Blogserie

Home / serie / Paulus’ geschriften over de dood en het hiernamaals – Deel 1

< Terug naar blogoverzicht

Rubrieken

Algemeen

Duivel & Satan

Israël

Geschiedenis & Oorsprong

Nieuws

Joden & Edom

Kerkhoaxes

Wetten

Paulus’ geschriften over de dood en het hiernamaals – Deel 1

Door Sheldon Emry

De Uitleg van Paulus over Dood en Wat Daarna Komt

Wij hebben ongeveer een maand geleden een brief rondgestuurd en daarin, in ons maandelijkse bulletin, het traktaat opgenomen met de titel Waar is uw ziel na de dood? Dat traktaat bracht een aantal brieven bij ons terug. Sommige mensen vroegen of zij van onze verzendlijst verwijderd konden worden, terwijl anderen ons Schriftplaatsen stuurden die zij wilden dat wij zouden lezen.

Twee van de meest aangehaalde gedeelten waren Filippenzen 1:21 en Filippenzen 1:23.

Filippenzen 1:21 “Want het leven is mij Christus en het sterven gewin.”

Filippenzen 1:23 “Want ik word van tweeën gedrongen: ik heb begeerte om heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste.”

Deze verzen worden gewoonlijk aangehaald als bewijs dat, wanneer wij sterven, wij onmiddellijk in de tegenwoordigheid van Christus zijn.

Een ander veelgebruikt gedeelte is 2 Korintiërs 5:6–8:

“Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed en weten, dat, zolang wij in het lichaam wonen, wij uitwonen van den Here (want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen), maar wij hebben goede moed en wij begeren liever uit het lichaam uit te wonen en bij den Here in te wonen.”

Deze verzen werden door verschillende mensen aangehaald die mij terugschreven, en zij worden telkens weer gebruikt door mensen die een exemplaar van mijn traktaat Waar is uw ziel na de dood? hebben ontvangen.

Ik geef toe dat mijn traktaat nogal kort was. Ik had graag meer tijd gehad om het uitgebreider te maken en meer Schriftplaatsen te behandelen, maar ik heb in elk geval geprobeerd te laten zien wat ik geloof dat de Schrift leert over wat er met de mens gebeurt wanneer hij sterft.

Ik heb daarin duidelijk gesteld dat ik geloof dat de Bijbel leert dat wij slapen tot de opstanding. Dat standpunt roept nogal wat tegenstand op, want zoals u weet, leert bijna het gehele georganiseerde kerkelijke lichaam in Amerika — zowel protestants als rooms-katholiek — dat men bij de dood niet werkelijk sterft, maar onmiddellijk naar één van twee plaatsen gaat: of naar de hel om te lijden in vuur, of naar de hemel.

De meesten van u weten dat, dus ik hoef dat niet verder uit te leggen. Maar deze vier verzen — Filippenzen 1:21, 1:23 en 2 Korintiërs 5:6–8 — worden bijna altijd als eerste geciteerd, en men zegt dan: “Zie je wel, Paulus geloofde dat hij onmiddellijk na zijn dood in de tegenwoordigheid van de Here zou zijn, en hij verlangde dat zelfs liever dan te blijven leven.”

Ik ga nu niet op die specifieke verzen in. Wat ik wil doen, is teruggaan en kijken naar andere uitspraken van Paulus over wat er bij de dood gebeurt, om te ontdekken wat hij werkelijk geloofde over onze toestand — over onze ziel of geest, of hoe men het noemen wil — en waar die is nadat wij gestorven zijn.

Laten wij daarom beginnen met zijn brieven, bij de brief aan de Romeinen.

De Brief aan de Romeinen – Het Fundament van Paulus’ Geloof

Romeinen 1:1–2 “Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het evangelie van God, dat Hij tevoren had beloofd door zijn profeten in de heilige Schriften.”

Paulus zegt hier dat hij een dienstknecht van Christus is, een apostel, en dat hij is afgezonderd tot het evangelie dat reeds tevoren beloofd was. Als wij Paulus op zijn woord geloven wanneer hij deze eerste zinnen schrijft, dan moeten wij aannemen dat Paulus de waarheid van het evangelie bezat.

Als hij zegt dat hij een dienstknecht van Christus is, een apostel, afgezonderd tot datzelfde evangelie dat tevoren beloofd was, dan moet alles wat Paulus daarna schrijft de waarheid van dat evangelie zijn.

Romeinen 1:3–4 “Omtrent zijn Zoon, die, wat het vlees betreft, geboren is uit het geslacht van David, en, wat de Geest der heiligheid betreft, met kracht is verklaard Gods Zoon te zijn door de opstanding uit de doden, Jezus Christus, onze Here.”

Wij zien dus al in deze paar verzen dat Jezus Christus bewezen werd de Zoon van God te zijn — niet door iets wat daarna gebeurde, maar door de opstanding uit de doden. Daar komen we later nog op terug.

