NIEUWSTE BLOGS

Blogserie

Home / serie / Hoe Rome het geloof herschiep tot kerk, dogma en controle – Deel 2

< Terug naar blogoverzicht

Rubrieken

Algemeen

Duivel & Satan

Israël

Geschiedenis & Oorsprong

Nieuws

Joden & Edom

Kerkhoaxes

Wetten

Hoe Rome het geloof herschiep tot kerk, dogma en controle – Deel 2

Lucifer en de constructie van een leerstellige mythe

De ontwikkeling rond Lucifer vormt een treffend slotstuk van het proces dat met Constantijn is ingezet. Het laat zien hoe vertaling, interpretatie en kerkelijke macht samen een leer kunnen vormen die eeuwenlang als bijbelse waarheid wordt gepresenteerd, terwijl zij in de oorspronkelijke teksten niet bestaat. Dit is geen randzaak, maar een schoolvoorbeeld van hoe het keizerlijke en later pauselijke christendom met de Schrift is omgegaan.

In de oorspronkelijke bijbelse context is Lucifer geen duivel en geen gevallen engel. De term zelf betekent lichtdrager en verschijnt slechts één keer in de Latijnse Vulgaat, in Jesaja. Die passage beschrijft een aardse machthebber, een trotse koning van Babylon, die ten val komt. In de Griekse Septuaginta, het boek waaruit de vroege gemeenten lazen, is hier geen sprake van een persoonlijke duivel. Het gaat om beeldspraak, politieke spot en profetische taal, niet om kosmische demonologie.

De verschuiving begint pas wanneer de Latijnse tekst normatief wordt en losraakt van haar oorspronkelijke context. Hiëronymus’ keuze om het begrip te vertalen en te personifiëren, opent de deur naar symbolische herlezing. Wat eerst een aardse machthebber was, wordt nu bruikbaar als moreel en theologisch symbool. Niet omdat de tekst dat eist, maar omdat het past binnen een zich ontwikkelend systeem van goed en kwaad.

In de vierde en vijfde eeuw nemen kerkvaders deze symboliek over en trekken haar verder dan de tekst zelf toelaat. Onder invloed van denkers als Augustinus wordt kwaad niet langer primair gezien als gevolg van menselijke ongehoorzaamheid en machtsmisbruik, maar gepersonifieerd in een kosmische tegenstander. De figuren van Satan, de slang uit Eden en Lucifer worden samengevoegd tot één tegenmacht. Dat is geen exegetische noodzaak, maar een theologische constructie.

Waarom dit gebeurt, is niet moeilijk te begrijpen. Een kerk die absolute gehoorzaamheid eist, heeft een absolute vijand nodig. Hoe groter het gezag dat men opeist, hoe groter de dreiging die men moet bestrijden. Door het kwaad te concentreren in één almachtige tegenstander, wordt ook de kerk automatisch de enige veilige schuilplaats. Buiten haar heerst gevaar, misleiding en duisternis.

In de middeleeuwen wordt deze constructie definitief vastgelegd. Lucifer wordt een eigennaam, de leider van gevallen engelen, de ultieme vijand van God en mens. Deze leer wordt niet ontleend aan de Schrift zelf, maar aan eeuwen van interpretatie die inmiddels als onaantastbaar geldt. Wat ooit een politieke profetie was, is veranderd in een kosmische horrorfiguur die het kerkelijke wereldbeeld domineert.

Dit heeft verstrekkende gevolgen. Angst wordt een structureel instrument. Zonde, hel, duivel en verdoemenis worden ingezet om gehoorzaamheid af te dwingen. Wie afwijkt van de leer, staat niet langer tegenover een kerk, maar tegenover een kosmische vijand. Daarmee wordt kritiek niet alleen gevaarlijk, maar levensbedreigend, zowel geestelijk als maatschappelijk.

Hier sluit de cirkel. Wat begon met Constantijn als poging om religieuze verdeeldheid te beheersen, eindigt in een systeem waarin tekst, leer en macht volledig zijn samengesmolten. De Schrift wordt niet langer gelezen om te begrijpen, maar om te bevestigen wat al is vastgelegd. Interpretatie wordt dogma. Dogma wordt wet. Wet wordt angst.

Lucifer is daarmee geen bijbels gegeven, maar het product van een kerk die macht nodig had om zichzelf te handhaven. Net zoals het pausdom, net zoals de dogma’s, net zoals het keizerlijke christendom zelf. Het is een constructie die werkt, juist omdat zij losstaat van de oorspronkelijke tekst.

Wie dit onder ogen ziet, begrijpt dat het hier niet gaat om kleine afwijkingen, maar om een structurele verschuiving. Het christendom zoals het institutioneel is gevormd, is niet simpelweg gegroeid uit de boodschap van Jezus en zijn apostelen. Het is hervormd, gestuurd en vastgezet door macht, eerst keizerlijk, daarna pauselijk.

