De zonde van Achan en het oordeel in de vallei van Achor
De profeet Hosea sprak over de vallei van Achor als een deur van hoop. Om die belofte te begrijpen, moeten we terug naar het zevende hoofdstuk van Jozua, waar het verhaal van Achan beschreven staat.
Jozua 7:1 “Maar de Israëlieten pleegden trouwbreuk met betrekking tot het verbannene; want Achan, de zoon van Carmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zerah, uit de stam Juda, nam iets van het verbannene. Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen de Israëlieten.”
Eén man, Achan, had zich vergrepen aan wat door God vervloekt was. Hij nam een Babylonisch kleed, zilver en goud, en verborg die in zijn tent. Zijn daad bracht Gods toorn niet alleen over zichzelf, maar over heel Israël. Toen het leger tegen het kleine stadje Ai streed, leden zij een nederlaag. De harten van het volk smolten van angst, en Jozua wierp zich wanhopig neer voor de ark.
Toen openbaarde God de oorzaak: Israël had gezondigd. Door de zonde van één man werd het hele volk getroffen. Achan werd voor Jozua gebracht en beleed zijn schuld.
Jozua 7:20–21 “Toen antwoordde Achan Jozua en zei: Voorwaar, ik heb tegen de HEERE, de God van Israël, gezondigd, en dit en dit heb ik gedaan: Ik zag onder de buit een kostbaar Babylonisch kleed, tweehonderd sikkels zilver en een staaf goud van vijftig sikkels gewicht; ik kreeg er begeerte naar en nam ze. Zie, ze zijn verborgen in de aarde binnen in mijn tent, en het zilver eronder.”
Het oordeel was streng. Achan werd met zijn gezin, zijn bezittingen en zijn vee naar de vallei gebracht. Daar stenigde het volk hem, en zijn lichaam werd met vuur verbrand.
Jozua 7:25–26 “En Jozua zei: Waarom hebt u ons in het ongeluk gestort? De HEERE zal u deze dag in het ongeluk storten. Toen stenigde heel Israël hem met stenen, en zij verbrandden hen met vuur, en zij overhoopten hen met stenen. Daarom gaf men die plaats de naam: de Vallei van Achor, tot op deze dag.”
De plaats van oordeel en dood kreeg een naam die eeuwenlang herinnerd werd: Achor, wat “ellende” betekent. En toch zei God later door Hosea dat deze vallei een deur van hoop zou worden. Oordeel zou worden omgekeerd in redding.
Israël onder de wet en Gods oordeel
De vallei van Achor werd een plaats van oordeel omdat Israël de wet van God kende. Achan was niet een vreemdeling of een vijand, maar een Israëliet. Hij wist wat God had verboden en handelde ertegenin. Daarom viel Gods toorn over hem en over het volk.
De Schrift laat dit principe steeds weer zien.
Psalm 147:19–20 “Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn verordeningen en Zijn bepalingen. Zo heeft Hij aan geen enkel ander volk gedaan; Zijn bepalingen, die kennen zij niet. Halleluja.”
God gaf Zijn wet alleen aan Israël. Daarom rekent Hij hun ongehoorzaamheid aan. Paulus schreef hetzelfde in zijn brief aan de Romeinen:
Romeinen 4:15 “De wet brengt immers toorn teweeg, want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding.”
Wie de wet niet heeft, wordt er niet om geoordeeld. Een vader straft niet de buurjongen, maar zijn eigen zoon die beter wist. Zo gaat het ook met God. Hij kastijdt Zijn volk omdat Hij hen Zijn wet, verordeningen en geboden heeft gegeven.
Amos 3:2 “U alleen heb Ik gekend van alle geslachten van de aarde; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over u bezoeken.”
Dat is een harde waarheid: omdat Israël de wet ontvangen heeft, is zij verantwoordelijk. Wanneer zij ongehoorzaam is, wordt zij gestraft. De volken rondom lijken soms te bloeien, ook al overtreden zij Gods geboden. Maar Israël, als uitverkoren volk, wordt geoordeeld.
Dit verklaart waarom mensen die Christus haten en Gods geboden verwerpen, soms voorspoed lijken te hebben. Zij worden niet geoordeeld zoals Israël geoordeeld wordt. Zij dienen zelfs vaak als werktuig in Gods hand om Israël te kastijden. Want God tuchtigt degenen die Hij liefheeft.