Romeinen 1:16–17 “Want ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot behoudenis voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood en ook voor de Griek. Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.”

Met andere woorden: de gerechtigheid van God wordt geopenbaard in het evangelie van Christus. En dit evangelie van Christus is wat Paulus geroepen was te verkondigen.

U weet dat Paulus in zijn brieven vele malen zegt dat hij het evangelie van Christus predikte. Ik benadruk dat zo sterk omdat ik wil dat u begrijpt dat, wanneer wij straks de andere uitspraken van Paulus lezen over wat hij geloofde dat onze toestand na de dood is, wat hij zegt werkelijk het evangelie van Christus is — niet de ideeën van mensen of iets wat van buitenaf is ingebracht, maar het echte evangelie van Christus over wat er met de doden gebeurt.

Romeinen 1:18 “Want de toorn Gods openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.”

Als de leer van eeuwige kwelling in de hel of van lijden in vlammen het ware evangelie van Christus zou zijn, dan had Paulus hier moeten schrijven dat “de toorn van God geopenbaard wordt in de hel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen.” Maar dat doet hij niet. Hij zegt dat de toorn van God van de hemel geopenbaard wordt.

Er is een vaste leer onder de voorstanders van eeuwige hellevlammen, namelijk dat de zondaar niet gelooft zolang hij leeft, maar dat hij pas in de hel zal geloven.

Ik heb dit onderwerp al eerder op de radio besproken, dus ik zal die artikelen nu niet herhalen. Maar ik heb traktaten van Richard D. Hahn en van verschillende anderen die allemaal hetzelfde leren: zij zeggen dat de reden dat mensen naar de hel gaan is omdat zij niet geloofden — maar, voegen zij eraan toe, “broeder, eenmaal in de hel zullen zij zeker geloven.”

De implicatie daarvan is dus dat het de hel is die mensen tot geloof brengt.

Maar dat is niet wat de Schrift zegt. Paulus zegt immers hier dat “de toorn van God vanuit de hemel geopenbaard wordt.” Niet in de hel.

De Mens Weet Dat God Bestaat, Maar Wil Hem Niet Erkennen

Romeinen 1:19–20 “Omdat hetgeen van God gekend kan worden onder hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.”

Wij hebben dit onderwerp eerder besproken, en ik geloof dat dit een zeer eenvoudige en toch diepe leer van God is — de leer van het evangelie van Christus — dat mensen weten dat Hij God is.

Ik ben het niet eens met sommige predikers die zeggen dat mensen niet geloven omdat ze God niet kennen. Volgens Paulus, in dit eerste hoofdstuk van Romeinen, heeft God Zichzelf geopenbaard, zelfs aan de goddelozen.

Ik geloof daarom niet dat er werkelijk zoiets bestaat als een atheïst of een agnost. Ik geloof dat het God-haters zijn. En we zullen verderop zien dat Paulus die uitdrukking zelf gebruikt voor deze mensen.

Want men kan geen hater van God zijn als men niet eens gelooft dat Hij bestaat, nietwaar?

Het punt dat ik wil maken is dit: de mens weet in dit leven dat God God is.

Romeinen 1:20 “Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.”

Met andere woorden: de onzichtbare eigenschappen van God worden herkend door wat Hij geschapen heeft. “De dingen die gemaakt zijn” — dat is de schepping zelf, de mens inbegrepen. En Paulus zegt dat deze dingen van God geopenbaard zijn aan Zijn schepselen, zelfs Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zodat zij zonder verontschuldiging zijn.

We horen zo vaak van de hellevuurpredikers dat wij enorme bedragen moeten inzamelen om de heidenen te bereiken, want anders zouden zij naar de hel gaan omdat zij nooit over God hebben gehoord. Maar Paulus zegt dat dit niet waar is. De dingen van God zijn reeds geopenbaard; de mensen hebben geen excuus.

Het punt dat ik maak, is dat het niet nodig is dat mensen eerst de hel meemaken om te geloven. Zij zijn in dit leven reeds geconfronteerd met de kennis van God. Zoals de Schrift zegt: “De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen.”

Romeinen 1:21 “Want hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar zijn in hun overleggingen op niets uitgekomen en hun onverstandig hart is verduisterd.”

Hier ligt het verschil tussen de ware gelovige en de goddeloze. Beiden weten dat God bestaat; de één verheerlijkt Hem, de ander verwerpt Hem. Dat zijn de twee soorten mensen op aarde: niet zij die gehoord hebben tegenover zij die nooit gehoord hebben, maar zij die God kenden en Hem niet als God wilden verheerlijken.

Zij werden ondankbaar, hun overleggingen werden leeg, en hun onverstandig hart werd verduisterd.

Romeinen 1:22–23 “Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God veranderd in hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren.”

Ik sla enkele verzen over, maar u zou ze allemaal moeten lezen, want ze laten zien hoe ver de mens kan afdwalen.

Romeinen 1:25 “Zij hebben de waarheid Gods veranderd in de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is in eeuwigheid. Amen.”

