Blogserie

Home / serie / Geef de duivel zijn verdiende loon – Deel 3

< Terug naar blogoverzicht

Rubrieken

Algemeen

Duivel & Satan

Israël

Geschiedenis & Oorsprong

Nieuws

Joden & Edom

Kerkhoaxes

Wetten

Geef de duivel zijn verdiende loon – Deel 3

Gemeenschappelijke overtuigingen over de duivel

Aan het begin van deze studie lazen we over de dief aan het kruis. Laten we dat nog eens lezen, want ik wil dat je het in gedachten houdt als we andere Schriftgedeelten over de duivel, Satan, en de slang bestuderen:

“Een der gehangen misdadigers lasterde Hem: Zijt Gij niet de Christus? Red Uzelf en ons! Maar de andere antwoordde en zeide, hem bestraffende: Vreest zelfs gij God niet, nu gij hetzelfde vonnis ontvangen hebt? En wij terecht, want wij ontvangen vergelding, naar wat wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.” Lucas 23:39-41

De dief zei dus dat zijn eigen slechtheid zijn probleem had veroorzaakt. Hij zei niet dat de duivel het had veroorzaakt. Hij ontving de “verschuldigde” beloning voor zijn daden. Met andere woorden, de dood was hem rechtvaardig verschuldigd. De dief gaf geen “verdiende loon” aan de duivel, maar eiste het allemaal voor zichzelf op.

De meeste belijdende christelijke kerken zeggen dat de duivel, of Satan, een levend wezen is dat eigen gedachten en macht heeft. Zij leren dat hij veel mensen beïnvloedt om slechte daden te doen of om slechte gedachten te hebben.

Het volgende is een citaat van Cruden (van Cruden’s Concordance) waarin hij beschrijft wat hij “de duivel of Satan” noemt:

“Een zeer boosaardige engel, de onverbiddelijke vijand en verleider van het menselijk ras, dodelijk in zijn boosaardigheid, verrassend subtiel, in het bezit van een kracht superieur aan de onze, met een machtig aantal vorsten en machten onder zijn bevel, zwerft hij rond, vol woede, als een brullende leeuw, zoekend om ons te verleiden, te verraden, te vernietigen, om ons te betrekken in schuld en boosaardigheid. In één woord, hij is een vijand van God en de mens, en doet zijn uiterste best om God van Zijn heerlijkheid en de mensen van hun ziel te beroven”.

In een paar korte woorden vat dit samen wat de meeste “fundamentalistische” predikers over de duivel zouden zeggen. Cruden zegt verder:

“Het gangbare geloof kent zoiets als alwetendheid toe aan het kwade wezen dat zo beschreven wordt. Hij wordt beschouwd als universeel aan het werk, zowel actief in Engeland en Amerika, als in alle andere delen van de wereld op hetzelfde moment, en zijn verleidelijke kunsten uitoefenend in miljoenen harten tegelijk. Men gelooft ook dat hij in zekere zin almachtig is, dat hij zijn bevelen uitvoert met een macht die boven de natuur staat, en dat hij zeker meer succes heeft dan God in de onderlinge strijd om menselijke zielen, aangezien de hel volgens de overlevering een veel groter deel van de bewoners van de aarde ontvangt dan hun weg naar de hemelse stad vindt.”

Ik denk dat u het met me eens zult zijn dat het bovenstaande een algemene verklaring is van het geloof van de fundamentalistische kerken. Zij geloven dat, in deze strijd tussen de duivel en God, de duivel in het verleden de overwinnaar is geweest, en dat momenteel is: de succesvolle, omdat hij meer mensen of meer zielen heeft opgeëist dan God heeft gedaan.

Bij het lezen door het Nieuwe Testament was onze duivel eerst iets dat inwerkte op individuele Christenen en dan, Lo and behold, tegen de tijd dat we het Boek Openbaring bereikten, was hij naties, koninkrijken, en aardse machten geworden. Toen wij over de duivel lazen in het laatste deel van het Nieuwe Testament, ontdekten wij dat de beschrijving niet paste bij iets anders dat wij in het eerste deel hadden gelezen. Er leek een enorme tegenstrijdigheid te zijn. Ook is er een zekere tegenstrijdigheid tussen wat de Bijbel leert en wat de kerken onderwijzen, volgens wat ik zojuist citeerde van Mr. Cruden.

We kunnen de beschrijvingen in Openbaring, hoofdstukken 12, 13 en 17, niet gebruiken voor wat algemeen als “de duivel” wordt beschouwd. Hier wordt hij beschreven als naties, koninkrijken en wereldmachten. Dat wil niet zeggen dat deze machten niets met de duivel te maken hebben, maar ze zijn niet de duivel zelf. Naties en koninkrijken zijn samengesteld uit vele mensen en aardse machten. Zij kunnen niet beschreven worden als een engelachtig of bovennatuurlijk wezen.

Het woord “Diabolos”

Laten we Openbaring 20 lezen om te proberen “de duivel” van de kerken te vinden.

“En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moest hij voor een korte tijd worden losgelaten.” Openbaring 20:1-3

De term “duivel” wordt gebruikt in vers twee, en opnieuw in vers tien van Openbaring 20.

Het Griekse woord is “diabolos.”