Dat is geen verzachtende conclusie en ook geen oproep tot nuance. Het is een historische vaststelling. Wie de waarheid zoekt, moet bereid zijn haar te dragen, ook wanneer zij hard is.

De hemel als leerstuk en de vervanging van aardse belofte door heidense mythe

De leer van een bovennatuurlijke, fysieke hemel waar zielen na de dood naartoe vertrekken, vormt het sluitstuk van het systeem dat met Constantijn in gang is gezet en door het katholieke instituut is uitgewerkt. Het is een leer die zo vanzelfsprekend is geworden dat men nauwelijks nog vraagt waar zij vandaan komt. Historisch gezien komt zij niet uit de oorspronkelijke boodschap, maar uit een mengvorm van heidense filosofie, Romeinse religie en kerkelijke machtsbehoefte.

In de vroege periode bestond deze hemel-leer niet in de vorm waarin zij later werd onderwezen. De oorspronkelijke verwachting was niet een ontsnapping van de ziel naar een bovennatuurlijke ruimte, maar herstel, rechtzetting en heerschappij hier. Het ging om toekomst, oordeel, opstanding en orde, niet om vlucht. De focus lag niet op “weggaan”, maar op “rechtzetten”. Dat wereldbeeld paste niet bij een rijk dat mensen wilde beheersen, want het legde de nadruk op verantwoordelijkheid, recht en tastbare werkelijkheid.

De idee van een aparte, bovennatuurlijke hemel als eindbestemming van de mens komt uit een andere bron. In de Griekse filosofie, met name bij Plato, werd de materiële wereld gezien als minderwaardig en tijdelijk, terwijl de ware werkelijkheid zich bevond in een hogere, onzichtbare sfeer. De ziel moest bevrijd worden van het lichaam en terugkeren naar een hogere wereld. Dit denken was diep geworteld in het heidendom en stond haaks op een wereldbeeld waarin schepping, lichaam en geschiedenis betekenis hebben.

Toen het christendom door Rome werd ingelijfd, werd dit filosofische denken niet verworpen, maar omarmd. Het bood namelijk iets wat politiek uiterst bruikbaar was. Een geloof dat zijn beloning verplaatst naar een onzichtbare hemel, vormt geen directe bedreiging voor aardse machthebbers. Wie leert dat rechtvaardigheid later komt, verdraagt onrecht nu. Wie leert dat beloning na de dood ligt, accepteert onderdrukking in het leven.

De kerk nam deze hemel-gedachte over en werkte haar uit tot leer. Niet als bijzaak, maar als kern. De aandacht verschoof van wat er hier gebeurt naar wat er later zou komen. Aardse misstanden werden geestelijk verklaard. Lijden kreeg zin door het vooruitzicht van hemelse beloning. Opstand werd vervangen door berusting. Dat was geen toevallige ontwikkeling, maar een ideologisch nuttige verschuiving.

Deze hemel werd bovendien steeds concreter ingevuld. Niet als abstracte toestand, maar als plaats. Hoog boven de aarde, buiten tijd en ruimte, bevolkt door zielen. Dat beeld komt rechtstreeks uit heidense kosmologieën waarin goden in hogere sferen wonen en mensen beneden ploeteren. De kerk doopte dit om tot christelijke leer en presenteerde het als bijbels, terwijl de Schrift zelf consequent aards spreekt over toekomst, herstel en oordeel.

Het effect hiervan was ingrijpend. Zodra de hemel de hoofdzaak wordt, verliest de aarde haar betekenis. Recht wordt uitgesteld. Onrecht wordt geestelijk gemaakt. Machtsmisbruik wordt draaglijk zolang men maar “gered” is. De kerk positioneert zichzelf als poortwachter tot deze hemel. Wie haar volgt, komt binnen. Wie haar verlaat, verliest alles. Dat maakt de hemel-leer tot een van de krachtigste controlemiddelen ooit ontwikkeld.

Daarmee sluit deze leer naadloos aan op eerdere dogma’s. De kerk beheert de sacramenten, bepaalt de leer, spreekt oordeel uit en wijst de weg naar de hemel. De mens wordt afhankelijk, niet van waarheid, maar van toegang. Hemel en hel worden geen gevolg van rechtvaardigheid, maar van gehoorzaamheid aan het instituut.

Belangrijk is dit. Deze hemel-leer is niet neutraal. Zij heeft een geschiedenis, een functie en een doel. Zij vervangt een concrete, aardse verwachting door een abstracte, bovennatuurlijke belofte. Zij ontneemt mensen hun plaats in de werkelijkheid en verplaatst die naar een oncontroleerbare sfeer waar alleen de kerk de sleutels van zegt te bezitten.

