Twee Wereldbeelden — Eén Onverzoenlijk Conflict
Wat is de mens, dat hij zo belangrijk is? Die vraag raakt de kern van een diepgaand conflict. De juiste visie op de mens is essentieel — vooral in een wereld waarin de mens zoveel invloed claimt. Sommigen geloven dat de mens van nature goed is, met een innerlijke bron van licht en morele kracht. Anderen stellen dat de mens van zichzelf totaal ontoereikend is — gebonden aan ongerechtigheid, van nature geneigd tot zonde.
“Ongerechtigheid” betekent: de neiging tot zonde.
Dit is geen nuanceverschil. Het zijn twee totaal tegengestelde systemen. De grens ertussen is hard, duidelijk en onvermijdelijk. Wie het ene gelooft, kan zich nauwelijks verzoenen met het andere. De levensstijl, het geloofssysteem en de geestelijke inhoud die uit beide voortkomt, zijn volkomen onverenigbaar. Er is een kloof — een door God zelf geplaatste scheiding.
“En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar Zaad.” Genesis 3:15
Die uitspraak markeert het begin van de kloof: tussen de stem van de slang en het zaad van de vrouw. Tussen de leugen en de waarheid. Tussen vleselijk denken en leven uit Gods inspiratie. Tussen een geloof dat op de mens gericht is en een geloof dat op God gericht is.
De opgave is niet om die kloof te dichten, maar om haar zichtbaar te maken. Geestelijk onderscheid is noodzakelijk. Wie spreekt, wie onderwijst, wie invloed uitoefent op je leven — alles moet getoetst worden. Want de vraag is steeds: komt dit voort uit Gods inspiratie en wet, of uit menselijke gedachten en verlangens?
“Beproeft de geesten(inspiraties) of zij uit God zijn.” 1 Johannes 4:1
De opgave is niet om die kloof te dichten, maar om haar zichtbaar te maken. Geestelijk onderscheid is noodzakelijk. Wie spreekt, wie onderwijst, wie invloed uitoefent op je leven — alles moet getoetst worden. Want de vraag is steeds: komt dit voort uit Gods inspiratie en wet, of uit menselijke gedachten en verlangens?
Wie dat onderscheid leert maken, wordt niet snel misleid.
De Mens als Maatstaf – Het Fundament van Humanisme
De tegenstelling tussen de Bijbelse visie op de mens en die van het humanisme is nergens zo duidelijk als in de woorden van de humanistische ideologen zelf. Paul Kurtz, een van de leidende stemmen achter de Humanist Manifesto I & II, beschrijft de mens in glorieuze termen. Volgens hem is menselijke waardigheid het hoogste goed, en elke overtuiging die die waardigheid aantast, moet verworpen worden.
“De kostbaarheid en waardigheid van het individu zijn centrale humanistische waarden. Individuen moeten aangemoedigd worden om hun creatieve talenten en verlangens te realiseren. Wij verwerpen alle religieuze, ideologische of morele codes die het individu kleineren, vrijheid onderdrukken, het intellect verdoven of de persoonlijkheid ontmenselijken.”
— Paul Kurtz, Humanist Manifesto II
Op het eerste gehoor klinkt het mooi. Vrijheid, autonomie, creativiteit — het zijn woorden die voor de natuurlijke mens aantrekkelijk klinken. Ze sluiten nauw aan bij de slogans van moderne stromingen zoals het feminisme en de zogenaamde mensenrechtenbeweging. Maar wat gebeurt er wanneer we dit toetsen aan de inspiratie en de wet van Christus?
Wie door Gods wetten en gedachten geleid wordt, herkent dat zulke woorden geen vrede geven, maar innerlijke weerstand oproepen. Menselijke loftuitingen staan haaks op de waarheid van de Schrift en verzetten zich tegen het karakter van Christus. Wie dat contrast ervaart, ontvangt daarin een bevestiging: Gods wet en inspiratie verdragen de hoogmoed van het vlees niet.
Als zulke humanistische woorden je aanspreken, is dat geen teken van wijsheid, maar van geestelijke armoede. Intellect is niet de maatstaf van waarheid. Er zijn mensen die briljant zijn, maar volledig verstoken van Gods heilige inspiratie. Kennis zonder waarheid maakt mensen slechts tot geslepen dwazen. Of, zoals eens gezegd is: zonder moraal verandert onderwijs mensen in slimme duivels(vijanden van Gods wetten).
Het draait allemaal om wat je als uitgangspunt kiest. Humanisme stelt de mens centraal. De Bijbel stelt God centraal. Humanisme eert het ego. De Bijbel vernedert het ego en eert Christus.
