Blogserie

Home / serie / Het vuur dat Babylon zal verteren – Deel 1

< Terug naar blogoverzicht

Rubrieken

Algemeen

Duivel & Satan

Israël

Geschiedenis & Oorsprong

Nieuws

Joden & Edom

Kerkhoaxes

Wetten

Het vuur dat Babylon zal verteren – Deel 1

Door Sheldon Emry

Sla het boek Openbaring op, en wij gaan spreken over het vuur dat Babylon zal verbranden. Openbaring 17 en 18 zijn velen die het Koninkrijk kennen vertrouwd, en in feite ook aan een grote menigte christenen, omdat het het verhaal is van de vernietiging van een groot antichristelijk wereldsysteem.

In Openbaring 18 schrijft Johannes:

“Na deze dingen zag ik een andere engel uit de hemel neerdalen, die grote macht had, en de aarde werd verlicht door zijn heerlijkheid. En hij riep met krachtige stem, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, en het is geworden een woonplaats van demonen, en een schuilplaats van elke onreine geest, en een kooi van elke onreine en verfoeilijke vogel.”

Hier wordt de val en de uiteindelijke vernietiging aangekondigd van wat in het boek Openbaring “Babylon” wordt genoemd.

En voordat de details van haar verwoesting worden beschreven, klinkt er in vers 4 nog een andere stem uit de hemel:

“En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan haar zonden en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. Want haar zonden zijn opgestegen tot aan de hemel, en God heeft gedacht aan haar ongerechtigheden.”

Dit bevel is tot de christenen gericht: zij moeten zich uit dit systeem terugtrekken dat nu gevallen is.

En in vers 8 wordt gezegd:

“Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood, rouw en hongersnood, en zij zal geheel met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God, die haar oordeelt.”

De beschrijving van het einde van Babylon wordt samengevat in deze korte zin: “Zij zal geheel met vuur verbrand worden.”

De koningen van de aarde, die met haar overspel hebben gepleegd en in haar overvloed hebben geleefd, zullen over haar weeklagen en treuren, wanneer zij de rook van haar brand zien opstijgen. Er zijn dus mensen in hoge posities die bedroefd zullen zijn en zullen wenen over deze vernietiging van Babylon door het vuur.

In het achttiende vers van het vorige hoofdstuk wordt Babylon geïdentificeerd:

“En de vrouw die gij gezien hebt, is die grote stad, die heerschappij voert over de koningen der aarde.”

Dit Babylon van de profetie is dus niet de oude stad, maar een wereldwijd controlesysteem dat regeert over de leiders van de naties, de leiders van de gehele aarde.

Dat deze Babylon antichristelijk en vijandig is aan Christus wordt ons duidelijk gemaakt in vers 6, waar Johannes zegt dat hij in het visioen de vrouw zag die Babylon genoemd wordt:

“En ik zag de vrouw, dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der martelaren van Jezus. En toen ik haar zag, verwonderde ik mij met grote verbazing.”

Het gaat hier dus om meer dan een wereldomvattend regeringssysteem. Het is duidelijk een macht die antichristelijk is en verantwoordelijk voor de dood van christenen.

Jeremia’s Profetie over Babylon

Johannes zegt dat hij de vrouw werkelijk zag, dronken van het bloed van de heiligen en van het bloed van de martelaren van Jezus. Keer nu met mij terug naar de profeet Jeremia. In Jeremia 49, 50 en 51 spreekt hij over de vernietiging van Babylon.

In de tijd van Jeremia bestond er de oude stad Babylon, die regeerde over dat gebied van de aarde. Jeremia profeteerde haar vernietiging. Hij profeteerde ook – zoals u weet – dat dit Babylon de legers zou uitzenden tegen het huis van Israël, dat Juda en de stad Jeruzalem zou vernietigen. Maar hij sprak eveneens over haar uiteindelijke ondergang, die inderdaad is gekomen. En de stad Babylon ligt nu in puin, niet meer bewoond, slechts stenen en brokken, een ruïne.