Zo wordt het geloof definitief losgemaakt van geschiedenis, volk, verantwoordelijkheid en werkelijkheid. Het wordt een innerlijke overtuiging met een uitgestelde beloning. Precies dat maakt het beheersbaar. Een geloof zonder aarde is een geloof zonder weerstand.

Hiermee is de cirkel rond. Constantijn structureerde het geloof voor het rijk. Nicea legde leer vast. De Vulgaat herschikte de tekst. Het pausdom nam de macht over. Dogma’s sloten het systeem af. Lucifer werd gemythologiseerd om angst te organiseren. En de hemel werd verplaatst naar een bovennatuurlijke ruimte om de mens los te maken van het hier en nu.

Dat is geen ontwikkeling van geloof, maar een omvorming ervan. Niet gedreven door waarheid, maar door macht. Niet door Schrift, maar door systeem. Wie dit onder ogen ziet, ziet ook dat deze hemel-leer geen onschuldige hoop is, maar het eindproduct van een lange geschiedenis van vervanging.

Dit is geen zachte conclusie. Het is de laatste vaststelling. De katholieke hemel is geen bijbelse noodzaak, maar een heidense constructie die perfect paste binnen een keizerlijk en pauselijk machtsmodel. En juist daarom heeft zij zo lang standgehouden.

Bezetenheid als leer en controlemiddel binnen het kerkelijke systeem

Het idee van “bezeten zijn” zoals het in de katholieke traditie is uitgewerkt, hoort in dezelfde historische lijn thuis als de andere leerstukken die na Constantijn zijn gevormd. Het is geen losstaand bijbels gegeven, maar een leer die stap voor stap is opgebouwd, uitgebreid en ingezet binnen een systeem dat macht, gezag en gehoorzaamheid centraal stelde. Ook hier geldt dat wat later als vanzelfsprekend werd gepresenteerd, historisch gezien een constructie is.

In de vroegste fase van het geloof was er geen uitgewerkte demonologie zoals die later zou ontstaan. Er bestond geen strak schema van hiërarchieën van boze geesten, geen gespecialiseerde rituelen, geen beroepsgroep die exclusief bevoegd was om “bezetenheid” vast te stellen of te bestrijden. Er was ook geen kerkelijk apparaat dat psychisch, lichamelijk of sociaal afwijkend gedrag systematisch onder één noemer plaatste.

Dat verandert wanneer het geloof wordt geïnstitutionaliseerd. Zodra de kerk zich positioneert als hoogste geestelijke autoriteit, ontstaat automatisch de behoefte om ook afwijking te definiëren. Niet alleen afwijking in leer, maar ook afwijking in gedrag. Bezetenheid wordt in dat kader een uiterst bruikbaar concept. Het verplaatst de oorzaak van ongewenst gedrag van omstandigheden, trauma of macht naar een onzichtbare vijand, en daarmee naar een terrein waar alleen de kerk bevoegd is.

Historisch gezien komt het uitgebreide denken over bezetenheid niet uit de oorspronkelijke schriftcontext, maar uit oudere heidense en filosofische voorstellingen. In de antieke wereld was het idee dat mensen door geesten, goden of krachten konden worden beïnvloed wijdverbreid. Ziekte, waanzin en afwijkend gedrag werden verklaard als inmenging van buitenaf. Rome en Griekenland kenden deze ideeën al lang voordat de kerk ze overnam.

Wat de kerk doet, is deze bestaande denkbeelden opnemen en herstructureren binnen een christelijk kader. De oude geesten worden demonen, de oude rituelen worden exorcismen, en de oude priester wordt vervangen door de geestelijke. Het verschil is niet inhoudelijk, maar institutioneel. Waar vroeger meerdere verklaringen mogelijk waren, wordt nu één verklaring dominant verklaard en onder kerkelijk beheer geplaatst.

Vanaf de middeleeuwen wordt bezetenheid steeds sterker verbonden met zonde en ongehoorzaamheid. Het lichaam en de geest worden slagvelden, en wie zich buiten de norm gedraagt, loopt het risico geestelijk verdacht te worden. Dat geldt niet alleen voor extreme gevallen, maar ook voor vrouwen, andersdenkenden, mensen met psychische problemen of zij die zich niet voegen naar de maatschappelijke orde. Bezetenheid wordt een etiket.

Dit heeft grote gevolgen. Zodra afwijkend gedrag geestelijk wordt verklaard, hoeft het niet meer begrepen te worden. Het hoeft alleen bestreden te worden. En wie bepaalt wat bezeten is, bepaalt wie hulp krijgt en wie straf. De kerk eigent zich daarmee gezag toe over het innerlijk leven van mensen. Niet alleen hun daden, maar hun gedachten, gevoelens en reacties vallen onder toezicht.

