Blogserie

Home / serie / De verlossing van een volk – Deel 4

< Terug naar blogoverzicht

Rubrieken

Algemeen

Duivel & Satan

Israël

Geschiedenis & Oorsprong

Nieuws

Joden & Edom

Kerkhoaxes

Wetten

De verlossing van een volk – Deel 4

De Wet en het Doel van Verlossing

De verlossing van een volk. Dit is hoofdstuk vier, en als God het wil, zal dit het einde van deze periode zijn. We hebben de wet voor verlossing bestudeerd en hebben gezien dat alleen een naaste verwant, iemand die familie was van de persoon die in slavernij leefde, de verlossingsprijs of het losgeld kon betalen.

Dit werd aan Israël geprofeteerd en de prijs werd betaald door Jezus Christus. We hebben ook gezien dat de wet voor zondeverzoening het vergieten van bloed vereiste. Dit werd in de wet gegeven met het bloed van stieren en bokken, vervolgens aan Israël geprofeteerd en vervuld door Jezus Christus.

Beide vervullingen waren bedoeld voor de verzoening van het verstoten Israël met God, verzoening door het bloed van Jezus Christus. In het eerste deel van de studie hebben we passages in het Nieuwe Testament gelezen over verlossing uit Romeinen 3, Galaten 3, Efeziërs 1, Hebreeën 9, 1 Petrus 1 en Lucas 21, alleen de verzen over verlossing. Dus we gaan terug naar dezelfde passages en lezen die verzen en vervolgens enkele verwante verzen om ons een iets breder en completer beeld te geven van verlossing volgens deze passages uit het Nieuwe Testament.

Eerst lezen we in Romeinen 3 de verzen 23 en 24, want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Aan wie was dit gericht? Dat gaan we in elk geval van deze verschillende brieven ontdekken. In vers 1 van datzelfde hoofdstuk schrijft Paulus: Wat voor voordeel heeft dan de Jood, of wat voor nut heeft de besnijdenis? Het woord Jood komt van het woord Judeeër en omvat natuurlijk ook wat wij kennen als de Israëlieten.

“Want allen hebben gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods; en worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is.” (Romeinen 3:23–24)

“Wat is dan het voordeel van de Jood? Of wat is het nut der besnijdenis?” (Romeinen 3:1)

Vers 2: in veel opzichten, vooral omdat hun de woorden van God zijn toevertrouwd. Welnu, wie had de Bijbel van alle volken op aarde, alleen de kinderen van Israël? Er is geen historisch of bijbels verslag dat iemand buiten de familie of afstammelingen van Abraham, Isaak en Jakob ooit de orakels of de geschreven verslagen van Gods woord heeft gehad. Vers 9: “Wat zijn wij dan beter dan zij? Nee, in geen enkel opzicht, want wij hebben eerder bewezen dat zowel Joden als heidenen allen onder de zonde zijn.”

“Veel, in alle manier; en eerst daarin, dat hun de woorden Gods zijn toebetrouwd.” (Romeinen 3:2)

“Wat dan? Zijn wij voortreffelijker? Geenszins; want wij hebben te voren beschuldigd, beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn.” (Romeinen 3:9)

Dit is interessant vanwege deze verwijzing in een aantal verzen van de Schrift, waaronder 1 Korintiërs 10 vers 32, waar staat: Geef geen aanstoot, noch aan de Joden, noch aan de heidenen, noch aan de kerk van God. De fundamentalisten hebben dit overgenomen en zeggen: zie je wel, er zijn drie soorten mensen in de wereld, Joden, heidenen en de kerk van God of christenen. Maar in deze gevallen hier in vers 9 van Romeinen 3 en ook in 1 Korintiërs 10 is het woord heidenen vertaald uit het woord Helen en dat betekent Grieken, het is de oude naam voor de Grieken.

“Geeft geen ergernis, noch den Joden, noch den Grieken, noch der Gemeente Gods.” (1 Korinthiërs 10:32)

Dus in 1 Korintiërs 10 zou hij hebben gezegd: geef geen aanstoot aan de Joden, noch aan de Grieken, noch aan de kerk van God. Als we de fundamentalistische beschrijving van dit vers nemen, zouden we zeggen dat er drie soorten mensen in de wereld zijn: Joden, Grieken en christenen. En natuurlijk weten we dat dat niet waar is.

Hij heeft het hier in vers 9 letterlijk over de Judeeërs, de Israëlieten en Judea, de heidenen, de Helenen, Grieken, Ethnos, Israël in de verstrooiing. Hij heeft het dus over heel Israël, dat zij allemaal onder de zonde zijn. Maar dezelfde Paulus schreef ook in hoofdstuk 4, vers 15: Want de wet werkt toorn, want waar geen wet is, is ook geen overtreding.