Wanneer u echter deze profetie van Babylon leest, herkent u dat Jeremia over iets groters spreekt dan alleen die oude stad.

In Jeremia 51 staat geschreven:

“Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal opwekken tegen Babel, en tegen hen die in het midden van hen wonen die tegen Mij opstaan, een verderfelijke wind. En Ik zal naar Babel wannen zenden, die haar zullen wannen en haar land leegmaken; want in de dag van tegenspoed zullen zij rondom tegen haar optrekken.”

En in vers 6 lezen wij hetzelfde als in Openbaring:

“Vlucht weg uit het midden van Babel en redt ieder zijn leven; laat u niet wegvagen in haar ongerechtigheid, want dit is de tijd van de wraak van de HEERE; Hij zal haar vergelden zoals zij het verdient.”

Opnieuw klinkt dus het bevel aan Gods volk om te vluchten uit Babylon, wanneer God Zijn oordeel voltrekt.

“Babel was een gouden beker in de hand van de HEERE, die de hele aarde dronken maakte; van haar wijn hebben de volken gedronken, daarom zijn de volken waanzinnig geworden. Babel is plotseling gevallen en verbroken. Huilt over haar; neem balsem voor haar pijn, misschien kan zij genezen worden.”

Hier wordt Babylon beschreven als een macht die de gehele aarde bedwelmt. En tegelijk klinkt er een roep over haar einde: “Babel is gevallen.” Zoals wij ook in Openbaring zagen, zullen de machtigen van de aarde treuren en bedroefd zijn bij het zien van haar verbranding, alsof zij nog geprobeerd hebben haar te behouden.

In vers 13 lezen wij:

“U die woont aan vele wateren, rijk aan schatten, uw einde is gekomen, de maat van uw hebzucht.”

En in vers 25:

“Zie, Ik ben tegen u, zegt de HEERE, o verdervende berg, die de hele aarde verderft; Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken en u van de rotsen afwentelen en u maken tot een verbrande berg.”

Opnieuw wordt Babylon dus beschreven als een macht die de hele aarde beheerst, die tegen Gods volk in opstand is gekomen, en waaruit Gods volk moet vluchten. En God zegt: “Ik zal haar maken tot een verbrande berg.”

In vers 26 gaat Hij verder:

“Zij zullen van u geen steen nemen voor een hoek, noch een steen voor fundamenten, maar u zult eeuwig een woestenij zijn, spreekt de HEERE.”

Het oordeel is dus volledig en totaal: niets zal hergebruikt worden, geen steen, geen fundament.

In vers 58 van hetzelfde hoofdstuk:

“Zo zegt de HEERE van de legermachten: De brede muren van Babel zullen geheel worden afgebroken, en haar hoge poorten zullen met vuur verbrand worden; zo zullen de volken tevergeefs arbeiden, en de natiën zich voor het vuur vermoeien.”

Hier lezen we opnieuw dat Babylon door vuur verwoest zal worden, precies zoals in Openbaring 18 wordt gezegd.

En in de verzen 63 en 64 krijgt Jeremia een opdracht:

“En het zal geschieden, wanneer gij geëindigd hebt met het lezen van dit boek, dat gij er een steen aan zult binden en het midden in de Eufraat zult werpen, en gij zult zeggen: Zo zal Babel zinken en niet meer opstaan vanwege het kwaad dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen verzwakt zijn.”

Toen Jeremia zijn profetie had uitgesproken, bond hij dus een steen aan het boek, wierp het in de rivier, en zei: “Zo zal Babylon zinken.”

In Openbaring 18 zien wij hetzelfde beeld terug, in vers 21:

“En een sterke engel nam een steen op, als een grote molensteen, en wierp die in de zee, zeggende: Zo zal Babylon, die grote stad, met geweld neergeworpen worden, en nooit meer gevonden worden.”