Let op: zij hadden de waarheid van God ontvangen, anders hadden zij die niet kunnen veranderen. Maar zij veranderden de waarheid van God in een leugen.

Romeinen 1:28 “En gelijk zij het niet de moeite waard achtten God in erkentenis te houden, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijk denken, om te doen wat niet betaamt.”

Zie hoe vaak in deze verzen wordt aangeduid dat de kennis van God bij de mensen aanwezig is, maar dat zij weigeren die te behouden. Daarom heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijke geest.

Daarna noemt Paulus een lange lijst van verdorven eigenschappen, waaronder in Romeinen 1:30 de woorden: “Kwaadsprekers, haters van God…”

Paulus noemt deze mensen geen atheïsten of agnosten, maar haters van God.

En dan vat hij het samen in Romeinen 1:32:
“Hoewel zij de rechtspraak Gods kennen, dat zij, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn, bedrijven zij ze niet alleen, maar hebben ook welgevallen aan hen, die ze bedrijven.”

Ik lees dit om te laten zien dat Paulus zegt dat deze mensen weten dat de straf van God de dood is.

En toch leert men vandaag dat de straf van God eeuwig leven is — ja, in de hel, maar nog steeds eeuwig leven!

Bijna elke predikant in Amerika, van welke denominatie ook, leert dat het oordeel over de goddelozen eeuwig leven is — zij het in lijden. Maar Paulus zegt iets heel anders: de mensen kennen God, zij weten dat Hij bestaat, en zij weten dat zij die zulke dingen doen des doods waardig zijn. Toch veranderen zij de waarheid van God in een leugen en hebben zij welgevallen in hen die hetzelfde doen.

Ik kan mij goed voorstellen dat de doorsnee kerkganger in Amerika, vooral de oudere generatie die de Bijbel nog zelf gelezen en bestudeerd heeft, voortdurend verbaasd is over hoe gemakkelijk de kerken van nu het kwaad in het land goedpraten.

Zelfs de kerken die het luidst roepen over hellevuur, hebben nauwelijks iets te zeggen over de verdorvenheid van de natie. Zij schuiven het allemaal terzijde met de gedachte: “Wij hebben er niets mee te maken, wij vertrekken toch binnenkort.”

En één van de meest verbazingwekkende dingen vind ik het zwijgen van de meeste kerken over de legalisering van abortus. Er wordt bijna niets over gezegd. Ik heb nog nooit een traktaat gezien van een kerk of denominatie dat zich tegen abortus uitspreekt.

Ik moet eerlijk zeggen dat de rooms-katholieke kerk in het algemeen wél luidkeels tegen abortus is, en dat zegt misschien iets over de stilte van de protestantse wereld met betrekking tot de verdorvenheid in het land.

Sterker nog, hun leer verandert tegenwoordig zó dat men zelfs beweert dat wij allemaal één moeten worden — goed en kwaad, gelovig en ongelovig — “want wij zijn toch allen één in Christus Jezus.” Dat is trouwens een vers dat men mij vaak toestuurt wanneer ik predik tegen de zonde; men schrijft dan: “Wij zijn toch allemaal één.”

Maar Paulus maakt in dit eerste hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen duidelijk dat de mens God kent — hier, op aarde. En dat maakt meteen duidelijk hoeveel dwaling er zit in de traktaten waarin men beweert dat de ongelovigen pas zullen geloven in de eerste vijf minuten in de hel.

Nee, zegt Paulus, zij kennen God reeds in dit leven; het is hun geopenbaard.

Het Oordeel van God is Naar Waarheid, Niet Naar Menselijke Leer

Romeinen 2:1–2 “Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij ook zijt, die oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf, daar gij hetzelfde doet, gij die oordeelt. En wij weten, dat het oordeel Gods naar waarheid is over hen, die zulke dingen doen.”

Hier zien wij opnieuw dat het oordeel van God naar waarheid is. Het is niet gebaseerd op menselijke ideeën of op wat de kerk leert, maar op de waarheid van het evangelie van Christus dat Paulus predikte.

Paulus spreekt in de rest van dit hoofdstuk over de wet en de rechtvaardige maatstaf van God. En dan komen wij in hoofdstuk 4 bij de belofte aan Abraham.

Romeinen 4:13 “Want de belofte, dat hij de erfgenaam der wereld zou zijn, is aan Abraham of aan zijn nageslacht niet geschied door de wet, maar door de gerechtigheid des geloofs.”

Dat moeten wij lezen, want dit is wat Abraham verwachtte en wat hem beloofd werd. Paulus zegt niet dat Abraham uitzag naar een hemel in de wolken, maar dat hij erfgenaam van de wereld zou zijn. Dat was, volgens Paulus, de hoop die Abraham had.

In hoofdstuk 5 gaat Paulus verder met zijn uitleg over rechtvaardiging.