Volgens Strong’s Concordance betekent het “verrader” (niet verleider maar verrader), “valse aanklager, lasteraar of duivel”. In het Boek Handelingen, in alle brieven en in Openbaring, telkens als je het woord “duivel” leest, komt het van het Griekse woord “diabolos”. In 2 Timoteüs, wordt het woord “diabolos” gebruikt, maar het wordt niet vertaald met “duivel.”

“Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede,” 2 Timotheüs 3:1-3

De twee woorden “valse beschuldigers” zijn vertaald van het woord “diabolos”. Als de vertalers consequent waren geweest, zou “valse beschuldigers” vertaald zijn met “duivels”. Dan zou vers twee hebben betekend dat de mensen duivels (diabolos) zijn.

Maar de duivel, of duivels, werden niet verondersteld menselijk te zijn! Toch zegt Paulus dat in de laatste dagen stervelingen “diabolos” zullen zijn. Dit is hetzelfde woord dat gebruikt wordt in Openbaring, hoofdstuk 2 en 20, en in alle brieven. Om de vrouwen niet te vergeten, laten we lezen wat er staat in hoofdstuk twee van Titus:

“Maar gij, kom uit voor hetgeen met de gezonde leer strookt. Oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde en de volharding. Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet kwaadsprekend, niet verslaafd aan veel wijn, in het goede onderrichtende” Titus 2:1-3

Paulus zegt dat vrouwen vermaand moeten worden om geen duivels te zijn. Het lijkt er dus op dat Paulus dacht dat mannen en vrouwen “diabolos” of “duivels” konden zijn. Het woord “slang” in Openbaring 20 komt van ditzelfde Griekse woord: “diabolos”, dat geen betekenis geeft van onsterfelijkheid of eeuwig leven, of enige engelen- of geestenaard aan de slang, als zodanig. Het betekent gewoon “valse aanklager” of “lasteraar”. De slang is geen engelachtig wezen, wanneer hij gedefinieerd wordt met het woord “duivel”, omdat zowel mannen als vrouwen duivels kunnen zijn.

“Sawtawn:” Tegenstander – Niet Gevallen Engel

Hoe zit het met het woord “Satan?” De slang in Openbaring 20 wordt met de titel “Satan” aangeduid. Dat is iets eenvoudiger te begrijpen, want in elk geval waar het woord “Satan” in het Nieuwe Testament voorkomt, komt het van een Grieks woord dat wordt uitgesproken als “satanas.” In het Oude Testament komt het telkens van hetzelfde Hebreeuwse woord dat wordt uitgesproken als “sawtawn”. Dit is wat Strong’s Concordance zegt over het Griekse woord “satanas:”

  • Van Chaldeeuwse oorsprong, de aanklager, of de “duivel.”

Strong’s zegt dit over het Hebreeuwse woord “sawtawn:”

  • Tegenstander, tegenstander, Satan. Van een iets andere wortel “sawtan,” wat aanvallen, beschuldigen, een tegenstander zijn, of weerstand bieden betekent.

Dus, het woord “Satan” in het oorspronkelijke Grieks en Hebreeuws, zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe, komt van hetzelfde woord. Het is een woord van Chaldeeuwse oorsprong dat door de Hebreeërs werd getranslateerd en door de Grieken ongewijzigd werd opgepikt.

Het betekent “aanklager”, “tegenstander”, of het betekent “doen wat een aanklager, een tegenstander of een tegenstander doet”.

Laat me dit aantonen aan de hand van het gebruik van “Satan” in het Oude Testament. In Numeri 22, heeft Balak Balaam ingehuurd om tegen Israël te profeteren.

Er is een andere leer over de duivel, die ontkent dat een dergelijk schepsel bestaat. De meesten die deze leer geloven, ontkennen ook dat de Almachtige God bestaat. Sommigen noemen zichzelf Atheïsten of Evolutionisten en zij beweren dat de natuurlijke wereld, die wij zien, alles is wat bestaat. Zij zeggen dat deze op de een of andere manier is ontstaan; wij weten niet precies hoe, maar dat zij is geëvolueerd tot wat wij vandaag zien zonder dat er een kracht van buitenaf op heeft ingewerkt.

Aan de andere kant geloven sommigen in een bovennatuurlijke Duivel aan wie zij ALLE macht hebben toegeschreven. Zij prijzen hem en worden duivel- of satanaanbidders. Deze mensen beweren dat zij voordelen ontvangen, of hun verlangens krijgen, van de duivel. Zij hebben in feite een godsdienst bedacht (die wij “duivelsaanbidding” zouden noemen), waarbij zij “de duivel” loven met uitsluiting van God.

Christenen wordt opgedragen geen plaats aan de duivel te geven. Zij moeten de hele wapenrusting van God aantrekken om stand te houden tegen de duivel. Christenen worden gewaarschuwd dat zij soms gevangenen van de duivel kunnen zijn. De duivel heeft de macht van de dood, maar Jezus heeft die macht vernietigd. De duivel zal vluchten als je hem weerstaat. Hij wordt vergeleken met een leeuw, die mensen verslindt. Johannes schreef: “Allen die gezondigd hebben, zijn van de duivel.” Jezus werd openbaar gemaakt om de werken van de duivel te vernietigen.