Het exorcisme is hierin een sleutelelement. Niet omdat het geneest, maar omdat het autoriteit demonstreert. Het laat zien wie de macht heeft over het onzichtbare. Alleen de bevoegde geestelijke mag vaststellen of iemand bezeten is en alleen hij mag optreden. Daarmee wordt de mens volledig afhankelijk. Wie lijdt, kan zichzelf niet helpen. Wie afwijkt, kan zichzelf niet verdedigen. Alles loopt via het ambt.

In de praktijk leidt dit tot misbruik. Niet incidenteel, maar structureel. Mensen met trauma, epilepsie, depressie of andere psychische aandoeningen worden eeuwenlang behandeld als geestelijk besmet. Vrouwen die zich onttrekken aan sociale verwachtingen worden sneller als bezeten gezien dan mannen. Kritische stemmen worden verdacht. Bezetenheid wordt zo een instrument om afwijking te onderdrukken zonder inhoudelijke discussie.

Belangrijk is dat deze leer steeds verder wordt uitgewerkt naarmate de kerk haar macht consolideert. Demonen krijgen namen, functies en rangen. Handboeken verschijnen. Rituelen worden vastgelegd. Wat begint als losse interpretatie, eindigt als systeem. En zodra iets een systeem wordt, gaat het zichzelf in stand houden.

Dit alles past naadloos in het bredere patroon. Waar het geloof oorspronkelijk verantwoordelijkheid en nuchterheid vroeg, ontstaat nu een wereldbeeld waarin onzichtbare krachten overal achter zitten. Dat maakt mensen angstig, afhankelijk en gehoorzaam. Angst is een krachtiger middel dan overtuiging, en bezetenheid is een van de meest effectieve vormen van angst.

De leer van bezetenheid ontneemt de mens zijn eigen handelingsvermogen. Wat misgaat, ligt niet bij omstandigheden, opvoeding, macht of onrecht, maar bij een demon. Daarmee blijft het systeem buiten schot. De kerk wordt redder, niet medeoorzaak. Dat is geen toeval, maar functionele theologie.

Historisch gezien is bezetenheid dus geen oorspronkelijke kern van het geloof, maar een afgeleide leer die ontstaat wanneer macht en mystiek samenkomen. Net als andere dogma’s wordt zij niet ingevoerd omdat zij noodzakelijk is voor waarheid, maar omdat zij noodzakelijk is voor controle.

Wie dit onder ogen ziet, ziet ook hier hetzelfde patroon terug. De kerk neemt bestaande heidense ideeën over, doopt ze om, structureert ze en gebruikt ze om gezag te legitimeren. Wat als geestelijke zorg wordt gepresenteerd, functioneert als sociale beheersing.

Dat maakt dit onderwerp ongemakkelijk, maar ook onontkoombaar. Bezetenheid, zoals zij eeuwenlang is onderwezen, zegt uiteindelijk meer over het systeem dat haar nodig had dan over de mensen die eraan werden onderworpen. Dat is geen oordeel achteraf, maar een historische conclusie.

De Heilige Geest als verkeerd vertaald begrip en de ontstoffelijking van verantwoordelijkheid

De kernfout in alles wat later over de Heilige Geest is geleerd, begint niet bij machtsmisbruik maar bij taal. Het woord “geest” is hier de beslissende ontsporing. Niet omdat het mysterieus is, maar omdat het verkeerd is begrepen en vervolgens bewust verkeerd is benut. Er bestaat geen afzonderlijke bovennatuurlijke entiteit die los van de mens opereert, mensen “binnenkomt”, “verlaat” of via rituelen wordt doorgegeven. Dat idee is het product van vertaalkeuzes, filosofische invloeden en institutioneel belang.

In de oorspronkelijke context is “geest” geen zelfstandig wezen. Het verwijst naar adem, houding, gezindheid, denken, intentie, innerlijke richting. Het gaat over wat iemand drijft, hoe iemand denkt, waar iemand zich naar richt. Dat is concreet, menselijk en toetsbaar. Het is geen onzichtbare persoon die handelt los van menselijke verantwoordelijkheid. Zodra men dat er wél van maakt, wordt denken vervangen door mystiek en verantwoordelijkheid vervangen door autoriteit.

Die verschuiving begint wanneer abstract Grieks denken en later Romeinse theologie hun invloed krijgen. In plaats van geest te begrijpen als innerlijke gesteldheid, wordt het losgemaakt van de mens en verheven tot een aparte werkzame macht. Dat sluit perfect aan bij heidense ideeën waarin krachten, goden en invloeden mensen sturen van buitenaf. Het is precies die denkwereld die later wordt “gekerstend”, niet gecorrigeerd.