Romeinen 5:17–18 “Want, indien door de overtreding van de ene de dood geheerst heeft door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed der genade en der gave der gerechtigheid ontvangen, in het leven heersen door de ene, Jezus Christus. Derhalve, gelijk het door één overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één rechtvaardigheidsdaad voor alle mensen tot rechtvaardiging des levens.”

Twee keer in deze verzen, en eigenlijk in het hele hoofdstuk, noemt Paulus de gave van God leven. Let erop dat hij zegt: “Door één mens is de dood gekomen, en heeft geheerst.” Wat heerste? De dood. En dit zien wij door de hele Schrift heen: de dood is steeds de straf voor de zonde.

Nergens in de Bijbel staat dat de straf voor de zonde eeuwig leven is — zelfs niet in een slechte toestand. Altijd is de straf de dood, en de gave van God is het leven.

Romeinen 6:4–5 “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zo zullen wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding.”

De doop, het ritueel dat wij in gehoorzaamheid aan Christus ondergaan, beeldt twee dingen uit — niet een hele reeks betekenissen, maar eenvoudig dood en leven. Met andere woorden: duisternis en licht, dood en leven.

Er wordt nergens gesuggereerd dat wie niet gedoopt is, naar een of andere eeuwige toestand gaat. Wanneer Paulus over de doop spreekt en telkens een nieuwe leer aanhaalt, zou hij talloze kansen hebben om te zeggen dat de mens na de dood naar de hemel gaat — maar hij doet dat nergens.

Hij houdt het bij de eenvoudige tegenstelling: één is de dood, en het andere is het leven.

Daarna spreekt Paulus verder over het leven van de gelovige, die door zijn doop vrij is van de zonde. En dan zegt hij in vers 20:

Romeinen 6:20–21 “Want toen gij slaven waart der zonde, waart gij vrij ten aanzien van de gerechtigheid. Wat vrucht hadt gij toen van de dingen, waarvan gij u thans schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood.”

Als u in uw Bijbel zoekt naar de woorden dood en zonde, zult u merken dat ze bijna altijd samen genoemd worden. De dood is steeds het gevolg van de zonde.

Romeinen 6:22–23 “Maar thans, van de zonde vrijgemaakt en in dienst van God gekomen, hebt gij uw vrucht, die leidt tot heiliging, en het einde is eeuwig leven. Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is eeuwig leven in Christus Jezus, onze Here.”

Nogmaals: Paulus noemt slechts twee uitkomsten voor de mens — de dood of het eeuwige leven. Er is geen derde mogelijkheid.

Zij die menen dat Paulus ergens leert dat beide groepen, goed en kwaad, eeuwig leven ontvangen (de één op een goede, de ander op een slechte plaats), zullen tevergeefs zoeken. Nergens in de Schrift schrijft Paulus zoiets.

In hoofdstuk 7 bespreekt hij vervolgens de wet en de onmogelijkheid voor de mens om in dit leven volmaakt gehoorzaam te zijn. En dan komt hij in hoofdstuk 8 tot de grote samenvatting van de hoop van het evangelie:

Romeinen 8:1–2 “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet des Geestes des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.”

Hier vat Paulus de wet samen als de wet der zonde en des doods. Wat een kans had hij hier om te zeggen dat de wet de wet van eeuwige straf in een hel van pijniging is — maar dat doet hij niet.

In al deze hoofdstukken heeft Paulus herhaaldelijk de gelegenheid om de leer van eeuwige hellevlammen te verkondigen, zoals die in de kerken van vandaag algemeen wordt geleerd, en telkens laat hij die gelegenheid voorbijgaan.

Hij spreekt eenvoudig over twee werkelijkheden: de dood en het leven.

De Schepping Zucht in Verwachting van de Verlossing van het Lichaam

Romeinen 8:16–17 “De Geest zelf getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. En zijn wij kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus, immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.”

Nu gaat Paulus spreken over onze verheerlijking met Christus. Wat is die komende heerlijkheid die wij zullen ontvangen, omdat wij de gelovigen in Christus zijn?

Romeinen 8:18 “Want ik houd het er voor, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.”

Let erop: Paulus spreekt in de toekomende tijd – “die over ons geopenbaard zal worden.” Hij zegt niet dat die heerlijkheid reeds nu in ons is, maar dat zij in de toekomst openbaar zal worden.

Romeinen 8:19 “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.”

Blijkbaar heeft die toekomstige heerlijkheid te maken met het moment waarop de zonen Gods openbaar zullen worden.

Romeinen 8:20–21 “Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen – niet vrijwillig, maar om hem, die haar daaraan onderworpen heeft – in hoop, dat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.”

Om te begrijpen wat het betekent dat de schepping aan vruchteloosheid is onderworpen, moeten wij eigenlijk het boek Prediker lezen. Wij hebben dat onlangs in onze bijbelstudies behandeld, en wie erbij waren, zullen zich herinneren hoe Salomo telkens zegt dat alles wat de mens doet ijdelheid is. Ons werk, onze plannen, onze rijkdom – alles eindigt in het graf. Daarom noemt Salomo het leven zelf ijdelheid, want de mens bereikt niets blijvends in dit aardse bestaan.

