt van de respons van de mens. Dat verlossing niet volbracht is totdat de zondaar ja zegt.
En dat, broeders en zusters, is exact wat vandaag in duizenden protestantse kerken wordt gepredikt. De moderne evangelist zegt niet meer wat Luther zei: “God heeft u aanvaard in Christus, geloof dat en leef.” Nee, hij zegt: “Als u zich bekeert, als u Jezus aanneemt, dan zal God u aanvaarden.” Het lijkt oprecht, het klinkt vroom, maar het is niets anders dan een herverpakking van de oude aflaat. Niet langer koop je met zilver een aflaat, nu koop je met een keuze een aanvaarding. Maar het is dezelfde koopmansgeest.
De mens wordt opnieuw centraal gesteld. Het kruis van Christus wordt weer neergehaald van zijn verheven plaats als het volbrachte werk van verlossing, en vervangen door een “keuzemoment”, een “gebed”, een “verstandelijke beslissing”. De genade wordt weer tot transactie gemaakt. De zekerheid wordt weer onzeker. En de rust van het evangelie wordt weer vervangen door het zwoegen van religieuze activiteit.
Luther’s boodschap was revolutionair omdat hij niet begon bij de wil van de mens, maar bij de wil van God. Hij zei: “God heeft ons voor de grondlegging der wereld verkozen in Christus.” Niet omdat wij geloofden, maar omdat Hij wilde. Niet door onze wil, maar door Zijn plan. Niet omdat wij ons hart openden, maar omdat Hij ons hart opende.
De moderne boodschap — ook binnen vele zogenaamde ‘bijbelgetrouwe’ gemeentes — keert dat om. Daar wordt gezegd: “God staat te wachten, maar u moet kiezen.” Dat klinkt vriendelijk. Maar in werkelijkheid stelt het de almachtige God afhankelijk van de besluitvorming van een sterfelijk mens. En dat is geen evangelie. Dat is menselijke filosofie in religieus gewaad.
Hoe ironisch dat de kerk van Luther nu zelf haar wortels vergeten is. De meeste lutherse kerken zijn modernistisch geworden. De vrije evangelische stromingen verkondigen een keuze-evangelie. En zelfs de zogenaamde ‘bijbelgetrouwen’ spreken van genade, maar verkondigen wet: “Als u niet kiest, gaat u verloren.” Maar dat is geen sola gratia — dat is gratia + keuze.
Men zegt vandaag: “God heeft Zijn deel gedaan, nu jij nog.” Maar Luther zei: “God heeft alles gedaan. Geloof het.” En dat is het verschil tussen leven en dood. Tussen een verlossing door genade, en een religie van werken. Tussen Christus als Redder, of jijzelf als de sleutel tot je eeuwige lot.
De boodschap van Luther is dus niet achterhaald. Ze is actueler dan ooit. Want terwijl de wereld zich opnieuw onderwerpt aan religieuze slavernij — zij het Romeins, zij het evangelisch — klinkt de roep nog steeds:
“De rechtvaardige zal uit het geloof leven.”
Niet uit gevoel. Niet uit beslissing. Niet uit vroomheid. Maar uit geloof in wat God reeds gedaan heeft.
En dus is de oproep van deze serie eenvoudig, maar radicaal:
Keer terug naar het Woord. Keer terug naar het evangelie van genade. Laat af van menselijke pogingen om God te behagen, en vertrouw op het volbrachte werk van Christus alleen. Niet met een hand vol goede voornemens, maar met lege handen. Want alleen dan kunnen wij werkelijk zeggen: “Soli Deo Gloria — aan God alleen de eer.”