“Want de wet werkt toorn; want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding.” (Romeinen 4:15)

Dus wanneer we in het Nieuwe Testament spreken over een volk dat onder de zonde leeft of dat allen gezondigd hebben en tekortschieten in de heerlijkheid van God, dan moeten we noodzakelijkerwijs lezen over Israël, omdat Israël het enige volk is dat de wet heeft. Daarom zijn zij in Gods ogen het enige volk dat onder de zonde wordt gerekend vanwege overtreding van de wet. Als er geen overtreding is waar geen wet is, dan vallen de Aziaten, de Mongolen, de Polynesiërs en de Negroid-volkeren natuurlijk niet onder deze veroordeling vanwege ongehoorzaamheid aan de wet, omdat zij nooit de wet hebben gehad.

De Wet Spreekt tot Israël

Romeinen 3 vers 19: Nu weten wij dat alles wat de wet zegt, zij zegt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld schuldig wordt voor God. Want in de kanttekening staat: en de hele wereld kan voor God terechtstaan. De wet spreekt dus tot Israël.

“Nu wij weten, dat al wat de wet zegt, zij spreekt tot degenen die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde, en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.” (Romeinen 3:19)

De wet sprak tot Israël en ik heb een deel van twee preken in deze serie besteed aan het voorlezen van de wet van verlossing en ik weet zeker dat de meesten van jullie dat begrepen hebben. Het was logisch dat er een prijs betaald moest worden om iemand uit de slavernij te bevrijden. We lazen de wet van verzoening, waarin bloed moest worden vergoten voor zonden die waren begaan om Israël of het individu met God te verzoenen, en jullie begrepen dat.

Maar ik durf te zeggen dat ik uren, dagen en jaren zou kunnen preken over verlossing en verzoening aan Chinezen, Mongolen, Polynesiërs of negers, en dat zij de bloedverzoening voor zonden niet zouden kunnen begrijpen. Nu hebben we 400 jaar lang missionarissen naar de heidenen gestuurd en we kunnen de resultaten zien, of we zouden tenminste het resultaat moeten kunnen zien overal waar de Angelsaksische volkeren en hun missionarissen het evangelie van Jezus Christus hebben achtergelaten. De geest van deze volkeren kan het evangelie zoals we dat in de Bijbel vinden niet begrijpen.

Vers 19 zegt dat we nu weten dat alles wat de wet zegt, gezegd is tegen hen die onder de wet staan. De wet spreekt alleen tot Israël. Daarom lezen we in Johannes 8, waar Jezus tot de Joodse Farizeeën sprak, in vers 45 dat Hij zei: “Omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft u Mij niet.”

“Maar, omdat Ik de waarheid zeg, gelooft gij Mij niet.” (Johannes 8:45)

Vers 47: “Wie uit God is, hoort Gods woord; gij hoort het daarom niet, omdat gij niet uit God bent.”

“Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.” (Johannes 8:47)

Jezus Christus zei dus tegen de Joodse Farizeeën: ik kan jullie de waarheid van Gods woord prediken, maar jullie kunnen het niet horen, jullie kunnen het niet begrijpen omdat jullie niet uit God zijn. Laten we dus een beetje voorzichtig zijn met de gedachte dat wij, als gewone stervelingen, eropuit kunnen gaan om Gods woord te prediken aan mensen die niet uit God zijn en hen te overtuigen.

Jezus zei dat zelfs Hij, die de vleesgeworden God was, Gods woord niet kon prediken en de Joodse Farizeeën niet kon laten horen. Ik weet dat veel mensen vandaag de dag zeggen: “Oh, we moeten missionarissen naar Palestina sturen.” Welnu, zij plaatsen zichzelf boven Jezus.

Jezus zei dat zij niet konden horen omdat zij niet van God waren. Ik heb een artikel dat sommigen van jullie hebben gelezen en dat we opnieuw hebben gepubliceerd in mijn boek over Paulus en Jozef van Arimathea. Het is geschreven door ds. P. Oliver, getiteld Christianity: Religion of the West (Het christendom, religie van het Westen), en hij geeft een kort overzicht van de waarheid zoals wij die kennen, namelijk dat gedurende 1500 jaar lang het evangelie van Jezus Christus alleen onder de blanke Noord-Europese bevolking werd gepredikt, geloofd en onderwezen, en dat zij het vervolgens naar anderen begonnen uit te dragen.

Hij verwijst naar de Spanjaarden die naar Midden-Amerika kwamen en zegt dat de Azteken, Tapanics en andere inheemse volkeren het christendom niet aanvaardden omdat hun harten geraakt waren door vreemde en onbegrijpelijke doctrines van liefde en barmhartigheid, maar omdat het de religie was van de blanke mannen wier bronzen kanonnen en in maliënkolders gehulde onoverwinnelijk waren. Dat was in het begin van de 16e eeuw en zelfs toen waren er al aanwijzingen die een kritisch denkend mens aan het denken hadden moeten zetten, maar wij in het westen bleven die liefdevolle vergissing vier eeuwen lang herhalen, terwijl de missionarissen die we naar alle delen van de wereld stuurden, naar huis schreven met lovende verslagen over het aantal harten dat ze voor Christus hadden gewonnen. Pas nadat de anti-kolonialistische campagne van onze vijand kolonialisme echt op gang kwam, beseften de meesten van ons dat wat al die harten had gewonnen, in de eerste plaats de discipline van het Britse regiment en de manifeste macht van de blanke man was.