Paulus wist hetzelfde wat Salomo wist. Hij zegt: de schepping is aan vruchteloosheid onderworpen – aan het onvermogen om iets blijvends tot stand te brengen – met andere woorden, aan de dood. En dat niet vrijwillig, want geen mens kiest de dood; wij zouden allemaal graag veel langer leven. Maar wij zijn aan deze toestand onderworpen door Gods beschikking, “om Hem, die haar daaraan onderworpen heeft,” en dat in hoop.

Want, zegt Paulus, de schepping zelf zal bevrijd worden van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid en zal overgaan in de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.

Romeinen 8:22–23 “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. En niet alleen zij, maar ook wij zelf, die de eersteling van de Geest hebben, ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam.”

Dát is de grote hoop van de schepping – de opstanding uit de doden, of, zoals Paulus zegt, “de verlossing van ons lichaam.”

In de voorgaande hoofdstukken heeft Paulus uiteengezet dat de wet slechts tot de dood leidt, maar dat het leven de gave van God is. Nu zegt hij dat wij zullen worden geopenbaard als zonen Gods, en dat die openbaring zal plaatsvinden bij wat wij verwachten: de verlossing van het lichaam.

Als er één leerstuk is dat het ware evangelie van Christus verduistert en de hoop op de opstanding ondermijnt, dan is het wel de leer dat de mens bij de dood niet werkelijk sterft, maar voortleeft. Die leer verschuift de hoop van de gelovige van de opstanding naar een voortbestaan in een andere wereld.

Ik weet dat de meeste christenen buiten onze eigen gemeenten hun grootste verwachting stellen op het idee dat zij “naar de hemel gaan als zij sterven.” Evangelist na evangelist zegt op radio en televisie: “Kom naar voren, bekeer u, laat u dopen, en als u sterft, gaat u naar de hemel.”

Maar Paulus zegt dat de ganse schepping zucht in de verwachting van de verlossing van het lichaam.

Die verlossing betekent dat ons lichaam wordt teruggekocht, dat het hersteld wordt, maar dan onvergankelijk. God heeft de mens immers op aarde geplaatst en beloofd dat hij erfgenaam van de wereld zou zijn – een mede-erfgenaam van Christus, het zaad van Abraham. En dan komen predikers ons vertellen dat het evangelie eigenlijk inhoudt dat wij de aarde verlaten en ergens anders voor eeuwig zullen wonen.

Lees opnieuw wat Paulus zegt in Romeinen 8:20–21:

“Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen – niet vrijwillig, maar om hem, die haar daaraan onderworpen heeft – in hoop, dat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.”

Blijkbaar heeft God dus een einde gesteld aan dit vergankelijke leven omdat Hij iets beters heeft voorbereid. En ik denk dat velen van ons die ouder worden, dat kunnen beamen: “Dank God dat ik dit lichaam niet meeneem in het Koninkrijk.”

God gaf ons een lichaam dat dienst doet in dit aardse leven, maar Hij bepaalde dat het een einde zou hebben. Wij zullen niet eeuwig in dit vergankelijke lichaam blijven, want Hij heeft iets groters voor ons bereid.

Wanneer wij dus spreken over sterven, weten wij dat het noodzakelijk is, omdat God iets beters voor ons heeft weggelegd. Hij zal ons bevrijden “van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.” En dat, zegt Paulus, is “de verlossing van ons lichaam.”

Wij moeten dat begrip “dienstbaarheid aan de vergankelijkheid” goed begrijpen. Paulus kende het verschil tussen vergankelijkheid en onvergankelijkheid. Laten wij teruggaan naar Handelingen 2, waar Petrus over Jezus spreekt:

Handelingen 2:27 “Want Gij zult mijn ziel niet aan het dodenrijk overlaten, noch Uw Heilige ontbinding doen zien.”

En in Handelingen 2:31 zegt hij over Christus:

“Hij heeft, dit voorziende, gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien.”

Het woord ontbinding betekent eenvoudig het vergaan en uiteenvallen van het lichaam. Dat is wat Paulus bedoelde met “vergankelijkheid.”

Deze gedachte komt opnieuw terug in Handelingen 13:34–37:

“En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt om niet meer tot ontbinding te keren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal u de heilige, betrouwbare weldaden van David geven. Daarom zegt Hij ook elders: Gij zult uw Heilige geen ontbinding doen zien. Want David is, nadat hij in zijn tijd de raad Gods had uitgevoerd, ontslapen, en is tot zijn vaderen gelegd en heeft ontbinding gezien; maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien.”

Het woord “ontbinding” betekent dus het uiteenvallen van het lichaam bij de dood. Het lichaam van Jezus Christus zag geen ontbinding, maar dat van David wel.

Dan komen wij bij dat machtige hoofdstuk 1 Korintiërs 15, waarin Paulus de opstanding in vele verzen uitlegt.