In Openbaring vinden we dat de duivel christenen in de gevangenis kan stoppen. Wanneer we de verwijzingen naar de duivel in volgorde lezen, uit het Nieuwe Testament, komen we een beest tegen dat een “draak”, een “slang” en ook “de duivel” (met een hoofdletter) wordt genoemd. Dit beest bleek, wat alleen maar beschreven kon worden als grote wereldmachten, naties en koninkrijken, want het beest, dat ook wel de duivel wordt genoemd, had zeven koppen en tien horens en die koppen en horens werden beschreven als naties en. koninkrijken.

Hier wordt het woord “sawtawn” gebruikt en het wordt vertaald met “tegenstander:”

“God nu kwam tot Bileam des nachts en zeide tot hem: Nu die mannen gekomen zijn om u te ontbieden, sta op, ga met hen mede, maar alleen het woord, dat Ik tot u spreken zal, zult gij volbrengen. Toen stond Bileam des morgens op, zadelde zijn ezelin en ging met de vorsten van Moab mee. Maar de toorn Gods ontbrandde, toen hij ging, en de Engel des HEREN stelde zich op de weg als zijn tegenstander(duivel); Bileam reed op zijn ezelin en had twee zijner dienaren bij zich.” Numeri 22:20-22

Hier hebben we een engel des Heren die een “satan” of een “tegenstander” is tegen deze man. De Hebreeuwse tekst zegt dat de engel des Heren, letterlijk, “een satan” was.

In hoofdstuk 19 van 2 Samuël is David in een twistgesprek met zijn eigen mannen. Een man die David eerder had belasterd, kwam hem om vergiffenis vragen. David’s mannen zeiden dat David de man moest doden omdat hij de gezalfde van de Heer had vervloekt. David antwoordde:

“Maar David zeide: Wat heb ik met u te doen, zonen van Seruja, dat gij thans mijn tegenstanders zijt? Zou heden iemand in Israel ter dood gebracht worden? Ik weet immers, dat ik heden weer koning over Israel ben.” 2 Samuël 19:22

David sprak tot de officieren in zijn eigen leger en vroeg hen waarom zij “sawtawns” of “satans” tegen hem waren.

Hier is nog een passage die de term “tegenstander” gebruikt:

“Chiram nu, de koning van Tyrus, zond zijn dienaren naar Salomo, omdat hij gehoord had, dat men hem tot koning gezalfd had in de plaats van zijn vader, want Chiram was altijd met David zeer bevriend geweest. En Salomo liet aan Chiram zeggen: Gij weet, dat mijn vader David niet in staat was voor de naam van de HERE, zijn God, een huis te bouwen wegens de oorlog, die zij van alle kanten tegen hem voerden, totdat de HERE hen onder zijn voetzolen gelegd had. En nu heeft de HERE, mijn God, mij rust gegeven allerwegen: er is geen tegenstander en generlei onheil.” 1 Koningen 5:1-4

Het woord “tegenstander” komt van “sawtawn”. Salomo zei tegen Hiram: “God heeft mij aan alle kanten rust gegeven, zodat er noch Satan, noch kwaad is.” Salomo zegt dat er toen geen satan was. Er was geen “satan” omdat het woord “satan” in het Chaldeeuws, Hebreeuws en Grieks “tegenstander” of “tegenstrever” betekent. Salomo zei dat hij geen tegenstander had; hij had vrede. Dit woord “sawtawn” wordt 19 keer in het Oude Testament vertaald met “Satan”. Het komt één keer voor in I Kronieken, 14 keer in Job, één keer in Psalmen en drie keer in Zacharia. De andere 13 keer dat het woord “sawtawn” voorkomt, wordt het vertaald met “tegenstander”. Het wordt dus 19 keer vertaald naar “Satan” en het wordt 12 keer vertaald naar “tegenstander”. Tegenstander is de letterlijke betekenis van het woord in alle drie de talen – Chaldeeuws, Hebreeuws, en Grieks.

Ik denk dat we nog een paar passages moeten lezen waar “sawtawn” vertaald wordt met “tegenstander”. In 1 Koningen 11, tegen het einde van zijn regering, lezen we dat Salomo gezondigd heeft tegen God:

“Derhalve werd de HERE vertoornd op Salomo, omdat zijn hart zich afgewend had van de HERE, de God van Israel, die hem tweemaal verschenen was, en die hem te dezer zake geboden had geen andere goden na te lopen; maar hij had niet in acht genomen wat de HERE geboden had. Toen zeide de HERE tot Salomo: Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht geven. Maar bij uw leven zal Ik dat niet doen, ter wille van uw vader David; uit de hand van uw zoon zal Ik het afscheuren. Evenwel zal Ik niet het gehele koninkrijk afscheuren, een stam zal Ik aan uw zoon geven ter wille van mijn knecht David en ter wille van Jeruzalem, dat Ik verkoren heb.” 1 Koningen 11:9-13

God vertelt Salomo wat Hij gaat doen vanwege Salomo’s zonde.

“En de HERE deed een tegenstander tegen Salomo opstaan, de Edomiet Hadad; deze was van het koninklijk geslacht in Edom.” 1 Koningen 11:14

De Here wekte een satan op. Wie was deze satan? Hij was niet alleen een man, maar hij heette ook zo: “Hadad.” Hij was een sterfelijk man uit Edom.

“God deed nog een tegenstander tegen hem opstaan, Rezon, de zoon van Eljada, die zijn heer Hadadezer, de koning van Soba, ontvlucht was.” 1 Koningen 11:23

Dus, hier is een andere satan, die een sterveling is, en zijn naam staat in de Bijbel.