Vervolgens geeft hij enkele voorbeelden van hoe de gekleurde bevolking zich, zodra de blanke man was vertrokken, onmiddellijk weer tot hun oude religie wendde. Hij zegt dat de christelijke missionarissen weliswaar een ritueel onderwezen en vaak een bijgeloof bijbrachten dat oppervlakkig gezien iets met het christendom te maken had, maar dat ze net zo goed het voorbeeld van Sint Franciscus hadden kunnen volgen en preken hadden kunnen houden voor de vogels.

Daarom hebben de vele duizenden toegewijde christenen die hun hele leven hebben gewijd aan het redden van zielen, slechts een bouwwerk van karton en klatergoud opgericht dat nu in de wind is verdwenen. Wat het verdwijnen van die dunne façade duidelijk heeft gemaakt, was vanaf het begin te voorspellen: de religie van het westen — en daarmee bedoelt hij de religie van deze christelijke Bijbel — is nooit begrijpelijk geweest voor de rudimentaire geesten van de Congoïden, Capoïden en Australoïden, rassen die zo primitief waren dat ze tevreden waren met het feit dat ze niet in staat waren om een wiel uit te vinden of zelfs maar te gebruiken zonder toezicht, rassen die niet eens de eerste en eenvoudigste voorlopers van de beschaving voor zichzelf konden ontwikkelen.

Toen de missionarissen schriftsystemen uitvonden voor de ruwe talen van de primitieven, moesten ze ook woorden uitvinden om begrippen als god, ziel, gerechtigheid, moraliteit en religie uit te drukken. Met andere woorden, die heidense gekleurde rassen hebben niet eens woorden in hun vocabulaire voor deze begrippen. Door ze uit te vinden — hetzij nieuwe woorden te creëren, hetzij bestaande woorden te verdraaien naar betekenissen die in de inheemse jargons vage en verre analogieën opriepen — had dat feit ons al aan het denken moeten zetten.

Maar natuurlijk denken veel mensen nog steeds niet na. De Angelsaksische missionarissen worden uit land na land en het hele continent verdreven, en de christelijke leerstellingen verdwijnen met hen mee. En we zien nog steeds dat ze in Amerika prediken dat deze Bijbel door iedereen kan worden begrepen. Nee, zegt Paulus, de wet spreekt tot degenen die onder de wet staan — en dat zijn de Israëlieten.

De Wet en het Verbond

Nog een vers in Romeinen 7 en vers 1: nee, jullie broeders, want ik spreek tot hen die de wet kennen, dat de wet heerschappij heeft over een mens zolang hij leeft, en toen legde hij de wet van het huwelijk en de echtscheiding uit, maar aan wie schreef Paulus? Hij schreef aan Israëlieten die de wet kenden, dus we nemen aan dat het verhaal van de verlossing waarnaar in de brief aan de Romeinen wordt verwezen, aan Israël was gericht.

“Of weet gij niet, broeders (want ik spreek tot degenen, die de wet weten), dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft?” (Romeinen 7:1)

Ga naar Galaten 3, waar we in vers 13 lezen: Christus heeft ons verlost van de vloek van de wet, die een vloek voor ons gemaakt, want er staat geschreven: ‘Vervloekt is een ieder die aan een boom hangt’. Nu betekent ‘ons’ natuurlijk wij Israëlieten. Paulus was een Israëliet en we lezen in vers 7: ‘Weet dan dat zij die uit het geloof zijn, de kinderen van Abraham zijn’.

“Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; (want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt).” (Galaten 3:13)

“Weet dan, dat degenen, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn.” (Galaten 3:7)

Mijn hele leven lang heb ik gehoord dat dit betekent dat zodra iemand zich van zonde overtuigd zag en christen werd, hij een kind van Abraham werd, maar ik geloof dat Paulus eerder bedoelde dat je je moet realiseren dat degenen die zich bekeren, de Israëlitische nakomelingen van Abraham zullen zijn. Dus als je christenen ziet, weet je dat dat de kinderen van Abraham zijn.

Dit wordt duidelijk gemaakt in vers 23 en 24 van hetzelfde hoofdstuk: “Maar voordat het geloof kwam, werden wij onder de wet gesloten, opgesloten onder het geloof dat later zou worden geopenbaard. Daarom was de wet onze leermeester om ons tot Christus te brengen, opdat wij door het geloof gerechtvaardigd zouden worden.”