1 Korintiërs 15:42 “Zo is ook de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, opgewekt in onvergankelijkheid.”

1 Korintiërs 15:50 “Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet.”

Onze huidige lichamen, zegt Paulus, kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven. Geen wonder dat hij schreef dat de ganse schepping zucht in de verwachting van de verlossing van het lichaam.

1 Korintiërs 15:51–53 “Zie, ik deel u een geheimenis mede. Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.”

Wanneer zullen wij onvergankelijk worden? Niet bij de dood, maar bij de opstanding.

Zo zegt Paulus opnieuw in Romeinen 8:21–23 dat de schepping zal worden bevrijd van de vergankelijkheid tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods, en dat wij uitzien naar “de verlossing van ons lichaam.”

Die verlossing betekent dat wij een lichaam zullen ontvangen dat geen ontbinding meer kent.

Men kan onmogelijk de grote hoop van een onvergankelijk lichaam verkondigen, als men tegelijk leert dat de mens na zijn dood als “geest” voortleeft. Die leer maakt het onmogelijk om de verzen te begrijpen die juist spreken over de opstanding van een lichamelijk, onvergankelijk en onsterfelijk lichaam.

Gelijkvormig Aan Christus in Zijn Opstanding

Romeinen 8:28 “Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.”

Dat vers is waarschijnlijk door meer christenen uit het hoofd geleerd dan enig ander uit de brief aan de Romeinen. Maar wat is dat voornemen van God? Paulus legt het uit in het volgende vers.

Romeinen 8:29 “Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen.”

Wij zijn dus voorbestemd om gelijkvormig te worden aan het beeld van de Zoon van God. Laten wij daarom teruggaan en zien hoe de Here Jezus Christus eruitzag na Zijn opstanding, zodat wij weten aan welk beeld wij gelijkvormig zullen worden.

In Lukas 24:33–36 lezen wij:

“En zij stonden op in datzelfde uur en keerden terug naar Jeruzalem, en vonden de elven bijeen en hen, die met hen waren, en zij zeiden: De Here is waarlijk opgewekt en is aan Simon verschenen. En zij vertelden wat onderweg was geschied, en hoe Hij door hen was herkend bij het breken van het brood. Terwijl zij hierover spraken, stond Hijzelf in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u!”

Maar hoe reageerden de discipelen?

Lukas 24:37–39 “Doch zij werden ontsteld en zeer bevreesd en meenden een geest te aanschouwen. En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij ontsteld en waarom komen zulke overleggingen op in uw hart? Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen, gelijk gij ziet dat Ik heb.”

Hier spreekt de opgestane Christus zelf, en Hij zegt nadrukkelijk dat Hij vlees en beenderen heeft.

Wij, zegt Paulus, zijn voorbestemd om aan Zijn beeld gelijkvormig te worden. Dat betekent dat wij, in de opstanding, een lichaam zullen hebben dat onvergankelijk en onsterfelijk is, maar dat nog steeds vlees en beenderen heeft – precies zoals Hij.

Hoe kan men dat ontkennen en tegelijk leren dat wij na de dood als “geest” zonder lichaam naar de hemel gaan? Dat is niet gelijkvormig aan Christus; dat is juist het tegendeel van wat de Schrift leert.

Paulus schreef in het eerste hoofdstuk van Romeinen dat de mensen “de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen.” En dit is één van de grootste voorbeelden daarvan: men heeft het evangelie van de lichamelijke opstanding veranderd in de leer van een onmiddellijke geestelijke hemelvaart.

Lukas 24:40 “En nadat Hij dit gezegd had, toonde Hij hun zijn handen en zijn voeten.”

Laten wij ook teruggaan naar het laatste Pascha dat Hij met zijn discipelen hield, om te zien wat Hij daarover zei.

Lukas 22:15–18 “En Hij zeide tot hen: Met verlangen heb Ik begeerd dit pascha met u te eten, eer Ik lijd; want Ik zeg u, dat Ik het niet meer eten zal, voordat het vervuld is in het Koninkrijk Gods. En Hij nam een beker, dankte, en zeide: Neemt die en deelt die onder elkander; want Ik zeg u: Ik zal van nu aan niet drinken van de vrucht van de wijnstok, totdat het Koninkrijk Gods gekomen is.”

Christus zegt hier dat Hij, in Zijn verrezen lichaam, opnieuw zal eten en drinken in het Koninkrijk van God.

Vraag dat maar eens aan een fundamentalistische prediker: hoe kunnen wij eten en drinken in die “geestelijke lichamen” waarvan zij zeggen dat wij die bij de dood ontvangen? Zij zullen u daar geen duidelijk antwoord op kunnen geven.

De waarheid is eenvoudig: het lichaam dat Christus na Zijn opstanding had, was werkelijk en tastbaar; Hij at, Hij dronk, Hij kon worden herkend. En juist aan dat lichaam zullen wij gelijkvormig worden.