Daarom is de vallei van Achor niet slechts een verhaal van Achan. Het is een les voor heel Israël: ongehoorzaamheid brengt oordeel, omdat Israël geroepen is om Gods wet te bewaren.
Het goud, de verleiding en de geest van afgoderij
Achan nam niet alleen een Babylonisch kleed, maar ook zilver en goud. Wat voor hem een schat leek, was voor God een gruwel. Want goud en rijkdom waren vaak verbonden met afgoderij.
Toen Israël de woestijn doortrok, maakte het volk bij de Sinaï een gouden kalf. Zij riepen uit dat dit hun goden waren die hen uit Egypte hadden geleid. Het goud, dat zij bij zich droegen als geschenk van de Egyptenaren, werd tot een beeld van afgoderij.
Exodus 32:3–4 “Toen rukte heel het volk de gouden ringen die in hun oren waren, af en zij brachten die naar Aäron. Hij nam ze uit hun hand aan, bewerkte ze met een graveerstift en maakte er een gegoten kalf van. Toen zei men: Dit zijn uw goden, Israël, die u uit het land Egypte geleid hebben.”
Hetzelfde gebeurde later bij Jerobeam, die gouden kalveren opstelde in Dan en Bethel om het volk bij zich te houden en de tempel van Jeruzalem te ontwijken.
1 Koningen 12:28 “Daarom pleegde de koning overleg en maakte twee gouden kalveren. Hij zei tegen hen: Het is teveel voor u om naar Jeruzalem op te trekken; zie hier uw goden, Israël, die u uit het land Egypte geleid hebben.”
Het goud werd telkens weer een struikelblok. Wat door God als materiaal geschapen was, werd door mensen tot een afgod gemaakt. Het symbool van welvaart en macht veranderde in een teken van verraad.
Toen Achan goud verborg in zijn tent, nam hij dus niet zomaar edelmetaal. Hij haalde de geest van afgoderij binnen. Hetzelfde gold voor het Babylonische kleed dat hij begeerde. Hij verbond zich aan Babel en aan de macht van Esau, die zijn eerstgeboorterecht verkocht had en zijn hart aan de aarde had gegeven.
Daarom was zijn zonde zo ernstig. Het ging niet om de waarde van zilver of goud. Het ging om het hart dat afgoden verkoos boven gehoorzaamheid aan God.
Mattheüs 6:24 “Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen én de mammon.”
Achan diende de mammon. En in hem werd zichtbaar hoe gevaarlijk de begeerte naar goud is. Het brengt oordeel, niet alleen over de persoon, maar over het hele volk.
Edom, de vermenging en de vijandschap
De geschiedenis laat zien dat de vijandschap tussen Jakob en Esau zich niet beperkte tot een broederstrijd in de oudheid. De lijn van Edom bleef bestaan, en telkens opnieuw werd zij zichtbaar als tegenstander van Gods volk. Toen Jeruzalem viel, stond Edom ernaast en juichte. De profeten tekenden dit op en spraken Gods oordeel uit.
Obadja 1:10–11 “Vanwege het geweld aan uw broer Jakob zal schaamte u bedekken, en u zult voor eeuwig uitgeroeid worden. Op de dag dat u ernaast stond, op de dag dat vreemden zijn leger wegnamen, en vreemden zijn poort binnendrongen, en over Jeruzalem het lot wierpen, was ook u als één van hen.”
In de dagen van de Makkabeeën werden de Edomieten onderworpen en gedwongen zich te bekeren. Zij namen de gebruiken van Juda over, lieten zich besnijden en smolten uiterlijk samen met het volk. Maar hun geest bleef vijandig. Zo kwam het dat Herodes, een Idumeër, op de troon zat toen Jezus geboren werd. Hij was geen zoon van David, maar een afstammeling van Esau.
En in hem werd de vijandschap opnieuw zichtbaar. Herodes probeerde de Messias uit te roeien door de kinderen in Bethlehem te doden. Daarin klonk de oude haat van Esau door, die ooit gezworen had Jakob te doden.
De woorden van de profeten laten zien dat dit geen toeval was. De geest van Edom leefde voort in de vermenging met Juda. En toen Jezus de religieuze leiders van Zijn tijd aansprak, wees Hij hen erop dat hun afkomst niet lag in Abraham, maar dat zij de werken deden van een andere vader.
Johannes 8:44 “U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoordenaar van het begin af.”