“Het hart is arglistig boven alles, ja, ongeneeslijk is het; wie zal het kennen?” Jeremia 17:9
De humanistische lofzang op de menselijke waardigheid wordt daarmee niet slechts tegengesproken, maar volkomen vernietigd door de Schrift. De waarheid over het menselijk hart is dat het onbetrouwbaar is. Niet verheven, maar verdorven. Niet waardig, maar verloren.
De Bijbel tegenover de Waardigheid van de Mens
De humanistische visie, zoals verwoord door Paul Kurtz, draait om de overtuiging dat de mens van nature waardig en moreel is. Maar tegenover dat beeld plaatst de Schrift een vernietigend contrast. De mens, zegt de Bijbel, is niet majestueus — hij is stof. Hij is niet zelfstandig goed — hij is aangewezen op genade.
In het boek Job speelt deze tegenstelling zich uit. Job worstelt met zijn eigen waardigheid. Hij ziet zichzelf als rechtvaardig, onschuldig, onterecht beproefd. Zijn vrienden, al geven ze niet altijd juiste antwoorden, raken soms wel aan diepere waarheden.
“Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, of hoe zou hij rein zijn, die van een vrouw geboren is? Zie, zelfs de maan schijnt niet helder, en de sterren zijn niet rein in Zijn ogen; hoeveel te minder de mens, een worm, en het mensenkind, een made.” Job 25:4–6
De mens — een made. Dat is wat overblijft van menselijke waardigheid als het door Gods ogen wordt bezien. En ook al is het Bildad die dit zegt, de waarheid erin is scherp. Want hoe kan het schepsel zich beroemen tegenover zijn Schepper?
Job’s reactie is veelzeggend. Hij weigert zijn integriteit los te laten. Hij houdt vast aan zijn eigen gerechtigheid, spreekt zichzelf vrij, en verklaart dat zijn hart hem geen verwijt maakt. Hij zegt:
“Tot mijn sterven zal ik mijn oprechtheid niet van mij wijken laten. Mijn gerechtigheid houd ik vast en zal die niet loslaten; mijn hart zal mij niet laken zolang ik leef.” Job 27:5–6
Maar juist dat hart, dat hij als maatstaf gebruikt, is bedrieglijk. Het is het hart dat Jeremia later beschrijft als “arglistig” en “ongeneeslijk.” Job was op dat moment verblind door zijn eigen idee van rechtvaardigheid — hij geloofde, net als de humanist, in zijn eigen integriteit.
Hij moest, zoals ieder mens, leren dat ware gerechtigheid niet uit het vlees komt, maar alleen uit God. En dat is wat hij uiteindelijk ook erkent. De les die hij kreeg, is dezelfde die Israël als volk moet leren: dat geen enkel mens goed is, geen enkel volk verheven, geen enkele afkomst zonder zonde. Alleen God is goed.
De Leugen van Autonomie en de Zelfvernietigende Mens
De humanistische ideologie draait niet alleen om menselijke waardigheid, maar ook om het idee van maximale autonomie. Zelfbeschikking, zeggen ze — de vrijheid om te doen wat men wil, zonder verantwoording af te leggen. Maar de Bijbel laat zien dat deze ‘vrijheid’ in werkelijkheid slavernij is. De mens die zichzelf regeert, loopt recht op zijn ondergang af.
“De roede en bestraffing geven wijsheid, maar een kind, aan zichzelf overgelaten, maakt zijn moeder schaamrood.” Spreuken 29:15
De mens, gelaten aan zijn eigen keuzes, vervalt in dwaasheid. De roeping van de Schrift is juist: onderwerping aan een hogere autoriteit — aan God. Want in het hart van ieder mens zit niet vrijheid, maar gebondenheid aan zonde.
“Dwaasheid is verbonden aan het hart van een kind, maar de roede der tucht zal die verre van hem doen wijken.” Spreuken 22:15
Dwaasheid ligt niet oppervlakkig. Ze zit verankerd. En dwaasheid in bijbelse zin is geen gebrek aan humor of slimheid — het is zondigheid. Dwaasheid is het weigeren van Gods gezag.
“Wie zijn geest niet beheerst, is als een opengebroken stad zonder muur.” Spreuken 25:28
Autonomie leidt tot ondergang. De mens die zijn eigen gedachte/denken niet regeert, is kwetsbaar, onbeschermd, en ten dode opgeschreven. Er is geen zelfbeheersing zonder God.