Verder lezen wij in Lukas 24:41–43: “En terwijl zij het nog niet geloofden van blijdschap en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets om te eten? En zij gaven Hem een stuk van een gebraden vis en van een honigraten. En Hij nam het en at het voor hun ogen.”

Daarmee liet Hij hen zien dat Hij geen geest was, maar een levende mens in een verheerlijkt, onvergankelijk lichaam.

Dat is slechts een glimp van de waarheid van het evangelie en van wat ons te wachten staat bij de opstanding van het lichaam – het grote verlangen waarover Paulus schreef: de verlossing van het lichaam.

Laten wij weer naar 1 Korintiërs 15 gaan, waar Paulus dit onderwerp afsluit:

1 Korintiërs 15:52–53 “Bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.”

Er zijn slechts een handvol verzen in al Paulus’ brieven die men met moeite kan verdraaien om te doen lijken alsof de mens na de dood als geest voortleeft. Maar er zijn tientallen verzen die duidelijk leren dat onze hoop de opstanding van een lichamelijk, onvergankelijk lichaam is.

Dat is de hoop die Paulus het evangelie van Christus noemt: niet een ontsnapping van de aarde, maar de opstanding van de doden, de verlossing van het lichaam, en de komst van het Koninkrijk Gods op aarde.

En Paulus besluit zijn betoog in Romeinen 8:38–39 met deze woorden van zekerheid en dankbaarheid:

“Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.”

Dat is de volle, vaste hoop van het evangelie: dat wij, bevrijd uit de vergankelijkheid, zullen worden opgewekt in onvergankelijkheid, gelijkvormig aan het beeld van Christus, onze Here.

De Opstanding als Het Hart van het Evangelie

Wij hebben gezien dat Paulus in Romeinen 8 de verlossing van het lichaam het grote doel van onze hoop noemt. Laten wij nu zien hoe hij en de andere apostelen die waarheid in Handelingen en 1 Korintiërs 15 verder uitleggen.

In Handelingen 13:34–37 spreekt Paulus over Christus en zegt:

“En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt om niet meer tot ontbinding te keren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal u de heilige, betrouwbare weldaden van David geven. Daarom zegt Hij ook elders: Gij zult uw Heilige geen ontbinding doen zien. Want David is, nadat hij in zijn tijd de raad Gods had uitgevoerd, ontslapen, en is tot zijn vaderen gelegd en heeft ontbinding gezien; maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien.”

Paulus maakt hier duidelijk onderscheid tussen David, die gestorven is en ontbinding heeft gezien, en Christus, wiens lichaam niet vergaan is. Het lichaam van Jezus bleef behouden, en Hij werd lichamelijk opgewekt. Dat is het bewijs dat de opstanding niet louter geestelijk is, maar werkelijk lichamelijk.

Dezelfde gedachte zien we ook bij Petrus in Handelingen 2:31:

“Hij heeft, dit voorziende, gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien.”

Christus’ ziel werd niet aan het dodenrijk overgelaten, en Zijn lichaam heeft geen ontbinding gezien. Dat is de grondslag van onze hoop, want zoals Hij is opgewekt, zo zullen ook wij opgewekt worden.

Paulus bouwt daarop voort in 1 Korintiërs 15, het grote opstandingshoofdstuk, waar hij de volle omvang van dit geheimenis ontvouwt.

1 Korintiërs 15:42–44 “Zo is ook de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, opgewekt in kracht; er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, er wordt een geestelijk lichaam opgewekt. Indien er een natuurlijk lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam.”

Sommige mensen lezen dit laatste vers en denken dat Paulus bedoelt dat het lichaam enkel geest zal zijn. Maar dat is niet wat hij zegt. Een “geestelijk lichaam” is een lichaam dat beheerst wordt door de Geest van God, niet een lichaam dat uit geest bestaat. Het blijft een lichaam – tastbaar, werkelijk, verheerlijkt.

1 Korintiërs 15:47–49 “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk; de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en gelijk de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de hemelse dragen.”

Hier verklaart Paulus openlijk dat wij het beeld van de hemelse – van Christus – zullen dragen. Dat beeld is niet dat van een onzichtbare geest, maar van de opgestane Heer met vlees en beenderen, zoals wij lazen in Lukas 24:39.

Daarom zegt Paulus in 1 Korintiërs 15:50–53:

“Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet. Zie, ik deel u een geheimenis mede. Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.”

Dat is het moment waar heel de schepping op wacht. Wij worden niet verlost uit de aarde om ergens in een geestelijke sfeer te zweven; wij worden verlost uit de dood om in onvergankelijkheid op te staan, als levende mensen in een vernieuwde schepping.

Paulus bevestigt dit nog eens in 1 Thessalonicenzen 4:16–17:
“Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank van een bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die overgebleven zijn, samen met hen op de wolken weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen.”

De opstanding begint met hen die gestorven zijn in Christus; zij staan op met nieuwe lichamen, en de levenden worden veranderd om hun onvergankelijke gestalte te delen. Daarna zijn allen voor eeuwig bij de Here – niet als geesten, maar als herstelde, verheerlijkt levende mensen.