Vanaf het moment dat de kerk zichzelf als instituut boven de gemeenschap plaatst, wordt deze fout niet alleen getolereerd maar actief benut. Want een mens die denkt, kiest en handelt vanuit inzicht, is moeilijk te beheersen. Een mens die gelooft dat zijn denken en handelen gestuurd worden door een externe geest, is dat niet. Dan kan gehoorzaamheid worden afgedwongen zonder uitleg. Dan is een beroep op rede niet meer nodig. Dan volstaat de claim: “de Geest heeft het zo geleid”.

Zo verandert “geest” van innerlijke gezindheid in een bovennatuurlijke legitimatie. Niet langer is waarheid iets wat men begrijpt en toetst, maar iets wat men ontvangt. Niet langer is overtuiging het gevolg van inzicht, maar van toediening. Niet langer is verandering het resultaat van leren, maar van een onzichtbare ingreep. Dat is geen verdieping van het geloof, maar de ontmanteling ervan.

Historisch zie je dit proces parallel lopen met de institutionalisering van het geloof. Zodra leer wordt vastgelegd door concilies, moet afwijking worden uitgesloten. Maar afwijking laat zich niet altijd bestrijden met argumenten. Dus wordt zij bestreden met een hoger beroep. Wie het niet eens is met de leer, “mist de Geest”. Wie vragen stelt, “werkt tegen de Geest”. Zo wordt een denkverschil omgezet in een morele veroordeling, zonder inhoudelijke discussie.

Daarmee wordt de Geest een machtsinstrument. Niet omdat mensen dom zijn, maar omdat het concept zo is ingericht dat het niet tegenspreekbaar is. Je kunt een redenering weerleggen, maar je kunt geen onzichtbare leiding toetsen. Je kunt feiten bespreken, maar je kunt geen “geestelijke ingeving” ontkrachten. Dat maakt het ideaal voor een hiërarchisch systeem dat zichzelf boven kritiek wil plaatsen.

In deze fase wordt “de Geest” ook gekoppeld aan ambt en ritueel. Niet omdat adem, denken of gezindheid daar werkelijk door wordt overgedragen, maar omdat het instituut dat beweert. De boodschap is steeds dezelfde: zonder ons geen juiste gezindheid, zonder ons geen juiste leiding, zonder ons geen waarheid. De mens wordt losgemaakt van zijn eigen denkvermogen en opnieuw afhankelijk gemaakt van gezag.

Dat is een radicale breuk met het oorspronkelijke begrip. Want gezindheid kun je niet toedienen. Inzicht kun je niet opleggen. Overtuiging ontstaat door begrijpen, afwegen en erkennen, niet door handoplegging of formule. Zodra men toch beweert dat dit wél kan, wordt de mens gereduceerd tot ontvanger en de kerk tot distributeur. Dat is geen onderwijs, dat is beheersing.

Vanaf hier krijgt het begrip “geest” ook een verdedigende functie. Elke misstand kan worden afgedekt met de claim dat zij “geestelijk” is. Elk besluit kan worden gerechtvaardigd als “geleid”. Elk machtsmiddel kan worden geheiligd als “noodzakelijk”. En wie daartegenin gaat, wordt niet weerlegd maar verdacht gemaakt. Niet omdat hij ongelijk heeft, maar omdat hij zogenaamd “tegen de Geest” ingaat.

Zo wordt taal gebruikt om denken uit te schakelen. En precies daar zit de historische ernst. Het gaat hier niet om een vroom misverstand, maar om een structurele verschuiving. De mens wordt losgemaakt van verantwoordelijkheid voor zijn eigen denken en handelen, en die verantwoordelijkheid wordt overgeheveld naar een onzichtbaar begrip dat door het instituut wordt beheerd.

Wanneer “geest” weer wordt teruggebracht tot wat het oorspronkelijk betekende, valt dit hele bouwwerk in elkaar. Dan is gezindheid iets wat gevormd wordt door onderwijs en inzicht. Dan is verandering het gevolg van leren en erkennen. Dan is waarheid toetsbaar. En dan verliest het instituut zijn monopolie op legitimatie.

Dat is precies waarom deze herinterpretatie nooit breed is toegestaan. Niet omdat zij gevaarlijk is, maar omdat zij bevrijdt. En een systeem dat gebouwd is op afhankelijkheid kan zich geen mensen permitteren die zelf denken. Dat is geen theologische conclusie, maar een historische.