“En hij was een tegenstander van Israel zolang Salomo leefde, nog afgezien van het kwaad dat Hadad deed. Hij had een afschuw van Israel en was koning over Aram.” 1 Koningen 11:25

David gebruikte het woord “sawtawn” ook in Psalm 38:

“Mijn vijanden echter leven, zij zijn machtig, talrijk zijn zij, die mij trouweloos haten, zij, die mij kwaad voor goed vergelden en mij wederstaan, omdat ik het goede najaag.” Psalmen 38:19-20

“Tegenstanders” is hier meervoud gemaakt door de vertalers. In de oorspronkelijke tekst is het woord “sawtawn,” het kan zowel in enkelvoud als meervoud gebruikt worden. De vertalers hebben er meervoud van gemaakt vanwege Davids gebruik van het meervoud “zij”. Hij had meer dan één tegenstander en zij waren “satans:” Als de vertalers consequent waren geweest, zouden zij “sawtawn” hebben vertaald in “Satan.”

Twee andere plaatsen waar “sawtawn” vertaald is met “tegenstanders”, staan in Psalm 71 en Psalm 109:

“O God, wees niet verre van mij; mijn God, haast U mij ter hulpe. Laten beschaamd worden en vergaan, wie mijn leven belagen; in schande en smaad zich hullen, wie mijn onheil zoeken.” Psalmen 71:12-13

“Voor de koorleider. Van David. Een psalm. (109-2) O God, die ik loof, zwijg niet, want een goddeloze en bedrieglijke mond hebben zij tegen mij opengedaan; zij spreken tegen mij met een leugentong, met woorden van haat omringen zij mij en zij bestrijden mij zonder oorzaak; tot loon voor mijn liefde weerstaan zij mij, maar ik ben een en al gebed” Psalmen 109:1-4

David’s tegenstanders waren geen bovennatuurlijke, engelachtige wezens. Maar, het waren “satans.”

“zij laden kwaad op mij in plaats van goed, en haat tot loon voor mijn liefde. Stel een goddeloze als rechter over hem, een aanklager sta aan zijn rechterhand” Psalmen 109:5-6

“Satan,” in vers vijf, is hetzelfde woord dat vertaald is met “tegenstanders” in vers vier. Hier is het vertaald in het woord “Satan”: “laat Satan aan zijn rechterhand staan.” Als u daar even over na wilt denken. David bidt niet dat God “Satan”, de duivel van de kerken, aan de rechterhand van zijn vijand zal zetten, maar dat God één van hun eigen tegenstanders daar zal zetten. Dit is verwarrend vanwege de vertaling van hetzelfde woord op twee verschillende manieren in dezelfde tekst.

“Dit zij van de HERE het loon van mijn belagers, en van hen die kwaad tegen mij spreken.” Psalm 109:20

“Dat mijn belagers(tegenstanders in het Hebreeuws) met smaad bekleed worden, en zich in hun schande hullen als in een mantel.” Psalm 109:29

Opnieuw gebruikte David “tegenstanders” of “satans” als een woord dat “menselijke vijanden” betekende. Je kunt van deze “sawtawn,” of “satan” in geen van de passages die we tot nu toe hebben gelezen een eeuwig levend, engelachtig, bovennatuurlijk wezen maken. In feite, op sommige plaatsen, is hij een specifiek menselijk wezen en wordt hij genoemd.

In elk geval waar het oorspronkelijke woord “sawtawn” is gebruikt, tot nu toe, kunnen we het niet gebruiken voor iets anders dan sterfelijke menselijke wezens.

“Sawtawn” in Job

Zoals ik al eerder zei, van de 19 keer dat het woord “sawtawn” wordt vertaald als “Satan”, komen er 14 voor in Job. We zullen die 14 passages moeten lezen om te begrijpen wie of wat al Job’s moeilijkheden veroorzaakte. In de moderne kerken is het gebruikelijk te leren dat deze gevallen engel, dit bovennatuurlijke, engelachtige wezen, “Satan” genoemd, verantwoordelijk was.

“Er was in het land Us een man, wiens naam was Job, en die man was vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. Hem werden zeven zonen en drie dochters geboren. Zijn bezit bestond uit zevenduizend stuks kleinvee, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een zeer grote slavenstoet, zodat deze man de rijkste was van alle bewoners van het Oosten. Zijn zonen nu plachten een feestmaal aan te richten, ieder op zijn beurt in eigen huis, en nodigden dan hun drie zusters uit met hen te eten en te drinken. Telkens wanneer de dagen van het feestmaal om waren, ontbood Job hen en heiligde hen; hij stond dan des morgens vroeg op en bracht voor ieder van hen een brandoffer, want Job dacht: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en in hun hart God vaarwel gezegd. Zo deed Job altoos weer.” Job 1:1-5

Wij hebben in het begin vastgesteld, dat Job zeer rijk is, hij heeft vele zonen en dochters, en hij is een godvrezend man, die God loofde om al zijn bezittingen en al zijn kinderen.

“Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan.” Job 1:6

De kantlijn in mijn Bijbel, en in vele Bijbels, heeft eigenlijk de woorden “de ‘tegenstander’ kwam, ook, onder hen,” omdat het hetzelfde woord is “sawtawn.” Alleen hier is het een hoofdletter en geschreven als “Satan.”