En om te tonen wat dat betekent, besluit Paulus in 1 Korintiërs 15:54–57 met een triomfroep:
“En wanneer dit vergankelijke onvergankelijkheid zal hebben aangedaan en dit sterfelijke onsterfelijkheid zal hebben aangedaan, dan zal het woord vervuld worden, dat geschreven is: De dood is verslonden in de overwinning. Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? De prikkel des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus.”

Dat is het hart van het evangelie dat Paulus predikte. Niet een leer van eeuwige pijniging of van zielen die los van het lichaam blijven bestaan, maar de triomf van het leven over de dood – de overwinning die zichtbaar wordt wanneer de doden worden opgewekt in heerlijkheid.

Daarom sluit Paulus zijn betoog af met deze oproep:

1 Korintiërs 15:58 “Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here.”

Want wie deze hoop bezit – de hoop van de opstanding en de vernieuwing van het lichaam – heeft geen angst voor de dood, maar werkt met zekerheid, in het geloof dat het leven zal overwinnen.

Dat is de boodschap die Paulus verkondigde, en dat is de waarheid die de wereld vergeten is: de dood is niet het einde, maar het begin van Gods grote verlossing – de verlossing van het lichaam, de openbaring der zonen Gods, en het herstel van de schepping in de heerlijkheid van Christus Jezus.

De Hoop van de Opstanding en Het Slot van Paulus’ Getuigenis

Paulus heeft ons door al zijn brieven heen laten zien dat de dood niet het einde is, maar de slaap die voorafgaat aan de opstanding. Het is de tijdelijke rust waarin de mens wacht op het moment dat hij wordt opgewekt tot onvergankelijk leven.

En om dat nogmaals te onderstrepen, richt hij in 1 Korintiërs 15:52–53 onze blik op dat beslissende ogenblik:

“Bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.”

Dat is het moment waar de ganse schepping op wacht: de vernieuwing van het lichaam, het herstel van de mens als erfgenaam van de aarde, zoals God het van het begin af aan bedoeld had.

Paulus herhaalt dit ook in zijn brief aan de Filippenzen, waar hij zegt:

Filippenzen 3:20–21 “Want wíj hebben ons burgerschap in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan zijn verheerlijkt lichaam, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen.”

Zie hoe hij de verwachting niet legt bij het sterven zelf, maar bij de komst van Christus, wanneer Hij het lichaam zal veranderen.

En precies dat is wat Paulus bedoelt als hij in Romeinen 8:23 spreekt over “de verlossing van ons lichaam.”

Deze hoop is niet zwevend, niet mystiek, niet in een verre hemel, maar concreet: de schepping zelf zal vernieuwd worden, de doden zullen opstaan, en de Zoon van God zal heersen als Koning over een herstelde aarde.

Dat is het evangelie dat Paulus noemt “het evangelie van Christus” – het goede nieuws dat de dood overwonnen is.

De wereld heeft dat vergeten. De kerk heeft het vervangen door een boodschap van angst, door de gedachte dat de mens eeuwig zal leven in een toestand van pijniging, of ergens in een onstoffelijke hemel. Maar Paulus predikte niet over ontsnapping aan de aarde; hij predikte over de verlossing van de aarde.

Daarom schrijft hij met vaste zekerheid in Romeinen 8:38–39:

“Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.”

Dat is de slotverklaring van Paulus’ geloof: de liefde van God is sterker dan de dood.

Hij had in al zijn brieven ruimschoots de gelegenheid om de leer van een onmiddellijke hemelvaart te verkondigen, maar hij deed het niet. In plaats daarvan onderwees hij consequent dat de gelovigen slapen tot de opstanding, dat hun hoop ligt in de wederkomst van Christus, en dat hun beloning is: het eeuwige leven in een nieuw, onvergankelijk lichaam.

En omdat die opstanding werkelijk het hart van het evangelie is, eindigt Paulus zijn betoog met lof aan God.

We sluiten deze studie af met de woorden van Paulus, die even krachtig zijn als troostrijk:

1 Korintiërs 15:57–58 “Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus. Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here.”

Blijf op de hoogte van de nieuwste blogseries

Abonneer op onze nieuwsbrief via e-mail of via onze RSS Feed. Je kunt op elk gewenst moment weer afmelden.

Nieuwste blogseries

Voor het eerst hier?

Er is veel content op deze website. Dit kan alles een beetje verwarrend maken voor veel mensen. We hebben een soort van gids opgezet voor je.

800+

Geschreven blogs

300+

Nieuwsbrieven

100+

Boeken vertaald

5000+

Pagina's op de website

Een getuigenis schrijven

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
Vink dit vakje aan als je jouw getuigenis aan ons wilt versturen, maar niet wilt dat deze op de lijst met getuigenissen op deze pagina wordt geplaatst.

Stuur een bericht naar ons

Schakel JavaScript in je browser in om dit formulier in te vullen.
Naam
=