In beide profetieën, die duidelijk overeenkomen, wordt dus getoond dat dit grote Babylon met vuur verbrand zal worden, en dat haar vernietiging zo totaal zal zijn dat het wordt uitgebeeld door een grote steen die in de zee geworpen wordt en voorgoed verdwijnt.

Het oordeel van vuur volgens de apostelen en profeten

Het lijkt erop dat God dit zo zal doen, dat Babylon tot as zal verbranden. En ik kan mij niets completer en totaal voorstellen in een vernietiging dan dat zelfs het overblijfsel in de zee wordt geworpen. Het zou voor iemand bijzonder moeilijk zijn om er ooit nog iets van terug te halen om opnieuw te gebruiken. Dat is ook de betekenis van Jeremia 51 vers 26, dat wij lazen:

“Zij zullen van u geen steen nemen voor een hoek, noch een steen voor fundamenten, maar u zult eeuwig een woestenij zijn, spreekt de HEERE.”

Niets van het oude Babylon zal dus door iemand gebruikt kunnen worden om in de toekomst iets mee te bouwen.

In Openbaring 18 is het duidelijk dat dit het antichristelijke wereldsysteem van de eindtijd betreft. De vernietiging ervan zal zo totaal zijn dat niemand iets van het oude Babylon zal kunnen gebruiken om het komende Koninkrijk te bederven.

Keer met mij naar de tweede brief van Petrus. Ik wil enkele profetieën en geschriften lezen over het vuur aan het einde van de tijd. Sommige van deze Schriftplaatsen zijn zo verkeerd toegepast dat er allerlei leerstellingen zijn ontstaan over het vuur dat aan het einde zal komen. Laten wij enkele van de bekendere verzen lezen.

In 2 Petrus 3 vanaf vers 10 staat:

“Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in de nacht, waarin de hemelen met gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen brandend zullen vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden.”

Dat klinkt wel heel totaal in zijn beschrijving van de vernietiging van zowel hemel als aarde.

En in de verzen 11 en 12 lezen wij verder:

“Daar al deze dingen aldus zullen vergaan, hoedanigen behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht, verwachtende en verhaastende de komst van de dag Gods, waardoor de hemelen in vuur ontstoken zullen vergaan en de elementen brandend zullen wegsmelten.”

Deze verzen worden vaak gebruikt in samenhang met de leer dat de fysieke aarde zelf totaal door vuur zal worden vernietigd. Vooral in vers 7, waar Petrus schrijft:

“Maar de hemelen en de aarde, die er nu zijn, worden door hetzelfde woord bewaard en zijn weggelegd voor het vuur, tegen de dag van het oordeel en van de ondergang van de goddeloze mensen.”

Ik heb in sommige christelijke boekwinkels grote boeken gezien met allerlei tekeningen, waarin men laat zien hoe deze aarde aan het einde der tijden geheel in brand zal staan, volledig vernietigd. Zij citeren deze verzen en zeggen dat de aarde en de hemelen zullen wegsmelten in vuur.

Maar wij moeten hier voorzichtig zijn. Let erop dat in al deze verzen ook staat dat de hemelen vernietigd zouden worden. Als de hemelen de woonplaats van God zijn, moeten wij wel voorzichtig zijn met de gedachte dat ze letterlijk door vuur zouden worden verteerd. Een deel van de betekenis ligt in het Griekse woord dat hier gebruikt wordt, maar vaak verkeerd begrepen is.

In vers 7 lezen wij dat de hemelen en de aarde bewaard worden “tot de dag van het oordeel en van de perditie der goddeloze mensen.” Dat woord perditie is in het Grieks apoleia, wat “ruïne”, “verlies” of “vernietiging” betekent. Het wordt in het Nieuwe Testament een dozijn keer vertaald als “vernietiging”.

Laten wij enkele voorbeelden lezen. In Mattheüs 7:13 zegt Christus:

“Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg die tot het verderf (apoleia) leidt, en velen zijn er die daardoor ingaan.”