“Doch eer het geloof kwam, werden wij onder de wet bewaard, en in zekere banden besloten, tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden.” (Galaten 3:23–24)

Dus nogmaals, wie werd onder de wet gesloten, opgesloten onder de wet? De enige mensen in de wereld in de geschiedenis die ooit onder de wet werden gehouden, waren het Israëlische volk. De brief aan de Galaten is dus geschreven aan de Israëlieten.

Ga naar Efeziërs 1, waar we in vers 7 lezen: “In Hem hebben wij de verlossing door Zijn bloed, de vergeving van zonden, naar de rijkdom van Zijn genade.” Opnieuw gebruikt Paulus de termen “ons” en ‘wij’, wat moet betekenen “aan de Israëlieten”.

“In Welken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade.” (Efeziërs 1:7)

Vers 11: “In Hem hebben wij ook een erfenis verkregen, voorbestemd volgens het voornemen van Hem die alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil.” Wie was voorbestemd voor verlossing? Dat hadden we moeten ontdekken tijdens de laatste recessie. Het Israëlische volk was het enige volk dat verlossing had beloofd en geprofeteerd.

“In Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij die tevoren verordineerd zijn, naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad Zijns willens.” (Efeziërs 1:11)

Vers 12: “opdat wij tot lof van zijn heerlijkheid zouden zijn, wij die het eerst op Christus vertrouwden.” In de kantlijn staat dat dit moet worden gelezen als “wij die het eerst op Christus hoopten”. Ook hier was het het Israëlische volk dat uitkeek naar Jezus Christus, dat hoopte op de komst van de Messias.

“Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij, die eerst in Christus gehoopt hebben.” (Efeziërs 1:12)

Vers 13: “in wie ook hij vertrouwde, nadat hij het woord der waarheid en het evangelie van uw zaligheid had gehoord, in wie ook hij daarna geloofde. Hij werd verzegeld met die heilige Geest van belofte en denk hieraan: u werd verzegeld met die heilige Geest van belofte, die het onderpand is van onze erfenis tot de verlossing van de aangekochte bezitting onder de lof van zijn heerlijkheid.”

“In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid.” (Efeziërs 1:13–14)

Nu, de meesten van u, als u ooit met onroerend goed te maken heeft gehad, weet u dat er zoiets bestaat als een aanbetaling, en dat is in feite een waarborgsom die garandeert dat u de rest van het geld zult betalen, zodat de persoon die het onroerend goed verkoopt een aanbetaling heeft, een gedeeltelijke betaling. Paulus zegt hier dat de heilige geest van belofte die ons verzegelt, ons onderpand is. Het is onze gedeeltelijke betaling, het is als het ware het onderpand dat is betaald om te verzegelen wat te verzegelen, onze erfenis tot de verlossing van het gekochte bezit.

Onthoud dat we in Lucas 21 deze vreemde profetie lazen dat op een bepaald moment aan het einde van de tijd bepaalde dingen zouden gebeuren en dat we dan omhoog moesten kijken omdat onze verlossing nadert. Paulus zegt hier dus dat deze volledige verlossing van het gekochte bezit toekomstig is. We hebben het nu, omdat we het onderpand hebben. We zijn vervuld met de geest van belofte, dus we begrijpen en weten het nu.

Ik denk dat ik naar een van de gelijkenissen moet gaan om dat misschien wat meer uit te leggen voor sommigen van jullie die de betekenis van sommige van deze gelijkenissen niet kennen. Ga naar Mattheüs 13 en we nemen hier een heel korte gelijkenis door en opnieuw laten we zien hoe een juist begrip hiervan past bij de rest van de bijbelse leer.

Mattheüs 13, de parel van grote waarde, vers 45 en 46:

“Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zoekt; Welke, een parel van grote waarde gevonden hebbende, ging heen, en verkocht alles, wat hij had, en kocht dezelve.” (Mattheüs 13:45–46)

Dit is dus een gelijkenis over het koninkrijk. Het is een gelijkenis over het toekomstige koninkrijk van Jezus Christus en hij zegt dat een koopman één parel kocht, alles verkocht wat hij had en die parel kocht.

Welnu, ik heb altijd onderwezen, en de meeste predikanten onderwijzen dat nog steeds, dat die parel ofwel Jezus Christus is, ofwel de verlossing, en dat wij degenen zijn die die dan verkrijgen. Welnu, dat klopt niet, want we kunnen Jezus Christus niet kopen, we kunnen de verlossing niet kopen, en zij zeggen: “Ach, we geven alles op wat we hebben en daarom verkrijgen we het.”