Het ultieme voorbeeld van autonomie is te vinden in het beeld van de koning van Babel. Zijn woorden zijn huiveringwekkend in hun arrogantie:
“Ik zal opstijgen ten hemel, ik zal mijn troon verhogen boven de sterren Gods, (…) ik zal zijn als de Allerhoogste.” Jesaja 14:13–14
Maar het gevolg van deze hoogmoed is onvermijdelijk:
“Toch zult gij in de hel worden neergestoten, in het diepst van de kuil.” Jesaja 14:15
De autonomie van de mens eindigt in het graf. Wie denkt goddelijk te zijn, eindigt net als ieder ander: als stof. De menselijke waan van onafhankelijkheid eindigt in ontbinding. Iedereen gaat naar het graf — dat is het oordeel over de autonomie van het vlees.
“Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het einde daarvan zijn wegen van de dood.” Spreuken 14:12
De vrijheid die de mens zichzelf toe-eigent, is niets anders dan een weg naar de dood. De mens die doet wat goed is in zijn eigen ogen, herhaalt het drama van het boek Richteren:
“In die dagen was er geen koning in Israël; eenieder deed wat juist was in zijn eigen ogen.” Richteren 21:25
Dat vers, aan het einde van het boek geplaatst, is geen willekeurige conclusie. Het is de diagnose van een volk in chaos. Zonde regeerde, omdat niemand gezag erkende.
Het Masker van Vrijheid en de Slavernij van het Vlees
De moderne mens noemt zijn keuzes vrijheid. Hij wil geen grenzen, geen regering boven zich, geen wetten die hem inperken. Hij roept om autonomie, maar zijn stem echoot de stem van rebellie. De Schrift laat zien wat er werkelijk achter deze roep om “vrijheid” schuilt — vleeslijke opstand tegen God.
“Vooral hen die achter het vlees aanlopen in onreine begeerte en gezag verachten: brutaal zijn zij, eigenzinnig, zij schromen niet om de heerlijkheden te lasteren.” 2 Petrus 2:10
Vrijheid zonder gehoorzaamheid leidt tot arrogantie. Het is een valse vrijheid — een vrijheid die zich keert tegen gezag en orde. Zelfs de engelen, zegt Petrus, brengen geen lasterende aanklacht in tegen gezag. Maar de mens, geleid door zijn vleselijke natuur, doet het zonder schaamte.
“Deze mensen zijn als redeloze dieren, die van nature geboren zijn om gevangen en gedood te worden.” 2 Petrus 2:12
Wanneer de autonomie van de mens tot zijn uiterste wordt doorgevoerd, verandert hij in een beest — een instinctief schepsel, zonder geestelijke leiding, geschikt voor ondergang. Zijn eigen opstand wordt zijn val. Zijn eigen vrijheid wordt zijn ketting.
“Zij zullen hun loon van onrechtvaardigheid ontvangen; zij die het een genot achten om overdag te zwelgen.” 2 Petrus 2:13
Zonde is geen verborgen praktijk meer. Wat vroeger in het duister gebeurde, gebeurt nu in het volle daglicht. Onreinheid wordt gepromoot, niet beschaamd. Mensen lopen er openlijk mee te koop. En deze mensen — deze zelfbenoemde vrijen — zijn geen buitenstaanders. Ze feesten mee met het volk van God. Ze zitten aan dezelfde tafel, genieten van dezelfde zegeningen.
“Zij zijn vlekken en smetten, terwijl zij in hun bedrog met u de maaltijd houden.” 2 Petrus 2:13b
Wat zij binnenbrengen is corruptie. Hun ogen zijn vol overspel. Hun harten geoefend in hebzucht. Zij zijn kinderen van de vloek. Zij volgen de weg van Balaäm — de profeet die zijn gave verkocht voor geld, die recht verzaakte voor loon.
“Zij zijn bronnen zonder water, wolken voortgedreven door stormen, voor wie de diepste duisternis is weggelegd.” 2 Petrus 2:17
Zij hebben geen inhoud, geen leven, geen inspiratie. Wat ze bieden lijkt op vrijheid, maar het is leeg. Hun woorden klinken indrukwekkend, maar hun effect is verwoestend.
“Zij spreken hoogdravende, inhoudsloze woorden en verleiden met vleeslijke begeerten.” 2 Petrus 2:18
Hun boodschap is aantrekkelijk voor de natuurlijke mens. Ze beloven vrijheid, maar wat ze geven is slavernij.
“Zij beloven vrijheid, maar zelf zijn zij slaven van het verderf; want door wie iemand overmeesterd is, diens slaaf is hij.” 2 Petrus 2:19
De mens die zich laat leiden door zijn verlangens, wordt overweldigd door zijn vlees. Hij wordt een slaaf van wat hij begeert. En als iemand die de waarheid kende terugkeert naar zijn vlees, is zijn einde erger dan zijn begin.
“Het zou beter voor hen zijn geweest de weg van de gerechtigheid niet gekend te hebben, dan deze na gekend te hebben te verlaten.” 2 Petrus 2:21
Want wie terugvalt in zijn eigen natuur, wordt vergeleken met een hond die terugkeert naar zijn eigen braaksel, of een gewassen zeug die zich weer in het slijk wentelt.