“En de HERE zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de HERE: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de HERE tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En de satan antwoordde de HERE: Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn bezit is zeer toegenomen in het land.” Job 1:7-10

Dit schepsel, wie en wat hij ook is, zegt dat Job God vreest en Hem eer geeft omdat God hem gezegend heeft. God heeft hem al deze dingen gegeven en beschermt hem.

“Strek daarentegen uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen! En de HERE zeide tot de satan: Zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de satan van des HEREN aangezicht heen.” Job 1:11-12

Als je verder leest, ontdek je dat Job zijn ossen, ezels, schapen, knechten, kamelen, en zelfs zijn zonen en dochters verloor. De kerken zeggen dat dit werd gedaan door een groot, engelachtig, kwaadaardig, boosaardig wezen dat alle andere mensen op aarde verleidt en kwaad brengt.

Nadat Job alles verloren had, lezen we:

In dit alles heeft Job niet gezondigd, noch heeft hij God dwaas beschuldigd. Job 1:22

“Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de HERE te stellen. En de HERE zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de HERE: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de HERE tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten.” Job 2:1-3

Dus, zelfs na zijn rampspoed was Job nog steeds trouw aan God. Nu zegt God tegen Satan: “Zie, ondanks alles wat er gebeurt, vreest Job Mij nog steeds en schuwt het kwade.”

“Maar de satan antwoordde de HERE: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Strek daarentegen uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen! En de HERE zeide tot de satan: Zie, hij zij in uw macht; alleen, spaar zijn leven. Toen ging de satan van des HEREN aangezicht heen, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe. En hij nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij neerzat in de as.” Job 2:4-8

Job was op dit punt zo ziek dat zijn vrouw zei:

Vervloekt gij God, en sterft. Job 2:9

De vrouw van Job gaf het op. Job had alles verloren wat hij had. Hij was nu in ziekte en pijn en mogelijk in angst voor zijn eigen leven. Op dit punt hebben bijna alle fundamentalisten zonder uitzondering een boosaardig engelenwezen, genaamd “Satan” (“sawtawn” in de oorspronkelijke Chaldeeuwse taal), ervan beschuldigd Job dit alles te hebben aangedaan. Maar, misschien hebt u vers drie van hoofdstuk twee gemist, waar God spreekt en Hij over Job zegt: “en nog houdt hij vast aan zijn integriteit, hoewel Gij Mij tegen hem hebt bewogen, om hem zonder oorzaak te verderven.”

Wie deed de vernietiging? God zei dat HIJ het deed.

Nadat deze bijkomende rampen zich hadden voorgedaan en, blijkbaar, na dagen van gesprekken met vrienden die zogenaamd kwamen om hem te troosten, maar die niet veel troost boden, zegt Job tegen zijn vrienden:

“Hoelang nog zult gij mijn ziel grieven en mij met woorden verbrijzelen? Reeds tienmaal hebt gij mij gesmaad; gij schaamt u niet mij te kwellen. Heb ik dan werkelijk gedwaald, woont de dwaling bij mij? Indien gij werkelijk een hoge toon tegen mij wilt aanslaan, levert mij dan het bewijs voor mijn schande.” Job 19:2-5

Als u het Boek Job kent, weet u dat deze mannen tegen Job hadden gezegd dat hij gezondigd moest hebben. Zij vertelden Job dat hij iets verkeerds had gedaan, en dat hij daarom al deze rampen had moeten doorstaan. Dus Job berispte hen:

“Erkent toch, dat God mij onrecht gedaan heeft en zijn net over mij heeft heengeworpen. Zie, ik schreeuw: Geweld! Maar ik krijg geen antwoord. Ik roep om hulp, maar er is geen recht. Mijn weg heeft Hij toegemuurd, zodat ik niet verder kan, en op mijn paden spreidt Hij duisternis. Mijn eer heeft Hij mij ontroofd, de kroon van mijn hoofd weggenomen. Hij heeft mij aan alle kanten afgebroken, zodat ik verga, en mijn hoop als een boom uitgerukt. Hij heeft zijn toorn tegen mij doen ontbranden en mij als zijn vijand beschouwd. Als een man komen zijn benden aan, zij banen zich een weg tegen mij en legeren zich rondom mijn tent. Mijn broeders heeft Hij van mij verwijderd, en mijn kennissen zijn mij geheel vreemd geworden.” Job 19:6-13

Van wie zegt Job dat hij al deze rampen heeft veroorzaakt? Job zegt dat God het heeft gedaan. Hij probeert deze mannen erop te wijzen dat het niet noodzakelijkerwijs een zonde van hemzelf was, maar dat zij moeten begrijpen dat God het heeft gedaan. Job zegt:

“Ontfermt u, ontfermt u mijner, gij mijn vrienden, want Gods hand heeft mij getroffen.” Job 19:21

In het laatste hoofdstuk van Job, nadat God tot hem gesproken heeft, antwoordt Job:

“Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen uwer plannen wordt verijdeld. ‘Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?’ Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep. ‘Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij onderricht’ Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as.” Job 42:2-6

Ook al had Job zijn vrienden berispt en hun gezegd dat hij niet gezondigd had, toch zei hij: God, ik besef wat ik ben, ik besef wat U bent, U kunt alle dingen doen, daarom heb ik berouw. Dan spreekt God tot de andere mannen:

“Nadat de HERE deze woorden tot Job gesproken had, sprak de HERE tot de Temaniet Elifaz: Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw beide vrienden, want gij hebt niet recht van Mij gesproken zoals mijn knecht Job. Welnu, neemt zeven stieren en zeven rammen en gaat naar mijn knecht Job en brengt ze voor u tot een brandoffer, en mijn knecht Job moge voor u bidden, want slechts hem zal Ik ter wille zijn, zodat Ik u niet iets kwaads aandoe, omdat gij niet recht van Mij gesproken hebt zoals mijn knecht Job.” Job 42:7-8

God zegt dat Job recht gesproken heeft. Hij zegt dan tegen Jobs vrienden dat zij een brandoffer moeten brengen, omdat, zoals Hij zegt in vers acht: “gij van Mij niet gesproken hebt hetgeen recht is, gelijk mijn knecht Job.” Deze mannen brachten een offer omdat God hen dat had opgedragen, zoals we zien in de volgende passage:

“Toen gingen de Temaniet Elifaz, de Suchiet Bildad en de Naamatiet Sofar heen en deden zoals de HERE tot hen gesproken had. En de HERE was Job ter wille. En de HERE bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had, en de HERE gaf Job het dubbele van al wat hij bezeten had. Toen kwamen al zijn broeders en zusters en al zijn vroegere bekenden tot hem en aten met hem in zijn huis. Zij beklaagden en troostten hem over al het onheil dat de HERE over hem gebracht had, en schonken hem ieder een geldstuk en een gouden ring. En de HERE zegende het verdere leven van Job meer dan het vroegere; hij verkreeg veertienduizend stuks kleinvee en zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Hij kreeg zeven zonen en drie dochters;” Job 42:9-13

Waarom gaf God Job al deze zegeningen? Ze werden gegeven om datgene te vervangen wat de Almachtige God van Job had genomen. Het Boek Job is zeer specifiek. De mensen die uiteindelijk kwamen om Job te troosten, realiseerden zich dat alles wat Job was overkomen, was gedaan door God Almachtig.

Ik heb niet heel Job geciteerd, maar ik heb elke plaats geciteerd waar het woord “Satan” voorkomt in Job. Ik daag je uit om ook maar een deel van die verwijzingen te gebruiken om te concluderen dat “satan” een soort van eeuwig levend wezen is dat macht heeft die bijna gelijk is aan God. Als we de oorspronkelijke betekenis van het woord nemen, komen we uit op het woord “tegenstander”. Deze tegenstander kan niets anders geweest zijn dan een andere zoon van God, een man van het Adamische ras, die met de rest van de mensen voor God kwam en God provoceerde om Job op de proef te stellen. Het was God die de rampspoed bracht. Er is geen aanwijzing dat de Satan van Job enige bovennatuurlijke krachten had, van welke aard dan ook. Het was God die de dingen deed die de natuur te boven gingen.

We zullen moeten geloven wat Jesaja schreef:

“Ik ben de HERE en er is geen ander; buiten Mij is er geen God. Ik gordde u, hoewel gij Mij niet kendet, opdat men het wete waar de zon opgaat en waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niemand is; Ik ben de HERE, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de HERE, doe dit alles.” Jesaja 45:5-7

“Sawtawn” is niet de Satan van de kerken van vandaag

Laten we eens kijken naar de andere vijf keren in het Oude Testament dat “sawtawn” wordt vertaald in “Satan.”

“Satan keerde zich tegen Israel en zette David aan, Israel te tellen. Toen zeide David tot Joab en tot de oversten van het volk: Gaat Israel tellen van Berseba tot Dan, en brengt mij de uitslag, opdat ik het getal wete.” 1 Kronieken 21:1-2

David telde de kinderen van Israël. Dit was de reactie van God:

“Maar deze zaak was kwaad in Gods ogen, en Hij sloeg Israel. Toen zeide David tot God: Ik heb zwaar gezondigd, doordat ik dit gedaan heb; nu dan, doe toch de ongerechtigheid van uw knecht weg, want ik heb zeer dwaas gehandeld.” 1 Kronieken 21:7-8

Wie gaf David de schuld dat hij dit gedaan had? Gaf hij “Satan” zijn verdiende loon? Nee, David zei: “Ik heb gezondigd.”

Het woord “Satan” wordt alleen gebruikt in vers één van deze passage. Als het vertaald was naar de betekenis van het woord, zou er gestaan hebben: “een satan stond op tegen Israël, en provoceerde David om Israël te tellen” Er is niets in de context hier dat deze “satan” tot een gevallen engel kan maken.

Het woord “satan” komt ook voor in Psalm 109:

“Stel een goddeloze als rechter over hem, een aanklager(satan) sta aan zijn rechterhand;” Psalm 109:6

David zei: “Laat een vijand van mijn vijand aan zijn rechterhand staan.” Dat is alles. David zou niet gebeden hebben dat de “Satan” van de kerken de adviseur van zijn vijand zou zijn! Het is nauwelijks logisch dat David zou willen dat een wijze en machtige aartsengel de adviseur van zijn eigen vijand zou zijn. Nee, David bad werkelijk dat zijn vijand een tegenstander of een vijand van hemzelf zou hebben om hem te adviseren. Dit zou rampspoed brengen over de plannen van de vijand. David wenste dat zijn vijanden satans van henzelf in hun kamp zouden hebben.