Welnu, kijken we naar Openbaring 21, want daar wordt de parel in de Schrift geïdentificeerd. Dit is het hoofdstuk over het nieuwe Jeruzalem, zoals u weet, en de engel heeft Johannes het visioen gegeven en hij beschrijft een deel ervan in vers 12:

“En zij had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen van de twaalf stammen der kinderen Israëls.” (Openbaring 21:12)

Dus de poorten naar het nieuwe Jeruzalem zijn de twaalf stammen van de kinderen Israëls. En dan in vers 21:

“En de twaalf poorten waren twaalf paarlen; elke poort was van een parel.” (Openbaring 21:21)

De ene parel is het hele huis van Israël. Dus de koopman moet, om te passen in de leer van verzoening en verlossing, Jezus Christus zijn, die alles wat Hij had verkocht en de parel van grote waarde gekocht heeft, waarbij de parel het hele huis van Israël is. En dat is wat we gedurende deze hele studie hebben gezien: Jezus Christus betaalde met Zijn eigen bloed en lichaam de verlossingsprijs voor de kinderen van Israël. Jezus kocht de parel van grote waarde.

De Eeuwige Hogepriester en de Verlossing

Nu lezen we ook Hebreeën 9:11 en 12:

“Maar Christus, gekomen zijnde een Hogepriester der toekomende goederen, is door de meerdere en volmaaktere tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van dit maaksel; noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eens ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende.” (Hebreeën 9:11–12)

Nu hoeven we niet verder lezen in Hebreeën, omdat ik ervan uitga dat jullie allemaal weten dat die brief gericht is aan de Israëlieten, omdat er staat: brief aan de Hebreeën. Als je bijvoorbeeld de hoofdstukken 7, 8 en 9 leest, besef je dat het voor niemand zin heeft, tenzij ze de wet kennen. Als Paulus dan uitlegt hoe Jezus de nieuwe hogepriester is, zou dat alleen zin hebben voor Israël, alleen voor de mensen die dit woord van God in hun positie hebben.

We gaan meteen door naar 1 Petrus 1, waar we de verzen 18 en 19 lezen:

“Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdele wandeling, die u van de vaderen overgeleverd is; maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam.” (1 Petrus 1:18–19)

Hij spreekt dus weer tot een aantal mensen en zegt hen dat zij zijn vrijgekocht met het bloed van Jezus. Aan wie schreef Petrus in het eerste hoofdstuk? We beginnen met:

“Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië, uitverkoren naar de voorkennis van God de Vader, in heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: genade en vrede zij u vermenigvuldigd.” (1 Petrus 1:1–2)

En dat was, zoals we weten, het gebied dat nu bekend staat als Turkije, in het Nieuwe Testament soms Azië genoemd, uitverkoren volgens de voorkennis van God de Vader, door de heiliging van de Geest tot gehoorzaamheid en besprenkeling met het bloed van Jezus Christus.

Hij noemt hen uitverkorenen in Jesaja 45:4, waar God zegt:

“Om Mijn knecht Jakobs wil, en Mijn uitverkorene Israëls, zo heb Ik u bij uw naam geroepen; Ik heb u een bijnaam gegeven, hoewel gij Mij niet kende.” (Jesaja 45:4)

In Ezechiël 37:28 lezen we:

“En de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, Die Israël heilige; als Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn in eeuwigheid.” (Ezechiël 37:28)

En natuurlijk lezen we in de vorige sessie dat het verzoenende bloed en de rituelen van de tabernakel bedoeld waren om Israël te heiligen.

Vers 3:

“Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden.” (1 Petrus 1:3)

Ons opnieuw verwekt, we zijn opnieuw geboren. Welnu, hoe kunnen we opnieuw worden verwekt als zonen van God en waarom zou Hij de term ‘opnieuw’ gebruiken, behalve dat de mensen aan wie Hij schrijft, ooit zonen van God waren?

We vinden dat door te lezen in Exodus 4, en ik denk dat we daar beter naar kunnen kijken, omdat het lijkt alsof maar heel weinig mensen weten dat sommige van deze passages in de Bijbel staan. Exodus 4 vers 21:

“En de HEERE zeide tot Mozes: Als gij wederkeert in Egypte, zie toe, dat gij doet voor Farao al de wonderen, die Ik in uw hand gegeven heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten trekken. Dan zult gij tot Farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. En Ik zeg tot u: Laat Mijn zoon gaan, dat hij Mij diene; en zo gij weigert hem te laten gaan, zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene, doden.” (Exodus 4:21–23)

Toen God Israël uit Egypte leidde, zei Hij: Israël is mijn zoon. In Hosea 11:1 verwijst de profeet hiernaar:

“Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad; en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen.” (Hosea 11:1)

Later, toen Jezus Christus was gekomen, zien we dat Petrus tegen de Israëlieten zegt, en hij moet tegen de Israëlieten hebben gesproken, dat God ons nu weer tot zonen heeft gemaakt. We waren zonen, we waren verstoten, maar nu zijn we verlost en weer tot zonen gemaakt.