Verder in Romeinen 9:21-22 schrijft Paulus:

“Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp het ene vat te maken tot eer, en het andere tot oneer? Wat nu, indien God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf (apoleia) toebereid?”

Ditzelfde woord komt ook voor in Filippenzen 3:19 en in 2 Petrus 3:16, waar Petrus schrijft dat sommigen de Schrift verdraaien tot hun eigen verderf (apoleia).

Het gaat dus steeds om vernietiging of ondergang, niet om een plaats. Als wij 2 Petrus 3:7 lezen met die betekenis, dan luidt het: “De hemelen en de aarde, die er nu zijn, worden door hetzelfde woord bewaard en zijn weggelegd voor het vuur tegen de dag van het oordeel en van de vernietiging van de goddeloze mensen.”

Het zegt dus niet dat de aarde en de hemelen zelf vernietigd zullen worden, maar dat het vuur de goddelozen zal vernietigen. En zelfs in vers 10 staat dat de aarde en de werken die daarop zijn, zullen verbranden. Het gaat dus om het oordeel over de goddeloze mensen en hun werken, niet om de volledige uitroeiing van de planeet.

Ik ken veel christenen die met een zekere vreugde lijken uit te kijken naar de dag waarop deze aarde totaal vernietigd zou worden. Het is alsof zij een afkeer hebben van Gods schepping, van deze planeet. Maar dat is niet wat de Schrift leert.

Laten wij verdergaan naar 2 Thessalonicenzen 1 vanaf vers 7:

“En aan u die verdrukt wordt, rust met ons, wanneer de Heere Jezus geopenbaard zal worden van de hemel met de engelen van Zijn kracht, in vlammend vuur wraak nemende over hen die God niet kennen en over hen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. Zij zullen als straf het eeuwig verderf lijden, verwijderd van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn kracht, wanneer Hij zal komen om op die dag verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en bewonderd in allen die geloven.”

Hier wordt opnieuw gesproken over vuur bij de komst van Christus, maar nergens staat dat de aarde zelf vernietigd zal worden. Het gaat steeds over het oordeel en de vernietiging van de goddelozen en hen die Christus verwerpen.

De profeet Jesaja spreekt in hetzelfde verband. In Jesaja 66 vanaf vers 15 staat:

“Want zie, de HEERE zal komen in vuur, en Zijn wagens zullen zijn als een wervelwind, om Zijn grimmigheid te vergelden in grimmigheid, en Zijn bestraffing in vlammen van vuur. Want door vuur en door Zijn zwaard zal de HEERE richten over alle vlees, en de verslagenen van de HEERE zullen vele zijn.”

Hij noemt zelfs specifiek de overtreders:

“Zij die zichzelf heiligen en reinigen in de tuinen achter de ene boom in het midden, die varkensvlees eten, en de gruwel, en de muis, zij zullen tezamen verteerd worden, spreekt de HEERE.”

En vervolgens zegt Hij dat alle volken en talen bijeen zullen gebracht worden om Zijn heerlijkheid te zien. Dat moet dus aan het einde der tijden zijn. Paulus kende deze profetie, en schreef daarom wat wij lazen in 2 Thessalonicenzen.

Ook de brief van Judas spreekt hierover. In vers 14 en 15 lezen wij:

“En Henoch, de zevende van Adam, profeteerde ook van dezen, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele tienduizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen, en alle goddelozen te overtuigen van al hun goddeloze werken, die zij goddeloos gedaan hebben, en van al de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.”

En eerder in vers 7 zegt Judas:

“Zoals Sodom en Gomorra en de steden daaromheen, die op gelijke wijze hoererij bedreven en ander vlees achterna liepen, zijn tot een voorbeeld gesteld, en lijden de straf van het eeuwig vuur.”

Sodom en Gomorra zijn dus voorbeelden van hoe God in vuur de goddelozen zal oordelen.