De laatste drie plaatsen in het Oude Testament waar het woord “Satan” wordt gevonden, staan in Zacharia:

“Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des HEREN, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De HERE echter zeide tot de satan: De HERE bestraffe u, satan, ja de HERE, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?” Zacharia 3:1-2

Er is geen enkele aanwijzing dat de Satan hier ook maar in de verste verte lijkt op de Satan die door de kerken wordt onderwezen. Hij doet niets behalve daar staan alsof hij zich moet verzetten en dan wordt hij berispt en horen we niets meer over hem.

In de kantlijn staat dat in het laatste deel van vers één voor het woord “Satan” gelezen zou kunnen worden “een tegenstander”. De laatste drie woorden “om hem te weerstaan” hadden moeten luiden “om zijn tegenstander te zijn” (satan). Het woord “weerstaan” is vertaald van hetzelfde Chaldeeuwse woord: “sawtawn.” Het betekent “zich verzetten of een tegenstander zijn”.

Dus hier in Zacharia, net als in Job en I Kronieken 21, is er absoluut geen bewijs dat deze “sawtawn” of “satan” ook maar iets lijkt op de satan die door de kerken wordt gepredikt. Hij wordt genoemd alsof hij daar gewoon staat, er staat niet dat hij iets doet. Hij wordt berispt, en we horen niets meer over hem.

We hebben elke passage in het Oude Testament gelezen waar het Chaldeeuwse woord “sawtawn” wordt gebruikt. Het is ofwel vertaald met “tegenstander” of vertaald naar het woord “Satan”. Niet één keer kan het echt gebruikt worden om een soort boze, machtige, almachtige engel of een grote vijand van God aan te duiden die, letterlijk, de mensheid kan overmeesteren en (bijna) God, zelf. In alle gevallen noemt of beschrijft het woord iemand die tegenover iemand anders staat. In de meeste gevallen is de “sawtawn” of “Satan” duidelijk een sterfelijk mens. In feite wordt hij soms bij naam genoemd. In geen enkel geval is er enige indicatie van een lang leven of bovennatuurlijke krachten. Dat haalt de wind uit de zeilen van Satan, vind je niet? Of, misschien, nemen we gewoon de wind uit de mond van de valse profeten.

Kijk eens wie “een Satan” is

Voordat we verder gaan, laten we eens kijken naar 2 Samuël, hoofdstuk 24, dat een herhaling is van hetzelfde verhaal dat we eerder lazen over David die Israël telde:

“De toorn des HEREN ontbrandde weer tegen Israel; Hij zette David tegen hen op en zeide: Ga, tel Israel en Juda.” 2 Samuël 24:1

De rest van het hoofdstuk is identiek aan 1 Kronieken 21, waar staat dat Satan David ertoe bewoog Israël te tellen. De “Satan” van 1 Kronieken 21:1 is niemand anders dan God Zelf die “een tegenstander” is. Dat is de manier waarop het woord wordt gebruikt.

Tot nu toe is de enige plaats waar we de duivel enig recht kunnen doen gelden, in Job, waar we lezen:

“Toen ging de satan van des HEREN aangezicht heen, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe.” Job 2:7

Dus, als we de Satan van Job iets willen geven, volgens de strikte interpretatie van wat we zojuist lazen, zouden we maar één ding kunnen toegeven: dat hij Job steenpuisten zou kunnen hebben gegeven. Sommige mensen zouden waarschijnlijk kunnen getuigen dat velen van ons steenpuisten kunnen krijgen door een of ander gif in ons lichaam op te nemen. Dokters geven mensen de hele tijd steenpuisten door hen injecties te geven die slecht zijn voor hun lichaam. steenpuisten zijn niets anders dan een poging van het lichaam om iets door de huid naar buiten te brengen dat een vergif is voor het lichaam. Deze grote Satan kon niet veel gedaan hebben, hij kon niet veel macht hebben, als het enige wat hij kon doen was Job steenpuisten geven.

In Psalm 109:6 zagen we dat “satan” duidelijk “tegenstander” betekent. We lazen zojuist drie keer in Zacharia waar “sawtawn” of “Satan” zich ging verzetten tegen de engel des Heren of Jozua. De Heer berispte hem en dan is er verder geen commentaar over hem. Dus “Satan” heeft niets gedaan dat hem tot een grote, machtige aartsengel zou maken, die verschrikkelijke boze dingen doet met alle mensen op aarde. Het is mogelijk dat de enige daad die hij ooit voltooide was Job steenpuisten te bezorgen.

In 11 gevallen wordt “sawtawn” vertaald met “tegenstander”. Vanuit de context betekent “sawtawn” in elk geval eenvoudig “een tegenstander” of “een tegenstander”. In twee gevallen wordt de “sawtawn” een sterfelijke mens genoemd, in één geval is hij een engel van God, en één keer is hij God zelf. Dus “sawtawn”, zoals het gebruikt wordt in het Oude Testament, wordt niet en kan niet gebruikt worden om te leren dat er een grote en machtige aartsengel bestaat, die zielen uit de hand van God rukt, hen meeneemt naar zijn verblijf in de “onderwereld” en hen straft voor eeuwig en altijd. Het woord “sawtawn”, waar wij “Satan” van krijgen, wordt eenvoudig niet op die manier gebruikt.