De erfenis van Rome en hoe alle kerken haar zijn blijven dragen

Dit laatste deel is onvermijdelijk confronterend, omdat het laat zien dat het probleem niet stopt bij Rome. Het katholieke systeem mag historisch de bron zijn, maar het gedachtegoed is veel verder doorgedrongen dan men wil erkennen. Vrijwel alle kerken die zich vandaag presenteren als “bijbels”, “gereformeerd”, “evangelisch” of “geestvervuld” blijken, bij nadere beschouwing, gebouwd te zijn op dezelfde fundering die onder Constantijn en het pausdom is gelegd. Niet omdat zij dat zo wilden, maar omdat zij nooit werkelijk met die erfenis hebben afgerekend.

De Reformatie wordt vaak voorgesteld als een radicale breuk. In werkelijkheid was zij vooral een correctie binnen hetzelfde raamwerk. Luther, Calvijn en anderen verzetten zich tegen misstanden, tegen aflaten, tegen pauselijke willekeur, maar zij hebben het keizerlijk-kerkelijke denken zelf niet ontmanteld. Zij haalden Rome van de stoel, maar lieten de stoel staan. Het gezag verschoof, maar het model bleef intact.

De gereformeerde kerken namen het idee over van vaste leer, vastgestelde belijdenissen en kerkelijke autoriteit. Niet meer Rome die spreekt, maar synodes. Niet meer de paus, maar confessies. Niet meer het kerkelijk magisterium, maar dogmatische systemen die even onaantastbaar werden. Wat ooit dogma heette, heet nu “zuivere leer”. Wat ooit ketterij was, heet nu “afwijking van de belijdenis”. De logica is identiek.

Ook het denken over hemel, hel, duivel, bezetenheid en “de Heilige Geest” werd niet fundamenteel herzien. Men verwierp bepaalde excessen, maar nam het onderliggende wereldbeeld over. De bovennatuurlijke kosmologie bleef. Alleen de verpakking veranderde. Waar Rome het sacramenteel invulde, vulden protestanten het dogmatisch in. Maar het idee dat waarheid van bovenaf komt, vastligt en bewaakt moet worden, bleef onaangetast.

In de PKN zie je dit proces op een andere manier. Daar is het systeem niet ingestort, maar uitgehold. De oude structuren staan nog overeind, maar zijn leeggelopen. Men houdt vast aan kerkelijke vormen en taal, terwijl de inhoud steeds verder verdampt. Toch blijft ook hier het Romeinse raamwerk zichtbaar. De kerk als instituut, de dominee als bemiddelaar, de dienst als ritueel, de liturgie als heilige vorm. De vragen mogen moderner zijn, maar het systeem blijft hetzelfde.

Evangelische en baptistenkerken presenteren zich vaak als alternatief. Geen liturgie, geen traditie, geen hiërarchie. Maar ook hier zie je bij nader inzien dezelfde erfenis terugkeren. Alleen is zij niet meer sacramenteel of confessioneel, maar emotioneel en psychologisch. Waar Rome mystiek gebruikte, gebruikt men nu beleving. Waar Rome sprak over gezag, spreekt men nu over “leiding van de Geest”. Maar de kern blijft gelijk. Denken wordt verdacht, toetsing wordt ontmoedigd, en wie vragen stelt, “mist iets”.

In pinkster- en charismatische bewegingen wordt dit patroon nog scherper. Hier is het keizerlijk-kerkelijke denken niet verdwenen, maar verplaatst naar het innerlijk. De externe controle van Rome wordt ingeruild voor interne controle via ervaring. Wat vroeger dogma was, is nu “openbaring”. Wat vroeger kerkelijk gezag was, is nu “zalving”. Maar ook hier geldt. Wie de ervaring niet deelt, staat buiten. Wie kritisch is, is ongeestelijk. Wie niet meegaat, mist het licht.

Het idee van een bovennatuurlijke Geest die mensen aanstuurt, overschaduwt het eigen denken. Het idee van bezetenheid blijft bestaan, alleen in modernere taal. Het idee van hemel en hel blijft functioneren als morele druk. En vooral blijft het idee overeind dat waarheid iets is wat je ontvangt, niet iets wat je begrijpt. Dat is de diepste erfenis van Rome.

Historisch gezien is dit verklaarbaar. Geen enkele beweging ontstaat in een vacuüm. De Reformatie vond plaats binnen een wereld die al duizend jaar was gevormd door keizerlijk christendom. De taal, de begrippen, de kosmologie en de aannames waren al vastgezet. Men kon wel protesteren tegen Rome, maar men dacht nog steeds in Romeinse categorieën. En wie het kader niet verlaat, blijft gevangene van het kader.