Laten we meteen naar het tweede hoofdstuk van Petrus gaan voor aanvullend bewijs dat de mensen aan wie dit gericht is, Israëlieten waren. Vers 9:

“Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.” (1 Petrus 2:9)

Dit woord ‘geslacht’ komt van een Grieks woord dat schepping of oorsprong, soort of ras betekent. Letterlijk: “Gij zijt een uitverkoren ras.” En we zien dat Israël een uitverkoren ras was in Deuteronomium 10:15:

“Hoewel de HEERE alleen uw vaderen lust gehad heeft, die Hij heeft liefgehad; en Hij heeft hun zaad, dat na hen is, uitverkoren, u uit alle volken, gelijk het heden is.” (Deuteronomium 10:15)

Jesaja 41:8 zegt:

“Doch gij, Israël, Mijn knecht, gij, Jakob, dien Ik verkoren heb, zaad van Abraham, Mijn vriend.” (Jesaja 41:8)

En Psalm 135:4:

“Want de HEERE heeft Jakob voor Zich verkoren, Israël tot Zijn eigendom.” (Psalm 135:4)

Die uitdrukking ‘koninklijk priesterschap en een heilig volk, een volk dat zijn eigendom is’, is precies wat God Israël noemde vlak voordat Hij hun de wet gaf op de berg. Zij moesten een koninklijk priesterschap en een heilig volk zijn, een volk dat Zijn eigendom is.

Vers 10 van 1 Petrus 2:

“Gij, die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden.” (1 Petrus 2:10)

Als je het eerste hoofdstuk van Hosea leest, zul je zien dat toen God Israël verstootte in de Assyrische ballingschap, Hij heel duidelijk tegen hen zei dat zij nu niet Zijn volk zouden zijn, maar dat zij in de toekomst weer Zijn volk zouden worden. Petrus zegt dus: jullie waren niet Gods volk, maar nu is Jezus gekomen en zijn jullie weer Gods volk.

Wie waren dat? Hetzelfde volk, zoals we in Galaten lezen: het volk dat gekerstend zou worden, zou het Israël zijn. Dat kunt u trouwens ook lezen in Romeinen 9:25 en 26. Paulus citeerde dezelfde verzen uit Hosea om de mensen in Rome te bewijzen dat zij waren verstoten, maar nu weer tot God waren teruggebracht.

“Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal noemen Mijn volk, dat Mijn volk niet was; en de onbeminde, beminde. En het zal zijn, in de plaats waar tot hen gezegd was: Gij zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.” (Romeinen 9:25–26)

Vers 25 van 1 Petrus 2, nadat hij dit algemene idee van Jezus’ komst heeft afgerond:

“Want gij waart als dwalende schapen; maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen.” (1 Petrus 2:25)

Opnieuw dezelfde woordkeuze en betekenis van het woord, dezelfde term: jullie zijn een volk dat weg was, jullie waren ooit Gods volk, nu zijn jullie teruggekeerd naar God. Elk van deze brieven kan natuurlijk worden geverifieerd om hetzelfde te zeggen: elk van hen is geschreven aan de kinderen van Israël, en alleen letterlijk aan de kinderen van Israël. Dit waren de mensen die in slavernij hadden geleefd; de prijs was nu betaald en ze zouden vrij moeten zijn — maar dat zijn ze niet.

De Vervulling van de Verlossing en het Komende Koninkrijk

Ga met mij naar Lukas 24. Het is duidelijk dat Jezus de prijs heeft betaald. De vraag is waarom we 1900 jaar later Gods christelijke Israël nog steeds in slavernij zien, onder de vijanden van Christus en de vijanden van God.

Kijk naar Lukas 24. Ik zal slechts enkele verzen voorlezen. Ik zou het allemaal moeten voorlezen, maar u kent het verhaal. Jezus is gekruisigd en begraven en de vrouwen hebben het lege graf gezien, maar de discipelen weten er niets van of geloven het niet, althans nog niet.

Vers 13:

“En ziet, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een vlek, dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs. En zij spraken tezamen van al deze dingen, die er gebeurd waren. En het geschiedde, terwijl zij samenspraken, en elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf, bij hen komende, met hen ging. Maar hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.” (Lukas 24:13–16)

Zij weten dus niet dat zij met Jezus praten. Hij vroeg hun wat er gebeurd was en zij vroegen Hem: Hebt U niet gehoord dat de Christus ter dood is gebracht, enzovoort, en dan in vers 20:

“En hoe Hem overgeleverd hebben de overpriesters en onze oversten tot een oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben. En wij hoopten, dat Hij was, Die Israël verlossen zou; doch ook benevens dit is heden de derde dag, dat deze dingen geschied zijn.” (Lukas 24:20–21)

Deze mannen zijn in grote droefheid en ze zeggen: wij geloofden dat deze man, deze Jezus, degene was die Israël zou verlossen, maar nu is Hij dood en begraven. Drie dagen zijn verstreken. Jezus openbaarde Zich aan hen en verscheen vervolgens opnieuw aan alle discipelen.