Het vuur dat het werk van mensen beproeft

Judas legt uit dat de vernietiging van Sodom en Gomorra een voorbeeld is van het vuur van Gods wraak dat ook over de goddelozen in de eindtijd zal komen. Maar hij maakt daarbij duidelijk dat dit oordeel niet alles en iedereen zal vernietigen. In vers 22 en 23 zegt hij:

“En ontferm u over sommigen, en maakt een onderscheid; en behoudt anderen met vrees, hen uit het vuur rukkende, en haat zelfs het onderkleed dat door het vlees bevlekt is.”

Judas geloofde dus dat dit vuur niet allen zou verteren. Sommigen zouden behouden worden, als het ware uit het vuur weggerukt. Het kan dus niet gaan om een absolute en totale vernietiging van de hele aarde, want er blijven mensen in leven. Het gaat niet om een eeuwige hel, want gelovigen zouden daar niet uitgehaald moeten worden.

Petrus beschreef dit vuur in symbolische taal als de hemelen en de aarde die branden. En ook andere profeten en apostelen maakten duidelijk dat dit vuur zowel letterlijk als symbolisch is: het oordeelt de goddelozen, maar het betekent niet dat Gods hele schepping vernietigd wordt.

Keer met mij naar de eerste brief aan de Korintiërs, hoofdstuk 3. Paulus schrijft daar over hoe dit vuur zelfs de werken van gelovigen zal beproeven:

“Die plant en die begiet zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen naar zijn eigen arbeid. Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akkerwerk, Gods bouwwerk bent u. Naar de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop; maar laat ieder toezien hoe hij daarop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er gelegd is, dat is Jezus Christus. En indien iemand op dit fundament bouwt: goud, zilver, edelstenen, hout, hooi, stro – ieders werk zal openbaar worden; want de dag zal het aan het licht brengen, omdat het in vuur geopenbaard wordt; en welk werk van ieder is, zal het vuur beproeven.”

Hier zegt Paulus dat zelfs de werken die gebouwd worden op het fundament van Jezus Christus, door het vuur getest zullen worden. Sommigen bouwen met goud en zilver – dat bestand is tegen vuur. Anderen bouwen met hout, hooi of stro – dat zal door het vuur verteerd worden.

En hij vervolgt:

“Indien iemands werk dat hij daarop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. Indien iemands werk verbrand wordt, zal hij schade lijden, maar hijzelf zal behouden worden, doch wel zo als door vuur heen.”

Dat is de genade van God: zelfs als een christen verkeerde werken doet, zullen die werken door het vuur vernietigd worden, maar hijzelf zal behouden blijven. Het betekent wel verlies van loon, want God beloont naar ieders arbeid, maar de persoon wordt niet veroordeeld.

Dit is een belangrijk principe dat vaak wordt verzwegen. Er zijn werkelijk beloningen en loon in Gods Koninkrijk, en hoewel iemand behouden kan worden, kan hij toch een deel van zijn beloning verliezen wanneer zijn werk door het vuur verbrand wordt.

Een man vertelde mij onlangs dat hij ontdekte dat in één van zijn boeken een fout stond die hij destijds niet had beseft. Toen hij het ontdekte, ging hij naar de uitgever, nam alle nog onverkochte exemplaren terug, en liet ze versnijden en verbranden. Maar de duizenden exemplaren die al verkocht waren, konden natuurlijk niet meer worden teruggenomen. Die zullen eens door Gods vuur vernietigd moeten worden. Want Paulus zegt:

“Het werk van ieder zal aan het licht komen, want de dag zal het openbaren, omdat het in vuur geopenbaard wordt, en het vuur zal beproeven hoe het werk van ieder is.”

Zelfs het geschrevene en gedrukte dat niet in overeenstemming is met Gods Woord, zal door het goddelijke vuur vernietigd worden.