Daarom zie je vandaag een vreemd verschijnsel. Kerken die elkaar bestrijden, maar dezelfde aannames delen. Gereformeerden, evangelischen, baptisten en pinksterkerken verschillen van stijl, maar niet van fundament. Allen spreken zij over een bovennatuurlijke hemel, een persoonlijke duivel, een externe Geest, geestelijke strijd, geestelijke autoriteit en geestelijke ervaring. En allen verplaatsen zij verantwoordelijkheid weg van nuchter denken en concrete werkelijkheid naar onzichtbare verklaringen.

Dit is geen beschuldiging, maar een diagnose. Het laat zien hoe diep de omvorming is gegaan die met Constantijn begon. Wat toen een politieke ingreep was, is nu een vanzelfsprekend wereldbeeld geworden, zelfs bij hen die denken dat zij “terug naar de Bijbel” zijn gegaan. Men is niet teruggegaan, men is blijven staan binnen hetzelfde bouwwerk, alleen met andere muren en een ander bordje op de deur.

En precies hier ligt het echte breekpunt. Niet tussen katholiek en protestant. Niet tussen kerk en kerk. Maar tussen een wereldbeeld dat afhankelijk is van mystiek, autoriteit en onzichtbare krachten, en een benadering die verantwoordelijkheid, denken, waarheid en werkelijkheid centraal stelt. Zolang kerken dat onderscheid niet durven maken, blijven zij erfgenamen van Rome, ook wanneer zij Rome verwerpen.

Dit afsluitende deel laat zien dat het probleem geen denominatieprobleem is, maar een fundamenteel historisch probleem. Het christendom is niet alleen ooit gekaapt door macht, het is daarna generaties lang doorgegeven in dezelfde vorm, telkens aangepast, maar zelden ontmanteld. Wie werkelijk los wil komen, moet verder terug dan Luther, verder dan Calvijn, verder zelfs dan Nicea. Men moet terug naar Gods wetten, naar nuchterheid, naar verantwoordelijkheid. Want de wet van God leert dat wij als mensen verantwoordelijk zijn, geen bovennatuurlijke wezen.

Dat is geen oproep tot een nieuwe kerk. Het is een oproep om het kerkelijke denken zelf te doorzien. Want zolang men blijft spreken in termen die door macht zijn gevormd, blijft men denken binnen de grenzen die macht heeft getrokken. En dat is precies wat deze hele geschiedenis laat zien. Dat is het werkelijke einde van deze studie.

Terug naar Gods eenvoudige wetten en het afleggen van alle afgoderij

Wanneer alle lagen zijn afgepeld, wanneer macht, kerk, dogma, mystiek en taal zijn ontmanteld, blijft één kernvraag over die niet langer kan worden ontweken. Wie of wat wordt er werkelijk gediend. Niet in woorden, maar in denken, in aannames en in praktijk. Daar raakt alles wat we hebben besproken aan zijn diepste punt. Want wat vandaag doorgaat voor geloof, is in werkelijkheid voor een groot deel afgoderij, netjes verpakt, eeuwenoud, en doorgegeven alsof het waarheid is.

Gods wetten zijn eenvoudig. Niet mystiek, niet verborgen, niet ingewikkeld. Zij vragen geen toegang tot onzichtbare werelden, geen bemiddeling door instituten, geen aanroeping van entiteiten. Zij vragen gehoorzaamheid, recht, waarheid, verantwoordelijkheid en nuchterheid. Precies daarom zijn zij door de eeuwen heen vervangen. Want eenvoudige wetten maken mensen vrij, terwijl afgoderij mensen bindt.

Afgoderij is niet beperkt tot beelden van hout of steen. Afgoderij begint op het moment dat men iets buiten God plaatst en daaraan macht, invloed of gezag toeschrijft. Dat kan een beeld zijn, maar net zo goed een systeem, een instituut, een leer of een verzonnen bovennatuurlijke werkelijkheid. Wanneer Rome zichzelf boven God plaatste door te verklaren dat zij sprak namens God, handelde zij niet geestelijk maar afgodisch. Wanneer het pausdom beweerde dat vergeving, waarheid en redding via haar liep, nam zij een plaats in die haar niet toekwam. Dat is geen theologische nuance, dat is pure afgoderij.

Maar het probleem stopt niet bij Rome. Het wordt pas werkelijk ernstig wanneer volkeren zich daar vrijwillig aan onderwerpen en het blijven verdedigen. Mijn volk, de blanke naties, de twaalf stammen van Israël, zijn daarin niet onschuldig. Zij zijn niet alleen onderworpen, zij hebben het omarmd. Niet uit kwade wil, maar uit gemak, traditie en gebrek aan onderzoek. Wat eenmaal “christelijk” werd genoemd, werd niet meer getoetst. Men nam het aan omdat het vertrouwd klonk.