In vers 44 lezen we:

“En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de wet van Mozes, en de profeten, en de psalmen.” (Lukas 24:44)

Jezus vertelt hun nu hetzelfde wat we tijdens de afgelopen sessies hebben bestudeerd: dat Jezus Christus deze dood moest ondergaan, het vergieten van bloed, de dood van Zijn lichaam, om Israël te verlossen. Nu legt Hij na Zijn opstanding uit dat het noodzakelijk was dat deze dingen gebeurden, dat Hij moest worden geofferd voor de verlossing en verzoening van de kinderen van Israël.

Vers 45:

“Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden.” (Lukas 24:45)

Jezus openbaarde toen aan deze Israëlitische discipelen hoe zij moesten begrijpen wat er precies was gebeurd en wat er zou gebeuren.

En Hij zei tot hen:

“Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage; En in Zijn naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. En gij zijt getuigen van deze dingen. En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.” (Lukas 24:46–49)

Jezus legde hun dus uit dat dit moest gebeuren en dat het doel was dat bekering en vergeving van zonden in Zijn naam onder alle volken gepredikt zouden worden.

Handelingen 1 geeft iets meer details over die leer van Jezus, dus sla dat maar eens open. Na de opstanding vinden we in vers 3 dat er gesproken wordt over Jezus en de apostelen:

“Welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang van hen gezien zijnde, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan.” (Handelingen 1:3)

Na veertig dagen hadden de discipelen slechts één vraag. Vers 6:

“Zij dan, die samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: Heere, zult Gij in dezen tijd aan Israël het Koninkrijk weder oprichten?” (Handelingen 1:6)

Deze discipelen zeiden: wij dachten dat dit de man was die Israël zou verlossen. Toen Jezus hun vertelde wie Hij was, wat Hij had gedaan en het doel daarvan, zeiden zij: “Oké, gaat U het Koninkrijk nu herstellen?”

Hierop antwoordde Jezus, net als in Lukas 24:

“Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijne getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judea, en Samaria, en tot aan het uiterste der aarde.” (Handelingen 1:7–8)

Met andere woorden, wat zei Jezus? Hij zei: het is waar dat Ik deze dingen moest doen om de wet te vervullen. De discipelen begrepen dat Jezus de verlossingswet had vervuld. Jezus had door Zijn vergoten bloed de verzoeningswet vervuld, en zij zeiden: “Oké, dat is nu allemaal geregeld. Hoe zit het met het Koninkrijk?” Jezus zei: “Nee, dat is niet aan jullie om te weten. Jullie taak is om eerst hier, dan in Samaria en vervolgens tot aan de uiteinden van de aarde van Mij te getuigen.”

Wat is dan dit tijdperk waarin we nu leven, nadat de verlossingsprijs is betaald en we nog steeds het Koninkrijk niet hebben? Welnu, heel eenvoudig gezegd is het het tijdperk of de tijd waarover Jezus sprak in Lukas 24:47, dat bekering en vergeving van zonden in Zijn naam onder alle volken gepredikt zouden worden, te beginnen in Jeruzalem.

Dit tijdperk zou letterlijk het tijdperk zijn van de prediking van Jezus Christus, aan wie wij in de brieven hebben gezien dat het huis van Israël is. Alle brieven zijn geschreven door mannen die toen gehoor gaven aan het gebod van Jezus Christus om Jezus te prediken aan de volken, aan de ethnos, en gedurende 1500 jaar predikten zij aan de Angelsaksische, Noordse en aanverwante volkeren.

1500 jaar lang gingen degenen die Christus volgden naar geen enkel ander ras op aarde behalve ons ras, en zelfs vandaag de dag proberen dwaze predikanten onder ons volk en bepaalde mannen ons onbewust te overtuigen dat we een universele prediking te doen hebben, dat we een universele religie hebben, en ze zamelen zoveel geld in als ze kunnen en proberen mensen te overtuigen om naar de andere volken van de aarde te gaan.

En wat is het resultaat? 95 procent van alle prediking van Jezus Christus wordt gepredikt in kerken waar Angelsaksische, Keltische, Germaanse en aanverwante volkeren in de kerkbanken zitten. God vervult dit tijdperk door te prediken tot het huis van Israël.

Het vreemde is natuurlijk dat een groot deel van het huis van Israël blijkbaar niet eens weet dat ze Israëlieten zijn, en toch komt het Woord uit, punt uit. Zij vertellen ons dat de Joden Israël zijn, maar Jezus zei tegen deze Israëlitische discipelen: jullie hebben verlossing gepredikt, jullie hebben verzoening gepredikt, jullie hebben vergeving van zonden gepredikt — en aan wie? Aan de mensen die onder de wet van Israël stonden, degenen onder het eerste verbond, degenen met wie het tweede verbond zou worden gesloten, zoals we vorige week in Hebreeën 8 hebben gelezen, en natuurlijk was het beloofd in Jeremia 31.