Toch vinden we, als we even nadenken, dat dit afschuwelijke schepsel dat het onderwerp is van zoveel angstaanjagende prediking vanuit de kerken, identiek is aan een ander schepsel dat “de duivel”, “Lucifer” en “Satan” wordt genoemd en dat wordt afgebeeld in de films, in verhalen en op de televisie. Het zou u een ogenblik te denken moeten geven, waarom de Satan van de kerken identiek is aan de Satan die wordt afgebeeld door filmmakers, die niet in Christus geloven. Deze antichristelijke filmmakers zijn de laatste tijd naar buiten gekomen met verhalen over hoe een bovennatuurlijk wezen, dat de duivel of Satan wordt genoemd, samenwoont met een vrouw en een halfduivels kind voortbrengt.

Samenvatting van het woord “Sawtawn”

Laat me een samenvatting geven van het gebruik van het woord “sawtawn” in de oorspronkelijke tekst. Het is heel belangrijk dat u begrijpt wat we in deze studie ontdekken. We moeten zien wat de Bijbel wel of niet leert; aangezien we in een tijd leven waarin de kerken, en veel seculiere mensen, een grote “anti-Christ” aan het opbouwen zijn, die verondersteld wordt een zeker wezen te zijn, die de wereld zal regeren. Tegelijkertijd prediken deze kerken dat deze anti-christ ook regeert over een onderwereld, waar miljarden doden verblijven.

Wij hebben ontdekt dat 19 keer in het Oude Testament, “sawtawn” vertaald wordt als “Satan.” Alle 19 keer in slechts vier passages. In I Kronieken 21:1 zien we, door het lezen van het andere verslag, dat de “sawtawn” hier duidelijk God, zelf is. De tweede passage is in Job, waar het woord “Satan” 14 keer wordt gebruikt. In Job is Satan een tegenstander – daar is geen discussie over mogelijk. Het enige zekere wat hij direct deed was Job steenpuisten bezorgen. In Psalm 109:6 betekent het woord “Satan” duidelijk “vijand” of “tegenstander” – het is zeker niet de duivel van de kerken. In Zacharia 4, wie of wat hij ook is, hij stond daar gewoon, hij werd berispt, en dat lijkt het einde van hem te zijn. Er wordt geen enkele daad aan hem toegeschreven.

“Sawtawn” wordt in het Oude Testament zeven keer vertaald met “tegenstander”. Sawtawn komt van het primaire woord “sawtan”, dat in het Oude Testament ook vijf keer vertaald is met “tegenstander”. De eerste keer dat we “sawtawn” vertaald vinden als “tegenstander” is in Numeri 22, waar de “sawtawn” de engel van de Heer was. In I Samuël 29:4, was de “sawtawn” David zelf, als tegenstander van de Filistijnen. In 2 Samuël 19:22, zijn de “sawtawns” Davids eigen mannen. In 1 Koningen 5:4 zegt Salomo dat hij vrede had en dat er geen “sawtawn” was. Salomo bedoelde dat er geen vijand, of vijandelijke natie, tegen hem was. In 1 Koningen 11, nadat Salomo zich tegen God had gekeerd en gezondigd, wordt het woord “sawtawn” (vertaald: tegenstander) drie keer gebruikt. God riep “sawtawns” op tegen Salomo. Deze “sawtawns” worden bij name genoemd, het zijn sterfelijke mensen, koningen of generaals van andere naties. In Psalm 109 wordt het woord “tegenstanders” drie keer gebruikt. Telkens komt het woord uit het Chaldeeuws, “sawtan”, dat dezelfde betekenis heeft als “sawtawn”. “Satan” komt slechts één keer voor in diezelfde passage als een transliteratie van “sawtawn” en het betekent “vijand”. David noemt zijn boze vijanden, “mijn sawtawns” of “vijanden” (meervoud). In dat geval kan het onmogelijk één grote, boze aartsengel betekenen. De verbazingwekkende waarheid is dus dat het Chaldeeuwse woord “sawtawn” (en zijn stamwoord “sawtan”) 31 keer wordt gebruikt in slechts 11 passages in het Oude Testament.

Van de 11 passages en 31 keer dat de woorden “sawtawn” en “sawtan” worden gebruikt, is er slechts één passage waar ook maar een flauw vermoeden is dat deze “sawtawn” enige bovennatuurlijke kracht heeft. Die bovennatuurlijke macht zou eenvoudigweg kunnen bestaan uit het geven van steenpuisten aan een man. Denk eens aan wat de kerken ons vertellen dat Satan is, vergeleken met wat de Bijbel NIET over Satan zegt. In 10 van de 11 keer, is de “sawtawn” een engel. Zes keer is het een mens. Eén keer is het iets, of iemand, die Job steenpuisten gaf. Het is mogelijk dat Job een dokter had die een tegenstander van hem was en die hem steenpuisten gaf, ik weet het niet. Dat is speculatie van mijn kant Maar, dat is niet meer speculatie dan de leer die we horen over deze grote, boze, bovennatuurlijke, alwetende, alomtegenwoordige engel; die over de hele aarde is, allemaal tegelijk, miljarden zielen steelt en ze meeneemt naar zijn koninkrijk op aarde.

Blijf op de hoogte van de nieuwste blogseries

Abonneer op onze nieuwsbrief via e-mail of via onze RSS Feed. Je kunt op elk gewenst moment weer afmelden.

Nieuwste blogseries

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=