Keer met mij naar Handelingen 19. Daar zien wij dat de eerste christenen dit principe al begrepen. In vers 18 lezen wij:

“En velen van hen die geloofd hadden, kwamen, belijdende en verkondigende hun werken. En velen van hen die toverkunsten bedreven hadden, brachten de boeken bijeen en verbrandden ze in tegenwoordigheid van allen; en zij berekenden hun waarde, en vonden vijftigduizend zilverstukken.”

Stelt u zich dat voor: vijftigduizend zilverstukken – een enorme hoeveelheid boeken, die allemaal verbrand werden omdat zij tegen Gods Woord ingingen. De gelovigen in Efeze begrepen dat verkeerde werken, verkeerde leer en verkeerde geschriften vernietigd moesten worden door vuur.

En wat was de oorzaak van dit vuur in Efeze? Wij lezen in vers 8:

“En hij (Paulus) ging drie maanden lang in de synagoge, en sprak vrijmoedig, redenerend en hen overredend aangaande de dingen van het Koninkrijk Gods.”

Het was de prediking van het Koninkrijk Gods die het vuur aanwakkerde, waardoor de gelovigen hun boeken verbrandden. Preken over Gods Koninkrijk bracht dat oordeel teweeg.

God, een verterend vuur

Dit was de manier van de eerste christenen om zich te ontdoen van datgene wat in strijd was met Gods Woord: zij verbrandden het. Sommigen van u zullen zich herinneren dat de nazi’s in Duitsland in de jaren 1933 tot 1937 vele boeken hebben laten verbranden. En in de tientallen jaren sindsdien bent u en ik voortdurend beïnvloed met de gedachte dat het verbranden van boeken één van de grootste misdaden is die iemand kan begaan.

Telkens wanneer er sprake is van censuur – of het nu gaat om films, publicaties in kiosken of uitzendingen op televisie – klinkt er onmiddellijk de beschuldiging: “Daar zijn de boekverbranders weer.” Is het niet opmerkelijk dat juist de antichristelijke machten zo bang zijn voor het verbranden van boeken? Terwijl we in Handelingen 19 zien dat de eerste daad van de gelovigen in Efeze was om hun verkeerde boeken te verbranden, nadat zij het Koninkrijk van God hadden gehoord.

Keer met mij naar Hebreeën 1. Paulus legt daar het verschil uit tussen engelen en Christus, maar hij zegt ook iets belangrijks over dienaren van God. In vers 7 lezen wij:

“En van de engelen zegt Hij: Die Zijn engelen maakt tot geesten, en Zijn dienaren tot een vuurvlam.”

Denkt u nog eens terug aan de profetie in Jesaja, dat God zou komen met vlammen van vuur om de goddelozen te verteren. Hier zegt Paulus dat Gods dienaren zelf als vlammen van vuur gemaakt worden.

Keer vervolgens naar Hebreeën 12, vanaf vers 22. Hier spreekt Paulus over de komst van het Koninkrijk:

“Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizenden van engelen, tot de algemene vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der volmaakte rechtvaardigen, en tot Jezus, de Middelaar van het nieuwe verbond, en tot het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel.”

En hij gaat verder met een ernstige waarschuwing:

“Ziet toe dat gij Hem die spreekt, niet afwijst. Want als zij niet ontkomen zijn die Hem verwierpen die op aarde sprak, hoeveel te meer zullen wij niet ontkomen als wij Hem afwijzen die uit de hemel spreekt. Wiens stem toen de aarde deed beven; maar nu heeft Hij beloofd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet alleen de aarde doen beven, maar ook de hemel.”

In dit geval spreekt hij niet over vuur, maar over een schudden. Hemel en aarde zullen geschud worden, zodat alles wat wankel is, zal verdwijnen.

En hij verklaart het in vers 27:

“Dit ‘nog eenmaal’ wijst op de verandering van de beweeglijke dingen, als van dingen die gemaakt zijn, opdat de onbeweeglijke dingen zouden blijven.”