Al deze mannen begrepen uit dit nieuwe testament dat dit het tijdperk was van prediking aan Israël, en dat aan het einde van dit tijdperk de verlossing zou komen.

De Verlossing aan het Einde van het Tijdperk

Laten we gaan naar Lukas 21. Jezus Christus beantwoordt hier dezelfde vraag die in Mattheüs 24 werd beantwoord: wat zouden de tekenen zijn van het einde van dit tijdperk? En ik zou zeggen: het einde van het tijdperk van de prediking, letterlijk.

Hij gaf een aantal tekenen; we lezen alleen het laatste deel hier, vanaf vers 25:

“En er zullen tekenen zijn in de zon, en maan, en sterren; en op de aarde benauwdheid der volken, met radeloosheid, terwijl de zee en watergolven bruisen. En de mensen zullen bezwijken van vrees en verwachting der dingen, die over de wereld komen; want de krachten der hemelen zullen bewogen worden. En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk, met grote kracht en heerlijkheid. Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog, en heft uw hoofden opwaarts, daarom dat uw verlossing nabij is.” (Lukas 21:25–28)

En we hebben dit al genoeg meegemaakt om te weten dat verlossing letterlijk het betalen van de prijs of het losgeld is om mensen uit hun gebondenheid te bevrijden.

Lukas 1 is een profetie van de vader van Johannes de Doper, vers 68:

“Geloofd zij de Heere, de God Israëls, dat Hij bezocht heeft, en verlossing Zijns volks gemaakt heeft. En een hoorn der zaligheid ons heeft opgericht in het huis van David, Zijn knecht; gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn.” (Lukas 1:68–70)

Met andere woorden: deze Jezus is nu naar Israël gekomen, precies zoals de profeet had gezegd, en daarom is dat waarom Hij kwam:

“Om ons te verlossen van onze vijanden, en van de hand van allen, die ons haten; om barmhartigheid te doen aan onze vaderen, en Zijn heilig verbond te gedenken; en de eed, die Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft; dat Hij ons geven zou, dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens.” (Lukas 1:71–75)

Dat is wat de discipelen aan Jezus vroegen na de veertig dagen van prediking na Zijn opstanding: “Heer, herstelt U nu het Koninkrijk aan Israël?” Jezus zei in feite: “Nee, jullie hebben een taak te vervullen; jullie moeten een tijdlang prediken aan Israël en dan zal het Koninkrijk later komen.”

Dit uitzien naar onze verlossing is het uitzien naar onze bevrijding uit de handen van onze vijand. Dat verklaart waarom ons Israëlische volk de afgelopen 1900 jaar letterlijk van de ene slavernij in de andere is terechtgekomen. We zijn nooit echt vrij geweest onder Jezus Christus; als het niet een of ander groot religieus systeem was dat ons in slavernij hield, dan was het een ander volk of een andere macht — net zoals vandaag de dag in Amerika, waar de vreemdeling onze regering heeft overgenomen en ons in politieke en militaire slavernij heeft gebracht aan niet-Israëlitische volkeren.

Maar de prijs is betaald. Verlossing is — en laat me dat herhalen — het terugkopen van een Israëliet uit de slavernij onder een vreemde vijand, het verlossen van Israël uit de slavernij aan God. Verlossing is de wet; losgeld is de prijs die Jezus heeft betaald voor de verzoening.

Verzoening is het resultaat; het Koninkrijk zal het uiteindelijke doel zijn.

Wat we nu moeten blijven doen — laten we afsluiten met nog een passage uit de Schrift, Psalm 107.

“Oh, looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Dat de verlosten des HEEREN alzo zeggen, die Hij verlost heeft van de hand des wederparts; en die Hij verzameld heeft uit de landen, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee.” (Psalm 107:1–3)

Denk je niet dat het tijd is om verlossing te prediken aan Israël? Laat de verlosten van de HEERE dat zeggen. God heeft Zijn Israëlische volk hier op dit Noord-Amerikaanse continent verzameld. Hij heeft ons gevestigd in een groot volk. Wij zijn in slavernij, maar de laatste definitieve vernietiging van de vijanden van Israël is de volgende gebeurtenis in de geschiedenis, en dan zal Israël het Koninkrijk hebben dat betaald is met het bloed van Jezus, toen Hij de verzoeningsprijs betaalde voor onze verlossing.

“Dat de verlosten des HEEREN dat zeggen, die Hij verlost heeft uit de hand des wederparts.” (Psalm 107:2)

Blijf op de hoogte van de nieuwste blogseries

Abonneer op onze nieuwsbrief via e-mail of via onze RSS Feed. Je kunt op elk gewenst moment weer afmelden.

Nieuwste blogseries

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=