Dat was geen loze beschuldiging. Het was een ontmaskering van de geest die zich vermengd had met Juda, maar die niet de geest van Abraham was. De geest van Edom stond daar tegenover Hem, verhuld in religieuze kleren, maar vijandig tegen de Messias.
Zo liep de lijn van Esau door in de geschiedenis: van de woede van de broer die zijn eerstgeboorterecht verloor, via Edom dat het volk Israël bestreed, tot Herodes en de leiders die Jezus verwierpen. En de profeten maakten duidelijk dat deze vijandschap tot het einde toe zichtbaar zou blijven, totdat God zelf Edom zou oordelen.
Ezechiël 35:15 “Zoals u zich verheugd hebt over het erfdeel van het huis van Israël, omdat het verwoest was, zo zal Ik met u doen. U zult een woestenij worden, Seïrberg, heel Edom! Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.”
Het oordeel over Edom en het herstel van Israël
De profeten spraken niet alleen over Israëls ballingschap, maar ook over de toekomst van Edom. Terwijl Israël, na kastijding en verstrooiing, opnieuw tot bruid genomen zou worden, wachtte Edom een ander lot: verwoesting zonder herstel.
Obadja 1:18 “Het huis van Jakob zal een vuur zijn, en het huis van Jozef een vlam; maar het huis van Ezau zal tot stoppels worden. Zij zullen tegen hen ontbranden en hen verteren, zodat er voor het huis van Ezau geen overlevende zal zijn. Want de HEERE heeft gesproken.”
De tegenstelling is scherp. Israël wordt verstrooid, maar verzameld. Verworpen, maar opnieuw aangenomen. Oordeel, maar daarna herstel. Edom daarentegen wordt geoordeeld zonder dat er een belofte van vernieuwing volgt. Zijn vreugde over Israëls val keert zich tegen hemzelf.
Ezechiël 35:15 “Zoals u zich verheugd hebt over het erfdeel van het huis van Israël, omdat het verwoest was, zo zal Ik met u doen. U zult een woestenij worden, Seïrberg, heel Edom. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.”
Terwijl Edom tot stof en as wordt, klinkt voor Israël een ander woord:
Hosea 2:23 “Ik zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama, en tot Lo-Ammi zal Ik zeggen: U bent Mijn volk. En zij zullen zeggen: U bent mijn God.”
De namen die eerst oordeel betekenden, veranderen in belofte. Waar “geen ontferming” was, komt genade. Waar “niet mijn volk” werd uitgesproken, klinkt opnieuw: mijn volk. Daarin ligt de deur van hoop die God in de vallei van Achor opent.
De vijandschap van Esau wordt tenietgedaan, maar de trouw van God aan Jakob blijft eeuwig. Het verbond dat Hij met Abraham sloot, blijft de rode draad. Zelfs als Zijn volk ontrouw is, blijft Hij trouw. Zelfs als zij overspel plegen, blijft Hij roepen: “Keer terug, want Ik ben genadig.”
De eeuwige bruiloft en Gods onwankelbare trouw
Het huwelijk dat verbroken leek, wordt door God zelf vernieuwd. Israël, dat een scheidbrief ontvangen had, wordt opnieuw geroepen. Niet meer op basis van een verbond dat door mensen verbroken kan worden, maar op basis van Gods eigen trouw en genade.
Hosea 2:19–20 “Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen. Ik zal u tot Mijn bruid nemen in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhartigheid. Ik zal u in trouw tot Mijn bruid nemen, en u zult de HEERE kennen.”
Wat een omkering. Daar waar overspel en ontrouw waren, spreekt God woorden van liefde en herstel. Daar waar Israël als Lo-Ammi, niet mijn volk, genoemd werd, klinkt nu weer: u bent mijn volk. Daar waar geen ontferming was, is nu overvloedige genade.
Hosea 2:23 “Ik zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama, en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: U bent Mijn volk. En zij zullen zeggen: U bent mijn God.”
In deze woorden wordt de diepste belofte zichtbaar: wederzijdse erkenning. God zegt: u bent mijn volk. En het volk antwoordt: u bent mijn God. Daarin ligt de vervulling van het verbond, de herstelde relatie tussen de Bruidegom en Zijn bruid.
Het oordeel was zwaar, maar het had een doel. De kastijding was diep, maar zij leidde naar herstel. De vallei van Achor, plaats van ellende, werd een deur van hoop. En de toekomst is een eeuwige bruiloft, een koninkrijk van gerechtigheid en vrede onder het ene Hoofd, de Messias, de Zoon van David.