LUCIFER OPGEHELDERD
VOOR CHRISTENEN DIE NIET gevoed zijn met de “in de brief van Paulus aan Timoteüs (1 Timoteüs 4:1) is het idee om Lucifer in verband te brengen met een opstandige gevallen geest volstrekt ondenkbaar, maar omdat de leden van sommige religieuze sekten een fetisj maken van hun demonen en gevallen engelen, waarvan zij beweren dat Lucifer de Leider of Vorst is, zien wij de noodzaak in van het noemen van een paar punten die onomstotelijk bewijzen dat de Heer van God hun theorie niet ondersteunt.
Om te beginnen hebben we de duidelijke verklaring van Jesaja (14:4) dat de woorden van de profeet gericht waren tegen de koning van Babylon. Zonder deze duidelijke verklaring zouden we ons kunnen verontschuldigen als we een andere dwaze, aanmatigende en opschepperige persoon zouden zoeken om aan de beschrijving te voldoen die volgde, maar we zouden nooit gerechtvaardigd zijn om te beweren dat zo iemand een uit de hemel gevallen geest was, of kon zijn, om de eenvoudige reden dat het onderwerp van Jesaja’s profetie duidelijk een mens wordt genoemd (vers 16), en zelfs een gelovige in de duivelsleer zou niet beweren dat hun prins der duivels een mens is! En ook niet dat hij onderworpen zou zijn, of zou kunnen zijn, aan corruptie in het graf, zoals vers 11 aangeeft.
Het woord van de Heer over de koning van Babel, die ironisch genoeg “de voorbode van de dag” of “de morgenster” wordt genoemd, luidt: “Zij die u zien, zullen u nauwlettend gadeslaan en u beschouwen, zeggende: Is dit de MAN (letterlijk: het individu) die de aarde deed beven, die de naties deed schudden?”.
Dit zijn woorden vol verachting en minachting, die alleen tegen een hoogmoedig mens gericht kunnen zijn. Het moet worden opgemerkt dat praktisch dezelfde woorden door de profeet Obadja (3) tot Edom werden gericht als door Jesaja tegen de koning van Babylon werden gebruikt, namelijk: “De hoogmoed van uw hart heeft u misleid, gij …. wiens woonplaats hoog is, die in zijn hart zegt: ‘Wie zal mij ter aarde brengen?’ (4) Al verheft gij u als een arend, en al zet gij uw nest tussen de sterren, dan zal Ik u ter aarde brengen, zegt de Heer, (5) … (hoe zijt gij afgesneden!)”.
Is EDOM dan nog steeds een andere naam voor Satan, “De Duivel”? Er is waarschijnlijk geen beter voorbeeld van deze zeer figuurlijke taal in de hele Schrift, dan in Ezechiël 31, toen die profeet, door het woord van de Heer, Farao, koning van Egypte, aansprak. Wij bevelen een zorgvuldige studie en onderzoek van dit hele 31e hoofdstuk van Ezechiël aan, aan allen die hardnekkig blijven beweren, zoals velen doen, dat Ezechiël 28 (vooral de 12e tot 16e verzen) een ander bewijs is van het bestaan van een bovennatuurlijke tegenstander van geesten.
Bij een zorgvuldige bestudering van Ezechiël 31 zal blijken dat “Eden”, “de tuin van God” en “Libanon” synonieme termen zijn. Daarom moet in gedachten worden gehouden dat “Eden, de tuin van God” (de goden) in Ezechiël 28:31 ook verwijst naar Libanon, dat onder het koninkrijk Tyrus viel.
Op de beweringen van sommige sekten van christenen dat de vorst van Tyrus en de koning van Tyrus of Tyrus die in Ezechiël 28 worden genoemd, weer dezelfde bovennatuurlijke Satan zijn, geloven wij dat vers 2 daarvan een afdoende antwoord geeft: “Zo zegt de Here God …toch zijt gij een mens.”
Wij kennen geen hogere gerechtelijke autoriteit.
Nu we het toch over de koning van Tyrus hebben, willen we de aandacht vestigen op een zeer opvallende inconsistentie in de verklaringen van de eerder genoemde christenen (met speciale verwijzing naar W.T.B. & T. Soc.). Zij wijzen Ezechiël 28:15 aan als een duidelijke verwijzing naar een tegenstander van geesten. Het vers luidt (in onze geaccepteerde Engelse versie): “Gij waart volmaakt in uw wegen vanaf de dag dat gij geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd.” Hieruit menen de bovengenoemde christenen het bewijs te hebben dat hun bovennatuurlijke Duivel, in wie zij geloven, gedurende een aanzienlijke periode van zijn bestaan in alle opzichten rechtschapen en voorbeeldig is geweest. De flagrante tegenstrijdigheid verschijnt wanneer dezelfde mensen bijna in één adem verklaren dat hun bovennatuurlijke duivel ook het onderwerp is van Jezus’ verwijzing in Johannes 8:44 naar de vader van de schriftgeleerden en Farizeeën, toen onze Heer tegen hen zei: “Gij zijt van uw vader, de aanklager, en de begeerten van uw vader zult gij doen. Hij was een moordenaar van het begin af aan, en verbleef niet in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is.”