Het gaat dus om een verwijdering van datgene wat kan wankelen, zodat alleen datgene blijft wat vaststaat in God.

En hij besluit in vers 28 en 29:

“Daar wij dan een Koninkrijk ontvangen dat niet bewogen kan worden, laten wij de genade vasthouden, waardoor wij God welbehaaglijk mogen dienen met eerbied en godvruchtige vrees; want onze God is een verterend vuur.”

Onze God is een verterend vuur. Nu begrijpt u waarom de profeten steeds opnieuw spraken over de vernietiging van het kwaad door vuur. Gods dienaren zijn als vlammen van vuur, en God zelf is een verterend vuur. Hij verbrandt daadwerkelijk wat niet in overeenstemming is met Zijn wil.

Laten wij ook Jeremia 23 lezen. Dat hele hoofdstuk is een scherpe veroordeling van de predikers. Veertig verzen lang spreekt Jeremia uitsluitend oordelen uit over de herders en profeten die Gods volk misleiden.

In vers 1 lezen wij:

“Wee de herders die de schapen van Mijn weide verderven en verstrooien! spreekt de HEERE.”

En in vers 20 staat:

“De toorn van de HEERE zal zich niet afwenden, totdat Hij heeft gedaan en totdat Hij de gedachten van Zijn hart heeft uitgevoerd; in het laatste der dagen zult gij dit duidelijk begrijpen.”

Dit hele hoofdstuk is een profetie voor de eindtijd. Jeremia spreekt niet slechts over de profeten van het oude Palestina, maar over wat de predikers in de laatste dagen zouden doen, en hoe God hun leugens zou oordelen.

In vers 21 zegt God:

“Ik heb die profeten niet gezonden, nochtans zijn zij zelf gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans hebben zij geprofeteerd. Maar indien zij in Mijn raad hadden gestaan, zo zouden zij Mijn volk Mijn woorden hebben doen horen, en zouden hen hebben doen terugkeren van hun boze weg en van de boosheid van hun handelingen.”

Omdat de predikers Gods Woord niet getrouw brengen, keert het volk zich niet af van hun zonden. Daarom is het land vervuld van ongerechtigheid.

En in vers 25 zegt God:

“Ik heb gehoord wat de profeten zeggen die leugen profeteren in Mijn naam, zeggende: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd.”

Hij legt uit dat hun dromen bedrog zijn, dat hun visioenen misleiding zijn. Maar zij brengen het volk ertoe om Zijn naam te vergeten, net zoals hun vaderen Zijn naam vergaten door de Baäl.

In vers 28 klinkt dan de oproep van God aan de ware prediker:

“De profeet die een droom heeft, die vertelle een droom; maar die Mijn woord heeft, die spreke Mijn woord getrouwelijk. Wat heeft het stro met het koren te maken? spreekt de HEERE. Is niet Mijn woord alzo als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer die een rots verplettert?”

God zegt dat Zijn Woord zelf als vuur is, dat de leugens en het kwaad verbrandt en wegvaagt.

Dit betekent dat wanneer God Zijn ministers gebruikt, wanneer Zijn Woord zuiver en krachtig klinkt, er een vuur zal zijn dat alle onrecht en alle valse werken zal verteren.

En dat is de conclusie van dit eerste deel van de boodschap: Gods Woord is een vuur, Zijn dienaren zijn vlammen van vuur, en Hij zelf is een verterend vuur. Wanneer dit vuur losgelaten wordt in de wereld, zal er veel verbrand worden – Babylon, de werken van de goddelozen, zelfs de verkeerde werken van christenen. En toch, na dat alles, zal het Koninkrijk blijven staan, want dat Koninkrijk kan niet wankelen en niet verteerd worden.

Blijf op de hoogte van de nieuwste blogseries

Abonneer op onze nieuwsbrief via e-mail of via onze RSS Feed. Je kunt op elk gewenst moment weer afmelden.

Nieuwste blogseries

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=