“De hond keert terug naar zijn eigen braaksel, en de gewassen zeug wentelt zich weer in het slijk.” 2 Petrus 2:22
Dit is het beeld van de mens die de genade van God heeft gehoord, geproefd, maar alsnog kiest voor zijn oude leven. Hij keert terug naar zijn eigen slavernij, met open ogen.
Geleid door de Inspiratie van God, Niet door het Vlees
Wie de wereld liefheeft, leeft niet uit de Vader. De natuurlijke mens zoekt naar bevrediging van het vlees, bewondering door de ogen, en zelfverheffing via trots. Maar alles wat in deze wereld leeft en schittert, is van voorbijgaande aard. De mens die zijn begeerten volgt, volgt de ondergang.
“Heb de wereld niet lief en ook niet wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem. Want al wat in de wereld is — de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven — is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij, en haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.”
— 1 Johannes 2:15–17
Deze drie machten — vlees, ogen en trots — vormen de kern van menselijke verdorvenheid. Eva bezweek voor hen in de hof. Ze zag, ze begeerde, ze wilde worden als God. Christus werd met dezelfde drie verleidingen geconfronteerd in de woestijn: brood voor het vlees, de koninkrijken voor de ogen, en de sprong van de tempel als bewijs van Zijn identiteit. Maar Hij overwon waar Adam faalde. Hij weerstond waar Eva bezweek.
Humanisme moedigt aan om deze verlangens te volgen. Het noemt ze natuurlijk, goed, en nastrevenswaardig. Maar de Bijbel zegt: mortifieer ze. Behandel ze als dood. Negeer hun stem alsof ze niet bestaan.
“Want het bedenken van het vlees is de dood, maar het bedenken van de Geest is leven en vrede. Immers, het bedenken van het vlees is vijandschap tegen God, want het onderwerpt zich niet aan de wet van God, en het kan dat ook niet. Zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen.”
— Romeinen 8:6–8
Het vlees is niet neutraal, maar vijandig. Het kan zich niet onderwerpen aan Gods wet. Daarom is er leiding en kracht nodig: niet ter vervanging van Gods wet, maar om haar daadwerkelijk te gehoorzamen. Gods inspiratie wijst altijd terug naar Zijn wet — nooit eromheen.
“Als nu iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.” Romeinen 8:9
Gods inspiratie maakt levend. Zelfs het lichaam ondervindt de invloed van dat leven in wie gelooft. Maar dat betekent niet dat het lichaam nu vrij mag regeren. Het vlees moet nog steeds onderworpen, ingetoomd en gekruisigd worden.
“Want als u naar het vlees leeft, zult u sterven; maar als u door de Geest de daden van het lichaam doodt, zult u leven.” Romeinen 8:13
Mortificatie is geen oosterse mystiek, maar Bijbels. Het betekent niet dat het lichaam wordt ontkend, maar dat de zondige driften die het willen beheersen, geen stem meer krijgen. Gods inspiratie onderwijst de gelovige om zijn lichaam te regeren, in plaats van erdoor geregeerd te worden.
Daarom is het onjuist om te zeggen dat wie Gods inspiratie ontvangt, de wet niet meer nodig heeft. Paulus leefde uit die inspiratie — maar hij worstelde nog steeds met het vlees. Zijn innerlijke mens verlangde naar het goede, maar zijn vlees trok de andere kant op. De oplossing lag niet in autonomie, maar in onderwerping. Niet vrijheid in het vlees, maar bevrijding van het vlees.
Gods inspiratie leidt niet weg van Zijn wet, maar juist naar Zijn wet. De natuurlijke mens wil die wet niet. Alleen wie door Gods inspiratie geleid wordt, verlangt naar Zijn wil. Wie de wet veracht, veracht daarmee ook de inspiratie van God waardoor zij is gegeven.
Als de mens denkt dat hij zelfvoorzienend is, wordt Christus overbodig. Als hij zichzelf voldoende acht — al is het maar een beetje — dan is genade niet meer nodig. Maar zodra de mens beseft dat hij volledig afhankelijk is, opent zich de weg naar redding. Want alleen als de kracht van de heiligen gebroken is, komt de vervulling van Gods beloften.
De les van de Schrift is duidelijk: de mens is verdorven, verloren, onmachtig. Maar juist die erkenning opent de deur naar de rijkdom van Christus.
“De hond keert terug naar zijn eigen braaksel, en de gewassen zeug naar haar modderpoel.” 2 Petrus 2:22
“De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.” Mattheüs 26:41
“Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is. En wat eist de HEERE van u dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God?” Micha 6:8