Wij vragen ons af of iemand die “volmaakt was in zijn wegen vanaf de dag dat hij geschapen werd” en iemand die “vanaf het begin een moordenaar en een leugenaar was”, één en dezelfde persoon kunnen zijn?
Terugkomend op het onderwerp Lucifer, laten we beginnen met alle feiten over het woord op een rijtje te zetten, voor zover onze kennis reikt:
- Jesaja 14:12 is de enige passage in de Heilige Schrift waar dit woord voorkomt, en dan ook nog ALLEEN in de Latijnse en Engelse versies.
- In de Hebreeuwse tekst staat het woord “helel” (Hoe) gevolgd door “dagster” of “Zoon van de morgen”, en in de Griekse tekst, Septuagint versie is de lezing heel anders, hoewel het oorspronkelijke adres “Zoon van de morgen” verschijnt, als “O Eosphoros.”
- Zelfs de Joden, zo wordt ons verteld, gebruikten nooit de naam Lucifer in verband met hun aartsdemon, die ze afwisselend Satan, Asmodeus, Mastema en Beëlzebul noemden. (De reden ligt voor de hand – het woord werd nergens in de Hebreeuwse Geschriften gevonden).
- Pas in de 4e eeuw na Christus werd het woord in verband gebracht met de naam Satan, de traditionele bovennatuurlijke vijand, en toen was Hiëronymus, zo wordt ons verteld, de vertaler die de woorden voor het eerst in verband bracht. Merk op dat dit ongeveer 374 na Christus was.
- Rond 100 na Christus waren er ten minste drie afzonderlijke vertalingen van de Hebreeuwse tekst in het Grieks gemaakt, geheel los van de Septuagint.
- In de eeuwen daarna werden vele vertalingen gemaakt van deze Griekse vertalingen in het Latijn, en van dat Latijn in het Engels.
Uit de voorgaande feiten komen we tot de conclusie dat het woord Lucifer het resultaat is van een fout ergens in deze vertalingen. Theodotion was juist zo’n vertaler die waarschijnlijk de weg zou vrijmaken voor een dergelijke vergissing. Zijn vertaling in het Grieks van de geautoriseerde Joodse tekst van het Oude Testament werd gekenmerkt door een zeer vrije weergave van het origineel, waardoor er geen betere methode was om verwarring te zaaien voor zijn opvolgers. Hoe de mythische Lucifer zich ontwikkeld kan hebben door een onzorgvuldige weergave en een foutieve vertaling, zullen we proberen te illustreren.
Het Hebreeuwse woord “ek”, dat in onze Engelse tekst vertaald is met “hoe” (“Hoe zijt gij uit de hemel gevallen…”) werd vaak gebruikt in klaagzangen, als “helaas”. Theodotion kan het zo hebben weergegeven, waardoor de structuur van de zin is veranderd zonder de betekenis te veranderen. Bijvoorbeeld: “Gij zijt uit de hemel gevallen; huilt, helaas, zoon van de morgen.”
We moeten niet vergeten dat toen de vroegste Griekse vertalingen werden gemaakt, zeg ongeveer 170 v. Chr. tot 126 n. Chr., de Griekse manuscripten werden geschreven in uncials (letters die lijken op hoofdletters) en zonder spaties tussen de woorden.
Toen daarom een eeuw of twee later de dringende behoefte ontstond aan Latijnse vertalingen van de Schrift, was de taak van de vertaler niet gemakkelijk, vooral niet voor iemand die niet volledig vertrouwd was met de Griekse taal. Toen hij de woorden “…Howl, alas, son of morning” moest vertalen, is hier een voorbeeld van wat hem te wachten stond:
Aangezien hij waarschijnlijk meer van Latijn wist dan van Grieks, zou het niet verwonderlijk zijn als hij woorden uitkoos die hem bekend voorkwamen, vooral als ze in de context leken te passen. Zo’n woord als “lux”, bijvoorbeeld, zou hem het Latijnse woord “licht” doen vermoeden, vooral als het gevolgd werd door de term “zoon van de morgen”. Dan zou “pheŭ” geschreven in uncials, waarbij de upsilon een circonflexe heeft, erg lijken op “pher”, en gevolgd door de letter “o”, hem het woord “fero” (ik breng) doen vermoeden, de combinatie dus “lichtbrenger”.
De verandering van “luxon” in “luci” zou natuurlijk volgen, de gebruikte spatiëring zou als volgt zijn:
OLO LUXONPHEYO (de Y verwisseld met de R) EOSPHOROS wat hij zou vertalen als
OH! LUCIFER (Lichtbrenger), ZOON VAN DE MORNE.
Ons is verteld dat Hiëronymus (ca. 374 na Christus) de eerste was die de naam “Lucifer” in verband bracht met “Satan”, maar misschien is het correcter om te zeggen dat hij de eerste was die Lucifer “ontdekte”!