Zo is een heidense kosmologie binnengekomen onder bijbelse woorden. Men spreekt over een spookachtige duivel als tegenstander, terwijl men daarmee een entiteit aanspreekt die niet bestaat. Men bidt tot een zogenoemde Heilige Geest als losstaand wezen, spreekt die aan, verwacht leiding van iets wat losstaat van denken, leren en verantwoordelijkheid. Dat is geen geloof, dat is afgoderij. Je richt je tot iets wat niet bestaat en schrijft daaraan macht toe.

Hetzelfde geldt voor het spreken over demonen die lichamen zouden bezetten, voor het roepen dat een demon moet vertrekken, voor het verklaren van gedrag of problemen door onzichtbare wezens. Dat is geen waarheid, dat is heidendom. Het is exact hetzelfde denken als in de antieke wereld, alleen nu met bijbelse termen eroverheen. Men spreekt niet meer tot God, maar tot verzonnen machten. Dat is afgoderij, ongeacht hoe vroom het klinkt.

Ook de leer van hemel en hel functioneert zo. Wanneer kerken beweren dat mensen na hun dood naar een bovennatuurlijke plaats vertrekken, wordt het volk een toekomstbeeld gegeven dat losstaat van Gods wetten, van verantwoordelijkheid en van werkelijkheid. Men verschuift recht en oordeel naar een fantasieruimte en ontneemt mensen daarmee hun plaats hier. Dat is afgoderij, omdat men iets leert wat God niet heeft ingesteld en daar gezag aan toeschrijft.

Zelfs het idee dat er bij sterven een “geest” uit de mens zou weggaan, is niets anders dan heidens denken. Het ontkent de mens als geheel en vervangt nuchterheid door mystiek. Het leert het volk zichzelf niet meer te begrijpen, maar zichzelf te zien als tijdelijk omhulsel van iets onzichtbaars. Dat is niet bevrijdend, dat is vervreemdend. En het is afgodisch, omdat men een verzonnen concept verheft tot waarheid.

Het schrijnende is dat dit alles niet alleen gebeurt in kerken die openlijk Rome volgen. Het gebeurt ook binnen groepen die zeggen dat zij weten wie zij zijn, die erkennen dat wij de twaalf stammen van Israël zijn, maar die vervolgens exact dezelfde afgoderij blijven herhalen. Andere woorden, zelfde inhoud. Andere labels, zelfde denkfouten. Men verwerpt Rome, maar houdt Romeins denken vast.

Wie blijft spreken over een duivel als entiteit, over een losstaande geest die leidt, over demonen die handelen, over een hemel of hel als bestemming, blijft in afgoderij. Ongeacht of men zich katholiek, protestants, evangelisch, pinkster of Israëliet noemt. Afgoderij verandert niet van aard wanneer zij van naam verandert.

Gods wetten vragen iets anders. Zij vragen dat men stopt met het aanroepen van wat niet bestaat. Dat men stopt met het verschuiven van verantwoordelijkheid naar onzichtbare verklaringen. Dat men stopt met het verheffen van systemen, leerstellingen en concepten tot iets heiligs. Zij vragen dat men terugkeert naar gehoorzaamheid in het zichtbare, naar rechtvaardig handelen, naar waarheid spreken, naar nuchter denken.

Mijn volk moet loskomen. Niet door een nieuwe kerk te bouwen, niet door nieuwe termen te verzinnen, maar door afgoderij radicaal af te wijzen, ook wanneer die vertrouwd aanvoelt. Wie meedoet aan kerkelijke leerstellingen die uit heidendom zijn overgenomen, pleegt afgoderij. Dat geldt ook wanneer men zich Israël noemt. Namen redden niemand. Alleen waarheid bevrijdt.

Dit is geen zachte oproep en geen uitnodiging tot compromis. Afgoderij is niet iets waarover onderhandeld wordt. Zij wordt verworpen. Volledig. Zonder voorbehoud. Zonder geestelijke taal eromheen. Zolang mijn volk blijft buigen voor verzonnen machten, blijft het onderworpen, ook wanneer het denkt vrij te zijn.

Terugkeren naar Gods eenvoudige wetten betekent afscheid nemen van alles wat tussen God en mens is geschoven. Geen entiteiten, geen mystiek, geen onzichtbare tegenstanders, geen kerkelijke bemiddeling. Alleen gehoorzaamheid, verantwoordelijkheid en waarheid. Dat is geen verarming. Dat is herstel. En zonder dat herstel blijft elke vorm van geloof uiteindelijk niets anders dan afgoderij in een vertrouwd jasje.

Blijf op de hoogte van de nieuwste blogseries

Abonneer op onze nieuwsbrief via e-mail of via onze RSS Feed. Je kunt op elk gewenst moment weer afmelden.

Nieuwste blogseries

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=